sensor Lancia Musa 2008 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2008, Model line: Musa, Model: Lancia Musa 2008Pages: 218, PDF Size: 7 MB
Page 8 of 218

7
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING DASHBOARD ........................................................ 8
INSTRUMENTENPANEEL ................................... 10
SYMBOLEN .......................................................... 11
LANCIA CODE ..................................................... 11
DE SLEUTELS EN PORTIERVERGRENDELING 13
START-/CONTACTSLOT ..................................... 20
INSTRUMENTEN ................................................ 21
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY (Op het standaard
instrumentenpaneel met twee regels)...................... 22
MULTIFUNCTIONEEL DISPLAY (Op het comfort
instrumentenpaneel met drie regels)....................... 25
ZITPOSITIE INSTELLEN ................................... 38
HOOFDSTEUNEN ............................................... 44
STUURWIEL VERSTELLEN ............................... 45
SPIEGELS ............................................................ 46
KLIMAATREGELING ......................................... 47
KLIMAATREGELING, HANDBEDIEND .............. 48
KLIMAATREGELING, AUTOMATISCH MET
GESCHEIDEN REGELING .................................. 52
BUITENVERLICHTING ...................................... 62
RUITEN REINIGEN ............................................. 64
CRUISE-CONTROL ............................................. 67
PLAFONDVERLICHTING ................................... 69
BEDIENINGSKNOPPEN VERLICHTING ............. 71
BRANDSTOFNOODSCHAKELAAR ..................... 72INTERIEURUITRUSTING ................................... 73
ROKERSKIT ......................................................... 75
ZONNEKLEPPEN................................................. 76
OPENDAK ............................................................ 76
RUITBEDIENING ................................................ 78
BAGAGERUIMTE ................................................ 80
MOTORKAP ......................................................... 82
DAKRAILS ........................................................... 83
KOPLAMPEN ....................................................... 84
ABS ...................................................................... 85
EOBD-SYSTEEM ................................................. 86
AUTORADIO ........................................................ 87
EXTRA ACCESSOIRES ....................................... 88
ELEKTRISCHE STUURBEKRACHTIGING
“DUALDRIVE” .................................................... 89
PARKEERSENSOREN ......................................... 91
TANKEN .............................................................. 92
BESCHERMING VAN HET MILIEU .................... 94
DASHBOARD EN BEDIENING
Page 30 of 218

29
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Gevoeligheid schemersensor
instellen (Sens. licht)
(indien aanwezig)
Met deze functie kan de gevoeligheid
van de schemersensor worden inge-
steld op 3 niveaus (niveau 1 = mini-
mum niveau, niveau 2 = gemiddeld
niveau, niveau 3 = maximum niveau);
hoe hoger de gevoeligheid, hoe min-
der buitenlicht er nodig is om de ver-
lichting in te schakelen. Deze functie
is standaard ingesteld op niveau “2”.
Ga voor de gewenste instelling als
volgt te werk:
– druk kort op de knop MODE; op
het display knippert het eerder inge-
stelde niveau;
– druk op de knop +of –om de keuze
uit te voeren;
– druk kort op de knop MODEom te-
rug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om te-
rug te keren naar het beginscherm zon-
der op te slaan.Trip B (Trip B)
Met deze functie kan de weergave van
Trip B (dagteller) worden ingescha-
keld (On) of uitgeschakeld (Off).
Zie voor meer informatie de paragraaf
“Trip computer”.
Ga voor het in- of uitschakelen als
volgt te werk:
– druk kort op de knop MODE; op
het display knippert (On) of (Off), af-
hankelijk van de instelling;
– druk op de knop +of –om de keuze
uit te voeren;
– druk kort op de knop MODEom te-
rug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om te-
rug te keren naar het beginscherm zon-
der op te slaan.Klokje instellen
(Reg. klok)
Met deze functie kunt u het klokje in-
stellen.
Ga voor het instellen als volgt te werk:
– druk kort op de knop MODE; op
het display knipperen de “uren”;
– druk op de knop +of –om de in-
stelling uit te voeren;
– druk kort op de knop MODE; op
het display knipperen de “minuten”;
– druk op de knop +of –om de in-
stelling uit te voeren.
OPMERKING Elke keer als u de knop
+of –indrukt, wordt de waarde een
eenheid verhoogd of verlaagd. Als u
de knop ingedrukt houdt, lopen de
cijfers automatisch snel door of terug.
Als u dicht bij de juiste waarde bent,
stelt u de exacte waarde in door de
knop telkens in te drukken en los te
laten.
– druk kort op de knop MODEom te-
rug te keren naar het menuscherm of
houd de knop even ingedrukt om te-
rug te keren naar het beginscherm
zonder op te slaan.
Page 53 of 218

52
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
De luchttemperatuur in het interi-
eur wordt altijd automatisch geregeld
op basis van de ingestelde temperatu-
ren op de displays van de bestuurder
en de passagier voor (behalve als het
systeem is uitgeschakeld of in enkele
omstandigheden als de compressor is
uitgeschakeld).
De volgende parameters en functies
kunnen handmatig worden ingesteld
en gewijzigd:
❒temperatuur bestuurderszijde/
passagierszijde voor;
❒aanjagersnelheid
(traploze regeling);
❒luchtverdeling in vijf standen
(bestuurder/passagier voor);
❒inschakelen van de compressor;
❒niet gescheiden/gescheiden
regeling;
❒snelle ontwaseming/ontdooiing;
❒luchtrecirculatie;
❒achterruitverwarming;
❒uitschakelen van het systeem. ❒inschakelen van de compressor
(voor koeling/ontvochtiging van
de lucht);
❒luchtrecirculatie.
Deze functies kunnen handmatig wor-
den gewijzigd, d.w.z. dat u het sys-
teem kunt regelen door naar wens een
of meer functies te selecteren en te
wijzigen. Op deze manier worden de
functies die handmatig zijn gewijzigd
niet langer automatisch door het sys-
teem geregeld. Het systeem grijpt al-
leen in om veiligheidsredenen (bijv.
kans op beslaan).
De handmatige instellingen hebben
voorrang boven de automatische in-
stellingen en blijven in het geheugen
opgeslagen totdat de gebruiker de re-
geling weer overlaat aan de automa-
tische werking, behalve in de gevallen
dat het systeem om veiligheidsrede-
nen ingrijpt.
Als handmatig een functie wordt in-
gesteld, blijven de andere functies
echter automatisch geregeld.
De luchtopbrengst in het interieur is
onafhankelijk van de snelheid van de
auto, omdat de luchtopbrengst elek-
tronisch geregeld wordt door de aan-
jager.KLIMAATREGELING,
AUTOMATISCH
MET GESCHEIDEN
REGELING
(indien aanwezig)
ALGEMENE INFORMATIE
De automatische airconditioning met
gescheiden regeling regelt de tempe-
ratuur en de luchtverdeling in het in-
terieur in twee zones: bestuurders- en
passagierszijde. De temperatuurrege-
ling is gebaseerd op “gevoelstempera-
tuur”: d.w.z. dat het systeem continu
werkt om het comfort in het interieur
constant te houden en eventuele ver-
schillen in de weersomstandigheden
buiten te compenseren, ook zonne-
straling (gesignaleerd door een zon-
nestralingssensor).
De automatisch gecontroleerde para-
meters en functies zijn:
❒luchttemperatuur naar de uit-
stroomopeningen aan bestuur-
derszijde/passagierszijde voor;
❒luchtverdeling naar de uitstroom-
openingen aan bestuurders-
zijde/passagierszijde voor;
❒aanjagersnelheid (traploze regeling
van de luchtstroom);
Page 64 of 218

63
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
RICHTINGAANWIJZERS
fig. 67
Zet de hendel in de vergrendelde
stand:
❒omhoog (stand 1): inschakeling
rechter richtingaanwijzer;
❒omlaag (stand 2): inschakeling lin-
ker richtingaanwijzer.
Op het instrumentenpaneel knippert
het waarschuwingslampje
Fof D.
De richtingaanwijzers schakelen au-
tomatisch uit als de auto weer recht-
uit rijdt.
Als u kort richting aan wilt geven,
voor het uitvoeren van een handeling
waarvoor het stuurwiel slechts weinig
hoeft te worden verdraaid, dan drukt
u de hendel iets omhoog of omlaag
zonder dat de hendel vergrendelt.
Zodra u de hendel loslaat, gaat deze
automatisch terug.SCHEMERSENSOR (automatisch
inschakelende koplampen)
(indien aanwezig)
Deze sensor is in staat om de ver-
schillen in sterkte van het omgevings-
licht waar te nemen op basis van de
ingestelde gevoeligheid: hoe hoger de
gevoeligheid, hoe minder buitenlicht
er nodig is om de verlichting in te
schakelen. De gevoeligheid van de
sensor kan worden ingesteld via het
“Setup-menu” van het “Multifunctio-
nele display”.
Inschakelen
Zet de draaiknop in stand
2A
fig. 69; op deze manier gaan, afhan-
kelijk van de sterkte van het buiten-
licht, de buitenverlichting en de dim-
lichten automatisch branden. “FOLLOW ME HOME”
SYSTEEM
fig. 68
Met dit systeem kan de ruimte voor de
auto een bepaalde tijd worden ver-
licht.
Inschakelen
U schakelt deze functie in door de
contactsleutel in stand STOPte
draaien of uit te nemen en de linker
hendel binnen 2 minuten na het uit-
zetten van de motor naar het stuur te
trekken.
Telkens als u de hendel bedient, blijft
de verlichting 30 seconden langer
branden, tot een maximum van 210
seconden; hierna schakelt de verlich-
ting automatisch uit.
fig. 67L0D0071mfig. 68L0D0070mfig. 69L0D0072m
Page 65 of 218

64
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
RUITEN REINIGEN
RUITENWISSERS/-SPROEIERS
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
De rechter hendel kan in vijf verschil-
lende standen worden gezet:
Aruitenwissers uitgeschakeld
Bwissen met interval.
Draai als de hendel in stand Bstaat,
de draaiknop Fin een van de vier in-
tervalstanden:
,= zeer lang interval
—= lang interval
—-= gemiddeld interval
——= kort interval Als de schemersensor is ingeschakeld,
verschijnt op het multifunctionele dis-
play de ingestelde gevoeligheid van de
sensor. Tijdens de weergave kan de
gevoeligheid worden gewijzigd met de
toetsen
+en –(zie fig. 70).
Uitschakelen
Als via de sensor het commando voor
uitschakeling wordt gegeven, wordt
het dimlicht uitgeschakeld en vervol-
gens, na ongeveer 10 seconden, de
buitenverlichting.
Als tijdens de automatische verlich-
ting het grootlicht (handmatig door
de gebruiker) wordt ingeschakeld,
dan wordt het grootlicht uitgescha-
keld als de verlichting automatisch
uitschakelt.
BELANGRIJK De schemersensor is
niet in staat om mist te signaleren.
Daarom moet bij mist de verlichting
handmatig worden ingeschakeld.
fig. 70L0D0384m
fig. 71L0C0073m
Clangzaam continu wissen;
Dsnel continu wissen;
Etijdelijk snel wissen
(onvergrendelde stand).
Page 66 of 218

65
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
In stand Ewerken de ruitenwissers,
zolang u de hendel met de hand in
deze stand houdt. Als u de hendel
loslaat, springt deze direct weer in
stand Aen schakelen de
ruitenwissers automatisch uit.
BELANGRIJK Vervang de
wisserbladen volgens de
aanwijzingen in het hoofdstuk
“Onderhoud en zorg”.REGENSENSOR
(indien aanwezig)
De regensensor bevindt zich achter de
binnenspiegel en staat in contact met
de voorruit. De sensor zorgt ervoor
dat de frequentie van de slagen van
de ruitenwissers automatisch wordt
aangepast aan de hoeveelheid regen
op de ruit.
BELANGRIJK Houd de ruit in de
omgeving van de sensor schoon.
Inschakelen
Plaats de rechter hendel een stand
naar beneden.
Als de regensensor wordt ingescha-
keld, maken de ruitenwissers 1 slag.
Als u de draaiknop F-fig. 73draait,
kunt u de gevoeligheid van de regen-
sensor verhogen.
Als de gevoeligheid van de regensen-
sor verhoogd wordt, maken de rui-
tenwissers 1 slag.
Als de ruitensproeiers worden bediend
bij ingeschakelde regensensor, wordt
het intelligente wis-/wasprogramma
ingeschakeld, zonder de extra reini-
gingsslag na 5 seconden. Daarna her-
vat de regensensor zijn normale auto-
matische werking. “Intelligente wis-/wasregeling”
Als u de hendel naar het stuur trekt
(onvergrendelde stand), schakelen de
ruitensproeiers in.
Als u de hendel langer dan een halve
seconde aangetrokken houdt, dan
worden in een beweging de ruiten-
wissers/-sproeiers ingeschakeld.
Als u de hendel loslaat, stoppen de
ruitensproeiers onmiddellijk terwijl de
ruitenwissers nog 4 slagen maken.
Na vijf seconden volgt nog een extra
reinigingsslag. Gebruik de ruitenwissers
niet om opgehoopte sneeuw
of ijs van de voorruit te ver-
wijderen. In die omstandig-
heden grijpt, als de ruitenwissers te
zwaar worden belast, de beveiliging
in, die ervoor zorgt dat de ruiten-
wissers enkele seconden worden uit-
geschakeld. Als hierna de werking
niet wordt hervat, wendt u dan tot de
Lancia-dealer.
fig. 72L0D0074m
Page 67 of 218

66
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
Als u bij ingeschakelde ruitenwissers
voor de achteruit inschakelt, gaat au-
tomatisch ook de achterruitwisser
continu wissen.
Als u de hendel naar het dashboard
duwt (onvergrendelde stand), scha-
kelt de achterruitsproeier in.
Als u de hendel langer dan een halve
seconde naar het dashboard geduwd
houdt, schakelt ook de achterruitwis-
ser in.
Als u de hendel loslaat, wordt het in-
telligente wis-/wasprogramma inge-
schakeld, zoals bij de ruitenwissers
voor. Als de regensensor op deze wijze op-
nieuw wordt ingeschakeld, maken de
ruitenwissers 1 slag.
De regensensor is in staat om de vol-
gende omstandigheden te herkennen
en zijn gevoeligheid hieraan aan te
passen:
❒vuil op het controle-oppervlak
(zoutaanslag, vuil enz.);
❒verschil tussen dag en nacht.
Uitschakelen
Zet de hendel in stand Bof draai de
start-/contactsleutel in stand STOP.
Als de motor daarna wordt gestart
(sleutel in stand MAR), schakelt de
regensensor niet weer in, ook niet als
de hendel in stand Bis blijven staan.
Voor het inschakelen van de regen-
sensor moet de hendel in stand Aof C
worden gezet en daarna in stand Bof
de knop voor het instellen van de ge-
voeligheid worden gedraaid.
fig. 73L0C0073m
Door waterstrepen kunnen
de ruitenwissers onge-
wenst inschakelen.
ATTENTIE
ACHTERRUITWISSER/-
SPROEIER fig. 74
Deze werken uitsluitend als de con-
tactsleutel in stand MARstaat.
Als u de draaiknop Avan stand
åin
stand 'zet, dan werkt de achter-
ruitwisser als volgt:
❒in intervalstand als de ruitenwis-
sers voor niet zijn ingeschakeld
❒synchroon (met de helft van de
frequentie van de ruitenwissers
voor) als de ruitenwissers voor zijn
ingeschakeld.
fig. 74L0D0075m
Page 77 of 218

ZONNEKLEPPEN
De zonnekleppen zitten aan beide zij-
den naast de binnenspiegel. Ze kun-
nen voor de voorruit of voor de zijruit
worden gedraaid.
Bij bepaalde uitvoeringen is de zon-
neklep voorzien van een spiegeltje.
Om het spiegeltje te gebruiken, moet
het schuifklepje A-fig. 100(indien
aanwezig) worden geopend.
OPENDAK
(indien aanwezig)
Het opendak is voorzien van een anti-
letselfunctie. Sensoren in de ruitrub-
bers kunnen een eventueel obstakel
waarnemen als de ruit sluit. In dat ge-
val onderbreekt het systeem de ruit-
beweging en wordt de ruit onmiddel-
lijk geopend. Het opendak met grote
ruit “skydome” bestaat uit 2 ruitpa-
nelen, een vast paneel en een beweeg-
baar paneel. De panelen zijn voorzien
van een zonnescherm dat met de
hand in twee standen kan worden ge-
zet (geopend/gesloten). Het opendak
kan uitsluitend bediend worden als de
contactsleutel in stand MARstaat.
Met de knop bij de plafondverlichting
voor kunt u het dak openen/sluiten.
Openen
Als u de knop B-fig. 101indrukt en
ingedrukt houdt, opent het voorste
ruitpaneel in “kantelstand”. Druk
nogmaals langer dan een halve se-
conde op de knop Bom de ruit geheel
te openen. De ruit kan in een tussen-
liggende stand worden gezet door op-
nieuw op de knop te drukken.
76
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
fig. 99L0D0096m
fig. 100L0D0097m
De aansteker wordt erg heet.
Gebruik de aansteker voor-
zichtig en voorkom dat hij gebruikt
wordt door kinderen: risico op brand
en/of brandwonden.
ATTENTIE
Page 92 of 218

91
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
PARKEERSENSOREN
(indien aanwezig)
Deze bevinden zich in de achterbum-
per van de auto en attenderen de be-
stuurder via een repeterend akoestisch
signaal op de aanwezigheid van ob-
stakels achter de auto.
ACTIVERING
De sensoren worden automatisch ge-
activeerd als de achteruit wordt inge-
schakeld. Als de afstand tot het ob-
stakel achter de auto kleiner wordt,
neemt de frequentie van het akoesti-
sche signaal toe. Meetbereik
Het meetbereik in het midden varieert
afhankelijk van de uitvoering van de
auto: het meetbereik is 140 cm, ter-
wijl bij kleine obstakels (of bij par-
keerobstakels met ronde vormen) het
meetbereik 70 cm is. Het meetbereik
aan de zijkant is 60 cm.
Als de sensoren meerdere obstakels
signaleren, dan reageren zij alleen op
die obstakels die zich het dichtst bij
de auto bevinden.
STORINGSMELDINGEN
Zie het hoofdstuk “Lampjes en be-
richten”.
WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt
automatisch uitgeschakeld als de
stekker van de elektrische kabel van
de aanhanger wordt aangesloten op
de stekkerdoos van de trekhaak.
De sensoren worden automatisch weer
ingeschakeld als u de aanhangerstek-
ker loskoppelt. AKOESTISCH
WAARSCHUWINGSSYSTEEM
Als de achteruit wordt ingeschakeld,
klinkt er automatisch een onderbro-
ken geluidssignaal.
De frequentie van het geluidssignaal:
❒neemt toe als de afstand tot het
obstakel kleiner wordt;
❒klinkt ononderbroken als de af-
stand tot het obstakel minder is
dan ongeveer 30 cm en stopt on-
middellijk als de afstand tot het
obstakel groter wordt;
❒blijft constant als de gemeten af-
stand onveranderd blijft, terwijl,
als deze situatie zich voordoet bij
de sensoren aan de zijkant, het sig-
naal na 3 seconden onderbroken
wordt, om bijvoorbeeld signalen te
voorkomen als u langs een muur
rijdt.
fig. 120L0D0395m
Page 93 of 218

92
VEILIGHEID
STARTEN
EN RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOOD-
GEVALLEN
ONDERHOUD
EN ZORG
TECHNI-
SCHE
GEGEVENS
ALFABE-
TISCH
REGISTER
DASHBOARD
EN
BEDIENING
TANKEN
BENZINEMOTOREN
Tank uitsluitend loodvrije benzine.
Om vergissingen te voorkomen is de
diameter van de vulpijp van de tank
kleiner, zodat het vulpistool voor lood-
houdende benzine er niet in past. Het
octaangetal van de benzine moet ten
minste 95 RON zijn.
BELANGRIJK Een beschadigde ka-
talysator laat schadelijke stoffen in het
uitlaatgas achter, waardoor het milieu
wordt vervuild.
BELANGRIJK Tank met de auto
nooit, niet in noodgevallen en ook niet
een klein beetje, loodhoudende ben-
zine. U zou de katalysator onherstel-
baar beschadigen. ALGEMENE OPMERKINGEN
❒Controleer tijdens parkeer-
manoeuvres of zich geen obstakels
op of onder de sensoren bevinden.
❒Obstakels die zich dicht bij de
achterkant van de auto bevinden,
worden onder bepaalde omstan-
digheden niet door het systeem ge-
signaleerd en kunnen dus de auto
beschadigen of zelf beschadigd
worden.
❒De metingen van de sensoren kun-
nen beïnvloed worden/zijn door
beschadiging van de sensoren zelf,
door vuil, sneeuw of ijs op de sen-
soren of door ultrasone systemen
(bijv. luchtdrukremmen van
vrachtwagens of pneumatische ha-
mers) die zich in de nabijheid be-
vinden. Voor een juiste werking van
het systeem moeten de sen-
soren altijd schoon zijn.
Wees voorzichtig bij het rei-
nigen van de sensoren om krassen of
beschadigingen te voorkomen; ge-
bruik geen droge, grove of harde
doek. De sensoren moeten worden
gereinigd met schoon water, waar-
aan eventueel autoshampoo is toege-
voegd. In wastunnels waar gebruik
wordt gemaakt van stoom of hoge-
drukreiniging, moeten de sensoren
kort worden gereinigd. Houd hierbij
de straalpijp op meer dan 10 cm af-
stand.
De verantwoordelijkheid
tijdens het parkeren en an-
dere gevaarlijke handelingen ligt
altijd en overal bij de bestuurder.
Controleer als u de auto parkeert
of zich geen personen, dieren of
obstakels in de buurt van de auto
bevinden. De parkeersensoren
moeten als een hulpmiddel voor de
bestuurder beschouwd worden. De
bestuurder moet tijdens eventueel
gevaarlijke parkeermanoeuvres
altijd volledig zijn aandacht
behouden, ook als de manoeuvres
met lage snelheid worden uitge-
voerd.
ATTENTIE