display Lancia Delta 2012 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2012, Model line: Delta, Model: Lancia Delta 2012Pages: 295, PDF Size: 8.49 MB
Page 19 of 295

WEGWIJS IN UW AUTO17
1
Storing parkeersensoren
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden bij een
storing in de parkeersensoren. Op het display verschijnt de bij-
behorende melding.
Storing bandenspanning-controlesysteem
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als er
een storing is in het controlesysteem voor de bandenspanning
TPMS (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
Als er een of meer wielen zonder sensor gemonteerd zijn, gaat
het lampje op het instrumentenpaneel branden totdat de oor-
spronkelijke situatie weer is hersteld. Op het display verschijnt
de bijbehorende melding.
OPMERKING Als een van bovenstaande storingen wordt
geconstateerd, wendt u dan zo snel mogelijk tot het Lancia Ser-
vicenetwerk.
Storing AFS-systeem
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als er
een storing is in het AFS-systeem (zie de paragraaf “Koplam-
pen” in dit hoofdstuk). Op het display verschijnt de bijbehorende
melding.
Stuurkoerscorrectie niet beschikbaar
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als
het systeem voor stuurkoerscorrectie niet beschikbaar is. Op het
display verschijnt de bijbehorende melding.Reiniging van roetfilter (DPF) bezig
(alleen Multijet-uitvoeringen met DPF)
(geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lampje doven. Het
lampje gaat constant branden om de bestuurder er op te wijzen
dat het DPF-systeem het regeneratieproces moet uitvoeren om
de verzadiging met verontreinigende stoffen (partikels) te ver-
helpen.
Het lampje gaat niet bij iedere regeneratie van het roetfilter bran-
den, maar alleen als de rijomstandigheden vereisen dat de be-
stuurder er op attent wordt gemaakt. Om het lampje te laten do-
ven moet de auto doorrijden, totdat het regeneratieproces is vol-
tooid.
Dit duurt gemiddeld 15 minuten. De optimale omstandigheden
om het proces te voltooien, worden bereikt wanneer de auto
60 km/h rijdt bij een toerental boven 2000 toeren/min. Het
branden van het lampje duidt niet op een defect aan de auto.
Het is dus niet nodig om de auto naar de garage te brengen. Als
het lampje gaat branden, verschijnt op het display een bijbe-
horende melding (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
h
Page 20 of 295

18WEGWIJS IN UW AUTO
Brandstofreserve (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven. Het lampje gaat branden als er nog on-
geveer 5 tot 7 liter brandstof in de tank aanwezig is.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
BELANGRIJK Als het waarschuwingslampje knippert, dan is er een
storing in het systeem. Wendt u in dat geval tot het Lancia Ser-
vicenetwerk om het systeem te laten controleren.
K
De rijsnelheid moet altijd worden aangepast aan de
verkeerssituatie en de weersomstandigheden en u
dient zich altijd aan de geldende verkeerswetgeving te
houden. U kunt de motor ook uitzetten met een brandend
DPF-lampje; het herhaaldelijk onderbreken van het regene-
ratieproces kan echter een vroegtijdige verslechtering van de
motoroliekwaliteit veroorzaken. Het is daarom aan te raden
altijd te wachten tot het lampje gedoofd is voordat u de motor
uitzet en de hierboven beschreven aanwijzingen op te volgen.
Het is niet aan te raden het regeneratieproces van het DPF te
voltooien bij een stilstaande auto.teem; dit kan tot gevolg hebben dat de schadelijke uitlaatgasemissie
toeneemt, de prestaties verminderen, de auto slechter gaat rijden en
het brandstofverbruik toeneemt. Op enkele uitvoeringen verschijnt de
bijbehorende melding op het display. U kunt onder deze omstandig-
heden doorrijden zonder te veel van de motor te eisen of met hoge
snelheid te rijden. Als lang met een brandend waarschuwingslampje
wordt doorgereden, kunnen beschadigingen ontstaan. Wendt u zo snel
mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Het lampje dooft als de storing verdwijnt. De storing wordt door het
systeem in het geheugen opgeslagen.
Alleen voor benzinemotoren
Een knipperend lampje duidt op een mogelijke beschadiging van de
katalysator.
Als het lampje knippert, moet het gaspedaal worden losgelaten zo-
dat de motor met lage toerentallen draait en het lampje niet meer knip-
pert; u kunt met matige snelheid doorrijden waarbij rij-omstandig-
heden moeten worden vermeden die kunnen leiden tot het opnieuw
gaan knipperen van het lampje. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lan-
cia Servicenetwerk.
Storing EOBD-systeem/Inspuitsysteem
(geel)
Als u onder normale omstandigheden de contactsleu-
tel in stand MAR draait, dan gaat het lampje branden.
Het lampje moet doven als de motor is aangeslagen.
Als het lampje blijft branden of tijdens het rijden gaat branden, dan
werkt het inspuitsysteem niet optimaal; als het lampje constant
brandt, dan duidt dit op een storing in het ontstekings-/inspuitsys-
U
Als u de contactsleutel in stand MAR draait en het
lampjeUgaat niet branden of het gaat branden of
knipperen tijdens het rijden (en er verschijnt bij
enkele uitvoeringen ook een melding op het display), wendt
u dan zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk. De
werking van het lampje Ukan met speciale apparatuur
door de verkeerspolitie gecontroleerd worden. Houdt u aan
de wetgeving van het land waarin u rijdt.
Page 21 of 295

WEGWIJS IN UW AUTO19
1
Storing ESP 2-systeem (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven. Als het lampje niet dooft of tijdens het
rijden blijft branden en het lampje in de ASR-knop gaat bran-
den, wendt u dan tot het Lancia Servicenetwerk. Op enkele uit-
voeringen verschijnt de bijbehorende melding op het display. Als
het lampje knippert tijdens het rijden, dan geeft dit aan dat het
ESP 2-systeem in werking is getreden.
Als de accu losgekoppeld is geweest, gaat het lampje
ábranden
(op het display verschijnt ook een melding) om aan te geven
dat het systeem gereset moet worden.
Voer de volgende initialisatieprocedure uit om het lampje te la-
ten doven:
❍draai de contactsleutel in stand MAR;
❍draai het stuur helemaal naar rechts en vervolgens naar links
(zodat het stuurwiel de rechtuitstand “passeert”);
❍draai de contactsleutel in stand STOP en vervolgens in stand
MAR.
Als na enkele seconden het lampje
ániet dooft, wendt u dan tot
het Lancia Servicenetwerk.
á
Storing Hill Holder (geel)
Als het lampje
ágaat branden, dan is er een sto-
ring in het Hill Holder-systeem. Wendt u in dat ge-
val zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Op enkele uitvoeringen gaat het symbool
*bran-
den. Op het display verschijnt de bijbehorende mel-
ding.
á
*
Voorgloeibougies
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Het lampje dooft als de voorgloei-
bougies de vooraf ingestelde temperatuur hebben bereikt.
Start de motor zodra het lampje gedoofd is.
BELANGRIJK Bij een hoge buitentemperatuur kan het lampje zeer
kort branden.
Storing in voorgloei-installatie
Het lampje gaat knipperen als er een storing is in de voorgloei-
installatie. Wendt u zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenet-
werk. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
m
Page 22 of 295

20WEGWIJS IN UW AUTO
Water in dieselfilter (Multijet-uitvoeringen)
(geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lamp-
je doven. Het lampje gaat branden als er water in het dieselfil-
ter zit. Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
c
Water in het brandstofsysteem kan het inspuitsys-
teem ernstig beschadigen en de motor kan onregel-
matig gaan draaien. Als het lampje
cgaat bran-
den (er verschijnt ook een melding op het display), wendt u
dan zo snel mogelijk tot het Lancia Servicenetwerk om het
water te laten aftappen. Als het lampje direct na het tanken
gaat branden, bestaat de mogelijkheid dat er tijdens het
tanken water in de brandstoftank is gekomen: zet in dat
geval onmiddellijk de motor uit en wendt u tot het Lancia
Servicenetwerk.
Storing ABS (geel)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat
het lampje branden. Na enkele seconden moet het
lampje doven. Het lampje gaat branden als het sys-
teem defect of niet beschikbaar is. In dat geval blijft het remsy-
steem normaal werken, maar zonder de mogelijkheden van het
ABS.
Rijd voorzichtig verder en wendt u zo snel mogelijk tot het Lan-
cia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
>
Storing Lancia Code (geel)
Als het lampje (of het symbool op het display), met
de contactsleutel in stand MAR, constant gaat
branden, dan duidt dit op een mogelijke storing (zie
“Lancia Code-systeem”).
Als bij een draaiende motor het lampje
Y(of het symbool op
het display) knippert, dan wordt de auto niet beveiligd door
het systeem (zie de paragraaf “Lancia Code-systeem”).
Wendt u tot het Lancia servicenetwerk om alle sleutels in het ge-
heugen te laten opslaan.
Storing diefstalalarm
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als het lampje (of het symbool op het display) gaat branden, dan
is er een storing in het diefstalalarm. Wendt u zo snel mogelijk
tot het Lancia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Inbraakpoging
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat branden als er
een inbraakpoging is geconstateerd. Wendt u zo snel mogelijk
tot het Lancia Servicenetwerk.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Y
Page 23 of 295

WEGWIJS IN UW AUTO21
1
Te lage bandenspanning
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampj branden. Na enkele seconden moet het lampje (of
het symbool) doven. Het lampje (geel) of het symbool op het dis-
play (rood) gaat branden als de spanning van een of meer banden
onder een bepaalde drempelwaarde komt. Op deze manier waar-
schuwt het TPMS-systeem de bestuurder op het mogelijk leeglo-
pen van de band(en) en dus op een mogelijke lekke band (zie de
paragraaf “TPMS-systeem” in dit hoofdstuk).
BELANGRIJK Rijd niet verder met een of meerdere zachte ban-
den omdat de rijveiligheid van de auto in gevaar kan worden ge-
bracht. Stop de auto zonder bruusk te remmen en vermijd hef-
tige stuurbewegingen. Vervang onmiddellijk het wiel door het
noodreservewiel (voor bepaalde uitvoeringen/markten) of repa-
reer de band met de daarvoor bestemde kit (zie de paragraaf
“Wiel verwisselen” in hoofdstuk “4”) en wendt u zo snel moge-
lijk tot het Lancia Servicenetwerk.
Controle bandenspanning
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
(voor bepaalde uitvoeringen/markten) branden. Na enkele se-
conden moet het lampje doven.
Het lampje op het instrumentenpaneel (of het symbool op het
display) gaat branden om een te zachte band aan te geven (zie
de paragraaf “TPMS-systeem” in dit hoofdstuk).
n
Als er twee of meer banden te zacht zijn, dan wordt achtereen-
volgens iedere band apart aangegeven. In dit geval raden wij u
aan om zo snel mogelijk de juiste bandenspanning te herstellen
(zie de paragraaf “Bandenspanning in koude toestand” in hoofd-
stuk “6”).
Bandenspanning niet aangepast aan snelheid
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het lampje
(voor bepaalde uitvoeringen/markten) branden. Na enkele se-
conden moet het lampje doven.
Wanneer constant harder dan 160 km/h wordt gereden, moet de
bandenspanning verhoogd worden overeenkomstig de waarde
die aangegeven staat in de paragraaf “Bandenspanning” in
hoofdstuk “6”.
Als het TPMS-systeem (voor bepaalde uitvoeringen/markten)
signaleert dat de spanning van een of meer banden niet is aan-
gepast aan de snelheid van de auto, gaat het lampje of het sym-
bool branden (op het display verschijnt ook een melding) (zie
de paragraaf “Te lage bandenspanning” in dit hoofdstuk) en
blijft branden, totdat de snelheid van de auto weer onder de
drempelwaarde komt (zie de paragraaf “TPMS-systeem” in dit
hoofdstuk).
BELANGRIJK Verlaag in dat geval onmiddellijk de snelheid,
omdat door te warme banden de prestaties en de levensduur van
de banden in gevaar kunnen worden gebracht, en zelfs, in een
beperkt aantal gevallen, tot een klapband kunnen leiden.
Page 24 of 295

22WEGWIJS IN UW AUTO
Sterke straling op een radiofrequentie kunnen
het TPMS-systeem ontregelen. Dit wordt aan de
bestuurder aangegeven door middel van een
melding (voor bepaalde uitvoeringen/markten).
Deze melding verdwijnt automatisch zodra de storing
het systeem niet meer ontregelt.
Storing buitenverlichting (geel)
Het lampje (of het symbool op het display) gaat
branden bij een storing in de volgende verlichting:
❍buitenverlichting;
❍remlichten (voor bepaalde uitvoeringen/markten);
❍mistachterlichten;
❍richtingaanwijzers;
❍kentekenplaatverlichting;
❍dagverlichting.
De storing kan betreffen: doorbranden van een of meer lam-
pen, doorbranden van de bijbehorende zekering of een onder-
breking in de elektrische verbinding.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
W
Mistachterlichten (geel)
Het lampje gaat branden als de mistachterlichten wor-
den ingeschakeld.
4
Mistlampen voor (groen)
Het lampje gaat branden als de mistlampen voor wor-
den ingeschakeld.
5
Richtingaanwijzers
(groen-knipperend)
De lampjes gaan branden als de richtingaanwijzer-
hendel omlaag of omhoog wordt gezet of als de
drukknop voor de waarschuwingsknipperlichten
wordt ingedrukt.
F
D
Dagverlichting/dimlicht (groen)
Het lampje gaat branden als de dagverlichting of het
dimlicht wordt ingeschakeld.
Follow me home
Het lampje gaat branden als dit systeem wordt gebruikt (zie “Fol-
low me home”).
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
3
Page 25 of 295

WEGWIJS IN UW AUTO23
1
Grootlicht (blauw)
Het lampje gaat branden als het grootlicht wordt in-
geschakeld.
1
Cruise-control (snelheidsregelaar) (groen)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Als u de contactsleutel in stand MAR draait, gaat het
lampje branden. Na enkele seconden moet het lamp-
je doven. Het lampje op het instrumentenpaneel brandt als de
draaiknop van de cruise-control in stand ON staat.
Op het display verschijnt de bijbehorende melding.
Ü
DISPLAY
De auto kan zijn uitgerust met een multifunctioneel of een in-
stelbaar multifunctioneel display dat tijdens de rit nuttige in-
formatie levert aan de bestuurder op basis van de instelling voor
de gewenste gegevens.
BEGINSCHERM MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY
Uitvoeringen zonder Start&Stop fig. 4
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:
A. Datum
B. Eventuele inschakeling elektrische stuurbekrachtiging Dual-
drive
C. Informatie over Sport-functie (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten)
D. Tijd
E. Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller)
F. Melding kans op gladheid
G. Buitentemperatuur
H. Afstand tot de volgende servicebeurt
I. Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is
ingeschakeld)
fig. 4
L0E1000g
Page 27 of 295

WEGWIJS IN UW AUTO25
1
E. Weergave status van de auto (bijv. geopende portieren of kans
op gladheid enz.)/Weergave Start&Stop-functie (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)/Gear Shift Indicator (schakeladvies)
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
F. Stand koplampverstelling (alleen als het dimlicht is inge-
schakeld)
G. Buitentemperatuur
Als op enkele uitvoeringen de menuoptie “Info motor” wordt ge-
selecteerd, dan wordt, als de contactsleutel in stand MAR wordt
gedraaid, op het display de turbodruk weergegeven fig. 6.
fig. 6
L0E0004mfig. 5L0E1033g
BEGINSCHERM INSTELBAAR
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY fig. 5
Op het beginscherm kan het volgende worden weergegeven:
A. Tijd
B. Datum
C. Informatie over Sport-functie (voor bepaalde uitvoerin-
gen/markten)
D. Kilometerteller (weergave kilometer-/mijltotaalteller)
Page 28 of 295

26WEGWIJS IN UW AUTO
GEAR SHIFT INDICATOR
Het “GSI”-systeem (Gear Shift Indicator) geeft een schakelad-
vies aan de bestuurder d.m.v. een melding op het instrumen-
tenpaneel (zie fig. 6a).
De GSI adviseert de bestuurder naar een andere versnelling te
schakelen om brandstof te besparen.
Als op het display de icoon SHIFT UP (NSHIFT) verschijnt,
dan adviseert het “GSI”-systeem om naar een hogere versnelling
te schakelen. Bij weergave op het display van het icoon SHIFT
DOWN (OSHIFT) adviseert het “GSI”-systeem om naar een
lagere versnelling te schakelen.
OPMERKING De weergave op het instrumentenpaneel blijft
branden totdat de bestuurder schakelt of totdat de rij-omstan-
digheden zodanig wijzigen dat schakelen voor een optimaal ver-
bruik niet meer nodig is.
fig. 6a
L0E1025gfig. 7L0E0005m
BEDIENINGSKNOPPEN fig. 7
Õ: om het scherm en de keuzemogelijkheden naar boven te door-
lopen of de weergegeven waarde te verhogen.
SET: kort indrukken voor toegang tot het menu en/of naar het
volgende scherm te gaan of de keuze te bevestigen. Even inge-
drukt houden om terug te keren naar het beginscherm.
Ô: om het scherm en de keuzemogelijkheden naar beneden te
doorlopen of de weergegeven waarde te verlagen.
Page 30 of 295

28WEGWIJS IN UW AUTO
Een menuoptie selecteren in het hoofdmenu
zonder submenu:
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u in het hoofdmenu de
instelling selecteren die u wilt wijzigen;
– met de knop
ÕofÔ(door de knop telkens in te drukken) kan
de nieuwe instelling worden geselecteerd;
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u de instelling opslaan
en tegelijkertijd terugkeren naar de eerder geselecteerde menu-
optie in het hoofdmenu.
Een menuoptie selecteren in het hoofdmenu
met submenu:
– als u de knop SET kort indrukt, wordt de eerste menuoptie
van het submenu weergegeven;
– met de knop
ÕofÔ(door de knop telkens in te drukken) kunt
u alle menuopties van het submenu doorlopen;
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u de weergegeven me-
nuoptie van het submenu selecteren en verschijnt het betref-
fende setup-menu;
– met de knop
ÕofÔ(door de knop telkens in te drukken)
kan de nieuwe instelling van deze menuoptie in het submenu
worden geselecteerd;
– als u de knop SET kort indrukt, kunt u de instelling opslaan
en tegelijkertijd terugkeren naar de daarvoor geselecteerde me-
nuoptie in het submenu.
MENUOPTIES
Verlichting (Lichtsterkte interieur regelen)
Met deze functie kan – bij ingeschakelde buitenverlichting – de
lichtsterkte (op 8 niveaus) van het instrumentenpaneel, de be-
diening van de autoradio en van de automatische klimaatrege-
ling (voor bepaalde uitvoeringen/markten) worden geregeld.
Ga voor het regelen van de lichtsterkte als volgt te werk:
– druk kort op de knop SET; op het display knippert het eer-
der ingestelde niveau;
– druk op knop
ÕofÔom de lichtsterkte in te stellen;
– druk kort op de knop SET om terug te keren naar het menu-
scherm of houd de knop even ingedrukt om terug te keren naar
het beginscherm zonder op te slaan.
Snelheidszoemer (Snelheidslimiet)
Met deze functie kan de snelheidslimiet van de auto (km/h of
mph) worden ingesteld. Als deze limiet wordt overschreden,
wordt de bestuurder gewaarschuwd (zie “Lampjes op het in-
strumentenpaneel” in hoofdstuk “1”). Ga voor het instellen van
de snelheidslimiet als volgt te werk:
– druk kort op knop SET; op het display verschijnt de bijbeho-
rende melding;
– druk op knop
ÕofÔvoor inschakeling (On) of uitschakeling
(Off) van de snelheidslimiet;
– als de functie al was ingeschakeld (On), kan met de knop
Õ
ofÔde gewenste snelheidslimiet worden ingesteld en worden
bevestigd door het indrukken van de knop SET.