display JEEP WRANGLER UNLIMITED 2019 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: JEEP, Model Year: 2019, Model line: WRANGLER UNLIMITED, Model: JEEP WRANGLER UNLIMITED 2019Pages: 384, PDF Size: 5.91 MB
Page 85 of 384

Groene controlelampjes
4HAUTO— Controlelampje 4WD Auto — indien
aanwezig
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig in de modus Auto van de vierwiel-
aandrijving staat. Het systeem levert vermo-
gen aan alle vier de wielen en schakelt indien
nodig het vermogen tussen de voor- en ach-
teras. Dit zorgt voor maximale tractie bij
droge en gladde omstandigheden.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer INGESTELD — indien uitgerust
met display in de premium instrumenten-
groep
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en is in-
gesteld op een specifieke snelheid.
— Controlelampje cruisecontrol inge-
steld — indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
cruisecontrol is ingesteld op de gewenste
snelheid. Raadpleeg de paragraaf "Cruise-
control" in het hoofdstuk "Starten en rijden"
voor meer informatie.
— Controlelampje mistlampen vóór —
indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
mistlampen vóór zijn ingeschakeld.
— Controlelampje parkeerlichten/
koplampen Aan
Dit controlelampje brandt wanneer de par-
keerlichten of koplampen zijn ingeschakeld.
— Controlelampje veiligheidsgordel
vastgezet — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer een veiligheids-
gordel op de achterbank is vastgemaakt. Er
verschijnt een controlelampje in de rechter-
bovenhoek van het display van de instrumen-
tengroep in overeenstemming met de speci-
fieke zitplaats wanneer de veiligheidsgordel
is vastgemaakt.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
— Controlelampje Stop/start actief —
indien aanwezig
Dit controlelampje gaat branden wanneer de
Stop/Start-functie zich in de modus "Auto-
stop" bevindt.
— Controlelampjes richtingaanwij-
zers
Wanneer de linker of rechter richtingaanwij-
zer is ingeschakeld, knippert het controle-
lampje van de richtingaanwijzer en de bijbe-
horende richtingaanwijzers knipperen.
Richtingaanwijzers kunnen worden geacti-
veerd door de multifunctionele hendel om-
laag (links) of omhoog (rechts) te bewegen.
OPMERKING:
• Er klinkt een continu geluidssignaal als de
auto verder dan 1 mijl (1,6 km) rijdt met
een ingeschakelde richtingaanwijzer.
• Als één van de richtingaanwijzers sneller
knippert dan normaal, moet u controleren
of er een gloeilampje aan de buitenkant
defect is.
83
Page 86 of 384

Witte controlelampjes
2H— Indicatielampje tweewielaandrij-
ving hoog — indien uitgerust met een pre-
mium instrumentenpaneel
Dit lampje waarschuwt de bestuurder dat het
voertuig zich in de hoge groep van de twee-
wielaandrijving bevindt.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer AAN — indien uitgerust met een
premium instrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld, maar
niet is ingesteld.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer INGESTELD — indien uitgerust
met een basisinstrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld en is in-
gesteld op een specifieke snelheid.
— Controlelampje Hill Descent Control
(HDC) — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de afdalingsre-
geling (Hill Descent Control; HDC) is inge-
schakeld. Het lampje blijft branden als HDC
is ingeschakeld. HDC kan alleen worden in-
geschakeld wanneer de tussenbak in de
stand “4WD Low” staat en de voertuigsnel-
heid lager dan 48 km/u (30 mph) is. Wanneer
niet aan deze voorwaarden is voldaan, zal het
HDC-controlelampje gaan knipperen, wan-
neer u probeert de HDC-functie in te schake-
len.
— Controlelampje veiligheidsgordel
vastgezet — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer een veiligheids-
gordel op de achterbank is vastgemaakt. Er
verschijnt een controlelampje in de rechter-
bovenhoek van het display van de instrumen-
tengroep in overeenstemming met de speci-
fieke zitplaats wanneer de veiligheidsgordel
is vastgemaakt.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
— Controlelampje veiligheidsgordels
achterin — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan dat een veiligheidsgor-
del achterin op de tweede zitrij niet is vast-
gegespt. Als de contactschakelaar voor het
eerst in de stand ON/RUN of ACC/ON/RUN
wordt gezet, en een veiligheidsgordel op de
tweede zitrij losgegespt is, gaat in het gebied
rechtsboven in het display van de instrumen-
tengroep een lampje branden voor de betref-
fende zitplaats. Dit vervangt tijdelijk de con-
figureerbare hoekinformatie. Als een
veiligheidsgordel op de tweede zitrij die aan
het begin van de rit vastgegespt was, wordt
losgegespt, verandert het controlelampje vei-
ligheidsgordels achterin van het gegespte
naar het losgegespte symbool en klinkt een
geluidssignaal.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
UW INSTRUMENTENPANEEL LEREN KENNEN
84
Page 87 of 384

— Controlelampje achterbank niet be-
zet — indien aanwezig
Dit lampje geeft aan wanneer de zitplaatsen
op de achterbank niet bezet zijn en gaat
branden in het rechterbovengedeelte van het
display van de instrumentengroep. Het ver-
vangt tijdelijk de informatie over de configu-
reerbare hoek.
Raadpleeg de paragraaf "Beveiligingssyste-
men voor inzittenden" in het hoofdstuk "Vei-
ligheid" voor meer informatie.
— Waarschuwingslampje ingestelde
snelheid — indien aanwezig
Als de waarschuwing ingestelde snelheid ver-
schijnt, gaat het verklikkerlampje waarschu-
wing ingestelde snelheid in de instrumenten-
groep branden. Als de ingestelde snelheid
wordt overschreden, gaat een geel waarschu-
wingslampje knipperen en klinkt er een aan-
houdend geluidssignaal (maximaal tien se-
conden of totdat de snelheid niet meer wordt
overschreden). De snelheidswaarschuwing
kan op het display van de instrumentengroep
worden in- en uitgeschakeld. Raadpleeg voormeer informatie de paragraaf "Menu-items
display in de instrumentengroep" in het
hoofdstuk "Uw instrumentenpaneel leren
kennen".
De waarde 55 is slechts een voorbeeld van
een snelheid die kan worden ingesteld.
— Controlelampje Cruisecontrol ge-
reed — indien uitgerust met een premium
instrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer de cruise-
control is ingeschakeld, maar niet is inge-
steld. Raadpleeg de paragraaf "cruisecontrol
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
Blauwe controlelampjes
— Controlelampje grootlicht
Dit controlelampje gaat branden om aan te
geven dat het grootlicht is ingeschakeld. Als
het dimlicht is ingeschakeld, duwt u de mul-
tifunctionele hendel naar voren (naar de voor-
kant van het voertuig) om het grootlicht in te
schakelen. Trek de multifunctionele hendel
naar achteren (naar de achterkant van het
voertuig) om het grootlicht uit te schakelen.Wanneer het grootlicht is uitgeschakeld, trekt
u de hendel naar u toe om het grootlicht
tijdelijk in te schakelen, of te "knipperen".
Grijze controlelampjes
— Controlelampje Cruisecontrol ge-
reed — indien uitgerust met basisversie
instrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer de cruise-
control is ingeschakeld, maar niet is inge-
steld. Raadpleeg de paragraaf "cruisecontrol
— indien aanwezig" in het hoofdstuk "Starten
en rijden" voor meer informatie.
— Controlelampje actieve snelheids-
begrenzer AAN — indien uitgerust met een
basisinstrumentengroep
Dit lampje gaat branden wanneer de actieve
snelheidsbegrenzer is ingeschakeld, maar
niet is ingesteld.
85
Page 95 of 384

HSA in- en uitschakelen
U kunt deze functie in- en uitschakelen.
Raadpleeg voor het veranderen van de hui-
dige instelling de paragraaf "Display in de
instrumentengroep" in het hoofdstuk "Uw in-
strumentenpaneel leren kennen" voor meer
informatie.
Een aanhanger trekken met HSA
HSA helpt ook bij het voorkomen van achter-
over kantelen tijdens het trekken van een
aanhanger.
WAARSCHUWING!
• Als u een aanhangerremregeling ge-
bruikt op uw aanhanger, kunt u de rem-
men van de aanhanger in- en uitschake-
len met de remschakelaar. In dat geval is
er na het loslaten van het rempedaal
mogelijk onvoldoende remkracht om zo-
wel de auto als de aanhangwagen op een
helling stil te laten staan. Om te voorko-
men dat de auto omlaag rolt als u weer
gaat rijden, moet u de aanhangerrem
handmatig inschakelen of meer kracht
WAARSCHUWING!
op de rem zetten voordat u het rempe-
daal loslaat.
• HSA is geen handrem. Trek de parkeer-
rem altijd helemaal aan voordat u uit-
stapt. Controleer ook of de schakelhen-
del in de stand PARK staat.
• Het negeren van deze waarschuwingen
kan een aanrijding en ernstig of zelfs
dodelijk letsel tot gevolg hebben.
Tractieregelsysteem (ASR)
Dit systeem bewaakt de hoeveelheid wielspin
van elk van de aangedreven wielen. Als er
wielslip wordt gedetecteerd, oefent ASR mo-
gelijk remdruk uit op het/de slippende wie-
l(en) en/of wordt het motorvermogen verlaagd
voor een betere acceleratie en stabiliteit. Een
voorziening van ASR, Brake Limited Differen-
tial (BLD), functioneert op dezelfde wijze als
een limited-slipdifferentieel en regelt de
wielspin van een aangedreven as. Als één wiel
van een aangedreven as sneller draait dan het
andere, wordt het doorslippende wiel afge-remd. Hierdoor kan er meer motorkoppel naar
het niet-doorslippende wiel gaan. BLD kan
ingeschakeld blijven, zelfs als ASR en ESP
zijn beperkt.
Elektronisch stabiliteitsregelsysteem (ESP)
Dit systeem verbetert de bestuurbaarheid en
stabiliteit van de auto onder diverse rijom-
standigheden. ESP corrigeert over- en onder-
sturen van het voertuig door het/de juiste
wiel(en) af te remmen. Zo wordt tegenge-
stuurd bij onder- of oversturen. Ook kan het
motorvermogen worden verminderd om het
voertuig te helpen bij het handhaven van de
juiste rijrichting.
ESC bepaalt met behulp van sensors in het
voertuig de door de bestuurder gewenste rij-
richting. Het systeem vergelijkt deze baan
dan met de werkelijke rijrichting van het
voertuig. Wanneer de werkelijke baan niet
overeenkomt met de gewenste baan, remt
ESC het juiste wiel af om over- of onderstuur
tegen te gaan.
• Overstuur — het voertuig draait meer dan
correct is voor de stand van het stuur.
93
Page 108 of 384

OPMERKING:
Het is uiterst belangrijk dat u de spanning
van alle banden van de auto maandelijks
controleert en de banden zo nodig op de
juiste spanning brengt.Het bandenspanningscontrolesysteem be-
staat uit de volgende onderdelen:
• Ontvangstmodule
• Vier bewakingssensors bandenspanning
• Verschillende meldingen van het banden-
spanningscontrolesysteem, die verschijnen
op het display in de instrumentengroep
• Bandenspanningslampje
Waarschuwingen van het bandenspannings-
controlesysteem
Als de spanning in een of meer ban-
den te laag is, gaat in de instrumen-
tengroep het waarschuwingslampje
voor lage bandenspanning branden en klinkt
er een geluidssignaal. Verder verschijnt in de
instrumentengroep gedurende minimaal vijf
seconden de melding "Tire Low" (lage ban-
denspanning) en wordt een afbeelding van de
bandenspanning(en) getoond, waarin de ban-
den met een te lage spanning in een andere
kleur worden weergegeven.Als dit gebeurt, dient u direct te stoppen en
de banden met te lage spanning (in een
afwijkende kleur in de afbeelding in de in-
strumentengroep) op de spanning te brengen
die in de bandenspanningstabel staat ver-
meld. Zodra het systeem de nieuwe banden-
spanningen heeft ontvangen, wordt het sys-
teem automatisch bijgewerkt, krijgen de
Display van
bandenspanningscontrolesysteemWaarschuwing van het
bandenspanningscontrolesysteem
VEILIGHEID
106
Page 110 of 384

ren en vervolgens continu branden. Verder
verschijnt gedurende vijf seconden in de
instrumentengroep het bericht "Service
tire pressure system” (onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) en wor-
den er streepjes (- -) weergegeven in
plaats van de bandenspanning.
4. Bij elke volgende start klinkt er een ge-
luidssignaal, knippert het bandenspan-
ningslampje 75 seconden en blijft het
vervolgens aanhoudend branden, terwijl
in de instrumentengroep gedurende vijf
seconden het bericht "SERVICE TIRE
PRESSURE SYSTEM" (onderhoud ban-
denspanningscontrolesysteem) ver-
schijnt. Vervolgens worden er streepjes (-
-) weergegeven in plaats van de
bandenspanning.
5. Zodra de oorspronkelijke band is gerepa-
reerd of vervangen en op de auto wordt
gemonteerd in plaats van het compacte
reservewiel of het full-size reservewiel
met alternatieve afmetingen, wordt het
bandenspanningscontrolesysteem auto-
matisch bijgewerkt. Verder gaat het ban-
denspanningslampje uit en geeft de gra-
fiek in de instrumentengroep de nieuwespanningswaarde weer in plaats van de
streepjes (- -), tenzij de spanning in één
van de vier wegbanden onder de waar-
schuwingsgrens valt. Het is mogelijk dat u
eerst ongeveer 10 minuten met een snel-
heid hoger dan 24 km/u (15 mph) moet
rijden, voordat het bandenspanningscon-
trolesysteem deze informatie ontvangt.
Voertuigen met passend full-size reservewiel
1. Wanneer uw voertuig is uitgerust met een
passend full-size reservewiel, heeft deze
een bandenspanningssensor en kan de
bandenspanning van het reservewiel wor-
den bewaakt via het bandenspannings-
controlesysteem (TPMS) wanneer het re-
servewiel wordt gemonteerd.
2. Als het passende full-size reservewiel is
vervangen door een origineel wiel met lage
spanning, zal bij het volgende inschake-
len van het contact het bandenspannings-
lampje nog steeds branden, een geluids-
signaal klinken, en zal op het grafische
display de lage bandenspanning in een
andere kleur worden weergeven.3. Door met het voertuig gedurende 10 mi-
nuten sneller dan 24 km/u (15 mph) te
rijden gaat het bandenspanningslampje
uit, op voorwaarde dat de bandenspan-
ning in geen van de originele wielen be-
neden de waarschuwingsgrens ligt.
Bandenspanningscontrolesysteem uitschake-
len - indien aanwezig
Het bandenspanningscontrolesysteem kan
worden uitgeschakeld als alle vier de wielen
met banden worden vervangen door wielen
met banden die geen bandenspanningssen-
soren hebben, bijvoorbeeld wanneer winter-
banden op het voertuig worden gezet.
Om het bandenspanningscontrolesysteem uit
te schakelen, moeten alle vier de (originele)
banden met wielen met bandenspannings-
sensoren weer vervangen worden door ban-
den zijn voorzien van bandenspanningssen-
soren. Rijd vervolgens gedurende
10 minuten met een snelheid van meer dan
24 km/u (15 mph). Het bandenspannings-
controlesysteem geeft een geluidssignaal af,
het bandenspanningslampje knippert 75 se-
conden lang en blijft daarna branden. In de
instrumentengroep wordt de melding "SER-
VEILIGHEID
108
Page 126 of 384

WAARSCHUWING!
• Een UITGESCHAKELDE (OFF) geavan-
ceerde frontairbag aan passagierszijde
biedt geen extra bescherming voor de
voorpassagier als aanvulling op de veilig-
heidsgordels.
• Plaats nooit een kinderzitje op de voor-
stoel, tenzij het controlelampje Passa-
giersairbag UITGESCHAKELD (OFF)
in het midden van het instrumentenpa-
neel brandt om aan te geven dat de
geavanceerde frontairbag aan passa-
gierszijde is UITGESCHAKELD (OFF).
• Bij een aanrijding bestaat het risico dat
u en uw passagiers aanmerkelijk ernsti-
ger letsel oplopen wanneer de veilig-
heidsgordels niet op de juiste wijze wor-
den gedragen. U kunt in aanraking
komen met de binnenkant van uw auto
of met andere passagiers of uit de auto
worden geslingerd. Zorg altijd dat u en
uw passagiers in de auto de veiligheids-
gordels op de juiste wijze dragen.De geavanceerde frontairbag aan passagiers-
zijde kan worden ingeschakeld (AAN) of uit-
geschakeld (UIT) door de gewenste instelling
te selecteren in het menu van het display in
de instrumentengroep. Voor meer informatie
over het openen van het display in de instru-
mentengroep raadpleegt u de paragraaf "Dis-
play in de instrumentengroep" in het hoofd-
stuk "Uw instrumentenpaneel leren kennen".
De functie passagiersairbag uitschakelen be-
staat uit de volgende onderdelen:
• Controller van het beveiligingssysteem voor
inzittenden
•
Controlelampje passagiersairbag UIT-
GESCHAKELD (OFF) — een oranje lampje
op de Sport Bar
•
Controlelampje passagiersairbag IN-
GESCHAKELD (ON) — een oranje lampje
op de Sport Bar
•
Waarschuwingslampje voor het airbag-
systeem — een oranje lampje in het display
in de instrumentengroepDe controller van het beveiligingssysteem
voor inzittenden (ORC) bewaakt de gereed-
heid van de elektronische onderdelen van het
airbagsysteem wanneer de contactschakelaar
in de stand START of ON/RUN staat. De ORC
laat het indicatielampje voor het UITSCHA-
KELEN van de passagiersairbag (OFF) en het
indicatielampje voor het INSCHAKELEN van
de passagiersairbag (ON) op de Sport Bar
ongeveer vijf tot acht seconden branden voor
een zelftest wanneer het contact op de stand
Controlelampje passagiersairbag
VEILIGHEID
124
Page 128 of 384

WAARSCHUWING!
• Plaats nooit een naar achter gericht kin-
derzitje voor een airbag. Als de frontair-
bag aan de passagierszijde wordt opge-
blazen, kan een kind van 12 of jonger,
maar ook een kind in een kinderzitje
tegen de rijrichting in, ernstig of zelfs
dodelijk letsel oplopen.
• Gebruik alleen een tegen de rijrichting
in geplaatst kinderzitje op de achter-
bank van een auto met achterbank.
• Kinderen van 12 jaar of jonger moeten
altijd goed vastgegespt op de achter-
bank van een auto met een achterbank
worden vervoerd.
De geavanceerde frontairbag aan passagiers-
zijde uitschakelen (OFF)
Als u de geavanceerde frontairbag aan passa-
gierszijde wilt uitschakelen (OFF), gaat u
naar het hoofdmenu van het display in de
instrumentengroep. Druk hiervoor op de pijl
omhoog of omlaag op het stuurwiel en voer de
volgende acties uit:
Actie Informatie
Blader omhoog of
omlaag naar "Vehicle
Set-Up" (voertuigin-
stellingen)
Druk op "OK" op het
stuurwiel van het
voertuig om "Vehicle
Set-Up" (voertuigin-
stellingen) te openen
Blader omhoog of
omlaag met pijltoet-
sen op het stuur en
selecteer "Security"
(beveiliging)
Druk op de knop
"OK" op het stuur om
"Security" (beveili-
ging) te selecteren
Druk op de knop
"OK" op het stuur om
"Passenger AIRBAG"
(passagiersairbag) te
selecterenActie Informatie
Ga omhoog of omlaag
naar Passenger AIR-
BAG OFF "
OFF"
(passagiersairbag UIT
- UIT)OPMERKING:
Als de geavanceerde
frontairbag aan pas-
sagierszijde eerder
was ingeschakeld
(AAN), is de stan-
daardinstelling AAN
en moet de gebruiker
omlaag bladeren om
UIT te selecteren.
Druk op de knop "OK"
op het stuurwiel om
Passenger AIRBAG
OFF
OFF" (passa-
giersairbag UIT -
UIT) te selecteren
Blader omhoog of om-
laag om met "YES" (ja)
te bevestigen
Druk op de knop
"OK" op het stuurwiel
om "YES" (ja) te se-
lecterenOPMERKING:
Als u deze stap niet
voltooit binnen 1 mi-
nuut, treedt er een
time-out op voor deze
optie en moet de proce-
dure worden herhaald.
VEILIGHEID
126
Page 129 of 384

Actie Informatie
Er klinkt een geluids-
signaal waarbij het
controlelampje Pas-
sagiersairbag UIT
gedurende 4 tot
5 seconden blijft
branden om te beves-
tigen dat de geavan-
ceerde frontairbag
aan passagierszijde
is uitgeschakeld.
Het controlelampje
Passagiersairbag UIT
blijft continu
branden om de be-
stuurder en de voor-
passagier te laten
weten dat de geavan-
ceerde frontairbag
aan passagierszijde
is UITGESCHAKELD
(OFF).
Met de handelingen in de bovenstaande tabel
wordt de geavanceerde frontairbag aan pas-
sagierszijde uitgeschakeld (OFF). Het contro-
lelampje Passagiersairbag UITGESCHAKELD(OFF) op de Sport Bar gaat branden
om
aan te geven dat de geavanceerde frontairbag
aan passagierszijde niet wordt geactiveerd bij
een aanrijding.
De geavanceerde frontairbag aan passagiers-
zijde inschakelen (ON)
Ga naar het hoofdmenu van het display in de
instrumentengroep. Druk hiervoor op de pijl
omhoog of omlaag op het stuurwiel en voer de
volgende acties uit:
Actie Informatie
Blader omhoog of
omlaag naar "Vehicle
Set-Up" (voertuigin-
stellingen)
Druk op "OK" op het
stuurwiel van het
voertuig om "Vehicle
Set-Up" (voertuigin-
stellingen) te openen
Blader omhoog of
omlaag met pijltoet-
sen op het stuur en
selecteer "Security"
(beveiliging)
Actie Informatie
Druk op de knop
"OK" op het stuur om
"Security" (beveili-
ging) te selecteren
Druk op de knop
"OK" op het stuur om
"Passenger AIRBAG"
(passagiersairbag) te
selecteren
Ga omhoog of omlaag
naar Passenger AIR-
BAG ON “
ON”
(passagiersairbag
AAN - AAN)OPMERKING:
Als de geavanceerde
frontairbag aan pas-
sagierszijde eerder
was uitgeschakeld
(UIT), is de stan-
daardinstelling UIT
en moet de gebruiker
omlaag bladeren om
AAN te selecteren.
Druk op de knop
"OK" op het stuurwiel
om Passenger AIR-
BAG ON “
ON”
(passagiersairbag
AAN - AAN) te selec-
teren
127
Page 160 of 384

5. Als de rijsnelheid hoger is dan 8 km/h
(5 mph), moet de knop ENGINE START/
STOP twee seconden ingedrukt worden
gehouden (of drie keer achtereen kort
worden ingedrukt) om de motor uit te
schakelen. Het contact blijft in de stand
ACC (NIET de stand OFF) als de motor
wordt uitgeschakeld wanneer de trans-
missie niet in de stand PARK staat.
OPMERKING:
Het systeem wordt automatisch uitgescha-
keld en het contact gaat in de stand OFF na
30 minuten zonder activiteit als het contact
in de stand ACC of RUN (motor draait niet) is
blijven staan en de versnellingsbak in PARK
staat.
Functies van knop ENGINE START/STOP — rem-
pedaal NIET ingetrapt (in de stand PARK of
NEUTRAL)
De ENGINE START/STOP knop werkt het-
zelfde als een contactslot. Deze heeft drie
standen: OFF, ACC en RUN. Om het contact
in een andere stand te zetten zonder het
voertuig te starten en om de accessoires te
kunnen gebruiken, volgt u de onderstaande
stappen:1. U begint met het contact in de stand OFF.
2. Druk eenmaal op de knop ENGINE
START/STOP om het contact in de stand
ACC te zetten (de instrumentengroep
geeft "ACC" weer).
3. Druk nogmaals op de knop ENGINE
START/STOP om het contact in de stand
RUN te zetten (de instrumentengroep
geeft "ON/RUN" weer).
4. Druk een derde keer op de knop ENGINE
START/STOP om het contact in de stand
OFF te zetten (de instrumentengroep
geeft "OFF" weer).
Automatische handremfunctie
De automatische handremfunctie is een extra
functie voor ondersteuning in het voertuig in
PARK mochten de situaties op de volgende
pagina's optreden. Het is een back-up sys-
teem en is niet de hoofdmethode waarmee de
bestuurder de versnellingsbak in de stand
PARK schakelt.
De omstandigheden waaronder de automati-
sche handremfunctie wordt ingeschakeld
zijn beschreven op de volgende pagina's.
WAARSCHUWING!
• Onoplettendheid van de bestuurder kan
ertoe leiden dat het voertuig niet in de
stand PARK wordt gezet. CONTROLEER
ALTIJD VISUEEL of uw voertuig in de
stand PARK staat door te kijken of er een
stabiel brandende (niet-knipperende)
"P" op het display van de instrumenten-
groep en op de schakelhendel staat. Als
het "P"-indicatielampje knippert, staat
uw voertuig niet in de stand PARK. Trek
als een extra voorzorgsmaatregel altijd
de handrem aan wanneer u het voertuig
verlaat.
• De automatische handremfunctie is een
extra functie. Deze is niet bedoeld om de
noodzaak weg te nemen dat u uw voer-
tuig in de stand PARK moet zetten. Het
is een back-up systeem en is niet de
hoofdmethode waarmee de bestuurder
de versnellingsbak in de stand PARK
schakelt.
STARTEN EN RIJDEN
158