service Lancia Thema 2012 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2012, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2012Pages: 324, PDF Size: 3.72 MB
Page 124 of 324

voor- of achtersensoren is beschadigd
en onderhoud nodig heeft. Wanneer
de versnellingspook in de stand RE-
VERSE (achteruit) of DRIVE (rijden)
wordt gezet en het systeem heeft een
storing gedetecteerd, verschijnt in het
EVIC het bericht "CLEAN PARK AS-
SIST", "SERVICE PARK ASSIST" of
"SERVICE PARK ASSIST SYSTEM"
zolang het voertuig in de stand RE-
VERSE of DRIVE staat (bij snelhe-
den lager dan 11 km/u). In een der-
gelijk geval werkt ParkSense® niet.
Voor meer informatie raadpleegt u het
"Elektronisch voertuiginformatiecen-
trum (EVIC)" in "De functies op uw
dashboard".
Als "CLEAN PARK ASSIST" (par-
keerhulp reinigen) verschijnt in het
voertuiginformatiecentrum, moet u
ervoor zorgen dat het oppervlak en de
onderkant van de achterbumper of
voorbumper vrij zijn van sneeuw, ijs,
modder, vuil of andere obstakels en
vervolgens het contactslot omdraaien.
Als het bericht blijft verschijnen, moet
u langsgaan bij uw erkende dealer.
Als het bericht "SERVICE PARK AS-
SIST" of "SERVICE PARK ASSISTSYSTEM" (laat parkeersensoren re-
pareren) in het EVIC verschijnt, moet
u langsgaan bij uw erkende dealer.
PARKSENSE® SYSTEEM REINIGEN
Reinig de ParkSense® sensoren met
water, een schoonmaakmiddel voor
auto's en een zachte doek. Gebruik
geen ruwe of harde doek. Steek geen
voorwerpen in de sensors en bekras
deze niet. Hierdoor kunnen de sensors
beschadigd raken.
VOORZORGSMAATREGELEN
BIJ GEBRUIK VAN HET
PARKSENSE® SYSTEEMOPMERKING:
Houd de voor- en achterbumper
vrij van sneeuw, ijs, modder, stof
en vuil om te zorgen dat het
ParkSense® systeem altijd cor-
rect werkt.
Drilboren, grote vrachtwagens en andere bronnen van trillin-
gen kunnen de werking van
ParkSense® nadelig beïnvloeden. Wanneer u de ParkSense® par-
keerhulp uitschakelt, verschijnt
op de EVIC het bericht "PARK
ASSIST OFF" (parkeerhulp uit-
geschakeld). Wanneer u Park-
Sense® uitgeschakeld, blijft
deze uitgeschakeld, ook wan-
neer u het contact weer aanzet,
totdat u het systeem opnieuw in-schakelt.
Wanneer u de versnellingspook in de stand REVERSE of DRIVE
zet en ParkSense® is uitgescha-
keld, verschijnt in het EVIC het
bericht "PARK ASSIST SYSTEM
OFF"(parkeerhulpsysteem uit)
gedurende ongeveer vijf secon-
den als het voertuig in respectie-
velijk REVERSE of DRIVE staat.
Reinig de ParkSense® sensoren regelmatig, maar let daarbij op
dat u geen krassen of schade toe-
brengt. De sensors mogen niet
bedekt raken met ijs, sneeuw,
modder, vuil of afval. Verontrei-
niging van de sensors kan leiden
tot een slechte systeemwerking.
Mogelijk zal de ParkSense®
parkeerhulp hierdoor obstakels
118
Page 125 of 324

voor of achter de bumper niet
waarnemen, of het systeem kan
een foutieve melding geven van
een voorwerp voor of achter de
bumper.
Voorwerpen zoals fietsendra- gers, trekhaken, etc. mogen tij-
dens het rijden niet binnen
30 cm van de achterbumper zijn
geplaatst. Als dit wel het geval is,
zal het systeem een nabijgelegen
voorwerp mogelijk interprete-
ren als een sensorprobleem en
de melding "SERVICE PARK
ASSIST SYSTEM" (laat par-
keersensoren repareren) tonen
op het EVIC.
LET OP!
ParkSense® is uitsluitend be-doeld als hulpmiddel tijdens het
parkeren en is niet in staat ieder
voorwerp, inclusief kleine obsta-
kels, waar te nemen. Stoepranden
kunnen tijdelijk of helemaal niet
worden gedetecteerd. Op kleine
afstanden worden obstakels bo-
ven of onder de sensors niet gede-
tecteerd.
Bij gebruik van ParkSense® moet
u langzaam rijden, zodat u tijdig
kunt stoppen wanneer een obsta-
kel wordt gedetecteerd. Het is
raadzaam om tijdens het achter-
uitrijden over uw schouder te kij-
ken, ook wanneer u gebruik
maakt van ParkSense®.
WAARSCHUWING!
Bestuurders moeten altijd voor-zichtig achteruit rijden, ook wan-
neer gebruik gemaakt wordt van
de ParkSense® parkeerhulp.
Controleer het gebied achter de
auto altijd zorgvuldig, kijk naar
achteren en wees bedacht op voet-
gangers, dieren, andere voertui-
gen, obstakels en dode hoeken. U
bent verantwoordelijk voor de
veiligheid en dient uw aandacht
voortdurend bij de omgeving te
houden. Anders bestaat er een ri-
sico op ernstig of dodelijk letsel.
(Vervolgd)
119
Page 160 of 324

minste 30 minuten verhelpt u het
probleem in het roetfiltersysteem
doordat de opgevangen roetdeeltjes
nu worden verwijderd, zodat de
normale bedrijfsstand van het sys-
teem wordt hersteld.
Exhaust Service Required (uitlaat- onderhoud vereist) — ga langs bij
de dealer. De motor wordt gelimi-
teerd om permanente schade aan
het nabehandelingssysteem te voor-
komen. Als deze omstandigheid
zich voordoet, moet u uw voertuig
voor onderhoud naar uw plaatse-
lijke erkende dealer brengen.
BRANDSTOFVERBRUIK
Druk kort op de toets Omhoog of Om-
laag totdat "Fuel Economy" (brand-
stofverbruik) oplicht. Druk op de
toets SELECT zodat op het volgende
scherm het volgende verschijnt:
Average Fuel Economy (Staafdia- gram gemiddeld brandstofver- bruik)
Distance To Empty (Afstand tot lege tank) (DTE)
Huidig verbruik in liter per 100 km (l/100km) Gemiddeld brandstofverbruik /
ECO-modus brandstofbesparing
(voor bepaalde uitvoeringen/markten)
Geeft het gemiddelde brandstofver-
bruik weer sinds de laatste reset.
Wanneer het brandstofverbruik op-
nieuw wordt ingesteld, worden op het
scherm gedurende twee seconden RE-
SET of streepjes weergegeven. De his-
torische gegevens worden dan gewist
en het nieuwe gemiddelde wordt be-
rekend op basis van het laatste gemid-
delde brandstofverbruik van voor de
reset.
Druk op de toets SELECT om het
gemiddelde brandstofverbruik terug
te stellen. Druk op de toets BACK om
terug te gaan naar het hoofdmenu. In het onderste gedeelte van het
EVIC-scherm bevindt zich het picto-
gram ECO. Dit pictogram verschijnt
wanneer het Multi-
Displacementsysteem (MDS) (voor
bepaalde versies/markten) de motor
op vier cilinders laat rijden, of wan-
neer u zuinig rijdt.
Met deze functie kunt u controleren of
u zuinig rijdt. U kunt het ook gebrui-
ken om de rijstijl aan te passen zodat
u zuiniger gaat rijden.
Distance To Empty (Afstand tot
lege tank) (DTE)
Geeft de geschatte afstand weer die
nog kan worden afgelegd met de
brandstof die in de tank aanwezig is.
Deze geschatte afstand wordt bepaald
door een gewogen gemiddelde van het
onmiddellijke en gemiddelde brand-
stofgebruik volgens het huidige tank-
peil. DTE kan niet opnieuw worden
ingesteld met de toets SELECTEER. OPMERKING:
Aanmerkelijke veranderingen in
de rijstijl of de belading van de
auto zullen een groot effect hebben
Brandstofverbruik
154
Page 162 of 324

RITINFORMATIE
Druk kort op de toets Omhoog of Om-
laag tot "Vehicle Speed" (voertuig-
snelheid) wordt verlicht op het EVIC.
Druk kort op de toets SELECT om de
volgende drie ritfuncties te tonen in
het volgende scherm:
Trip A (Rit A)
Trip B (Rit B)
Elapsed Time (Verstreken tijd)
Druk op de toetsen Omhoog/Omlaag
om door alle functies van de tripcom-
puter te lopen of druk op de toets
BACK om terug te keren naar hethoofdmenu.
De modus Tripfuncties toont de vol-
gende informatie:
Trip A (Rit A)
Toont de totale afstand voor Trip A
die werd afgelegd sinds de laatste re-set.
Trip B (Rit B)
Toont de totale afstand voor Trip B die
werd afgelegd sinds de laatste reset.Elapsed Time (Verstreken tijd)
Geeft de totale reistijd aan die is ver-
streken sinds de laatste reset. De ver-
streken tijd wordt aangepast wanneer
het contactslot in de stand ON of
START staat.
Functie terugstellen informatie
Rit A
Om een van deze drie ritinformatie-
functies terug te stellen, selecteert u
de functie die u wilt terugstellen met
de toets Omhoog of Omlaag. Druk op
de toets SELECT totdat de functie nul
weergeeft.
BANDENSPANNING
Druk kort op de toets Omhoog of Om-
laag tot "Tire BAR" (bandenspan-
ning) wordt verlicht op het EVIC.
Druk kort op de toets SELECT en één
van de volgende berichten verschijnt:
Als de spanning van alle banden
goed is, wordt een voertuigpicto-
gram getoond waarin op elke hoek
de bandenspanning wordt aange-geven. Als één of meer banden een te lage
spanning hebben, verschijnt "Tire
Pressure LOW" (bandenspanning
te laag) met het voertuigpictogram
waarin op elke hoek de banden-
spanning wordt aangegeven.
Als het bandenspanningssysteem onderhoud nodig heeft verschijnt
het bericht "Service Tire PressureSystem".
De bandenspanningsfunctie geeft al-
leen informatie en kan niet worden
teruggesteld. Druk kort de toets
BACK in om terug te gaan naar hethoofdmenu.
VOERTUIGINFORMATIE
(INFORMATIEFUNCTIES
VOOR DE KLANT)
Druk kort op de toets Omhoog of Om-
laag tot "Vehicle Info" (voertuiginfor-
matie) wordt verlicht op het EVIC.
Druk kort op de toets SELECT zodat
de koelvloeistoftemperatuur wordt
getoond. Druk op de toets Omhoog of
Omlaag om door de volgende infor-
matieschermen te bladeren.
156
Page 225 of 324

ning van elke band wordt getoond en
een eventuele lage bandenspanningknippert.
Als dit gebeurt, dient u direct te stop-
pen en de banden met te lage span-
ning (knipperend op het EVIC-
scherm) op de spanning te brengen
die in de bandenspanningstabel staat
vermeld. Het systeem wordt automa-
tisch bijgewerkt, de spanningswaarde
op het EVIC-scherm houdt op met
knipperen en het TPM-
verklikkerlampje gaat uit, zodra het
systeem de juiste bandenspanning re-
gistreert. Het is mogelijk dat u eerst
ongeveer 20 minuten met een snel-
heid boven de 24 km/u moet rijden,
voordat het TPMS-systeem deze in-
formatie ontvangt.
Waarschuwing onderhoud TPMS
Als er een systeemfout wordt ontdekt,
knippert het TPM-lampje gedurende
75 seconden en blijft vervolgens con-
tinu branden. Bij een systeemfout
gaat er ook een geluidssignaal af. Ver-
der verschijnt er op het EVIC 3 secon-
den lang het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (TPM-SYSTEEM CON-
TROLEREN) en daarna worden erstreepjes (- -) weergegeven in plaats
van de bandenspanning om aan te
geven welke sensor niet meer werkt.
Als de contactschakelaar wordt uitge-
zet en vervolgens weer aangezet, zal
deze volgorde worden herhaald indien
de systeemfout zich nog steeds voor-
doet. Als de storing in het systeem is
opgeheven, stopt het TPM-
verklikkerlampje met knipperen, ver-
dwijnt het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (TPM-systeem controle-
ren) en verschijnt er een spannings-
waarde in plaats van de streepjes.
Systeemfouten kunnen optreden door
de volgende oorzaken:
1. Signaalstoring door elektronische
apparatuur of als men langs installa-
ties rijdt die dezelfde radiofrequenties
gebruiken als de TPM-sensoren.
2. Kleuring van de autoramen met
stoffen die radiosignalen kunnen
blokkeren.
3. Veel sneeuw of ijs aan de wielen of
de wielkasten.
4. Het gebruik van sneeuwkettingen
op het voertuig.
5. Gebruik van wielen/banden die
niet zijn uitgerust met TPM-sensoren.
Op de EVIC verschijnt ook het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM" gedu-
rende minimaal vijf seconden wan-
neer een sensor zich op de onjuiste
plaats bevindt. In een dergelijk geval
verschijnt het bericht "SERVICE
TPM SYSTEM" gevolgd door een
grafiek met de bandenspanningen.
Dit duidt erop dat de bandenspannin-
gen nog steeds van de TPM sensoren
worden ontvangen, maar dat deze
zich mogelijk niet op de juiste plaats
bevinden. Het systeem behoeft echter
nog steeds onderhoud zolang de mel-
ding "SERVICE TPM SYSTEM" (on-
derhoud TPM-systeem) wordt weer-gegeven.
Auto's met een thuiskomer
1. De thuiskomer heeft geen TPM-
sensor. Het TPM-systeem registreert
de spanning van de thuiskomer dan
ook niet.
2. Indien u de thuiskomer aanbrengt
in plaats van een band met een span-
ning onder de waarschuwingsgrens,
blijft het TPM-verklikkerlampje
219
Page 226 of 324

branden en klinkt er een geluidssig-
naal de volgende keer dat u de auto
start. Daarnaast zal de grafische voor-
stelling in het EVIC een knipperende
spanningswaarde blijven tonen.
3. Nadat de auto maximaal 20 minu-
ten met een snelheid van meer dan
24 km/u heeft gereden, gaat het waar-
schuwingslampje voor lage banden-
spanning gedurende 75 seconden
knipperen en daarna aanhoudend
branden. Verder verschijnt er op het
EVIC 3 seconden lang het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM" (TPM-
SYSTEEM CONTROLEREN) en
daarna worden er streepjes (- -) weer-
gegeven in plaats van de bandenspan-ning.
4. Telkens wanneer het contact wordt
aangezet klinkt het geluidssignaal,
knippert de controlelamp banden-
spanning gedurende 75 seconden en
blijft daarna branden, op het EVIC
wordt het bericht "SERVICE TPM
SYSTEM" (TPM-systeem controle-
ren) gedurende minimaal vijf secon-
den weergegeven en vervolgens wor-
den streepjes (- -) in plaats van de
bandenspanning weergegeven.5. Zodra de oorspronkelijke weg-
band is gerepareerd of vervangen en
op de auto wordt gemonteerd in
plaats van de thuiskomer, wordt het
TPMS automatisch bijgewerkt. Ver-
der gaat het TPM-verklikkerlampje
uit en geeft de grafiek op het EVIC de
nieuwe spanningswaarde weer in
plaats van de streepjes (- -), tenzij de
spanning in een van de vier wegban-
den onder de waarschuwingsgrens
valt. Het is mogelijk dat u eerst onge-
veer 20 minuten met een snelheid bo-
ven de 24 km/u moet rijden, voordat
het TPMS-systeem deze informatieontvangt.
TPMS BUITEN WERKING STELLEN
Het TPMS kan buiten werking wor-
den gesteld als alle vier de wielen met
banden worden vervangen door wie-
len met banden die geen TPMS-
sensoren hebben, bijvoorbeeld wan-
neer winterbanden op de auto worden
gezet. Om het TPMS buiten werking
te stellen, moeten eerst alle vier wielen
met banden worden vervangen door
banden die niet voorzien zijn van ban-
denspanningssensoren (TPM-sensoren). Rij daarna minstens 20 mi-
nuten met een snelheid van meer dan
24 km/u. Het TPM-systeem geeft een
geluidssignaal, het TPM-
verklikkerlampje knippert gedurende
75 seconden en brandt daarna con-
tinu en het Elektronisch voertuigin-
formatiecentrum (EVIC) geeft de
melding "SERVICE TPM SYSTEM"
(onderhoud TPM-systeem) weer en
vervolgens liggende streepjes (--) in
plaats van de spanningswaarden. De
eerstvolgende keer dat het contact
wordt ingeschakeld, zal het TPMS
geen geluidssignaal meer laten horen
en geen melding "SERVICE TPM
SYSTEM" meer tonen in het EVIC.
De liggende streepjes (--) blijven ech-
ter de plaats innemen van de span-
ningswaarden.
Om het TPMS weer in werking te
stellen, moeten alle vier banden met
wielen weer vervangen worden door
banden die voorzien zijn van TPM-
sensoren. Rij daarna tot 20 minuten
met een snelheid van meer dan
24 km/u. Het TPM-systeem geeft een
geluidssignaal, het "TPM-
waarschuwingslampje" knippert ge-
220
Page 227 of 324

durende 75 seconden en gaat dan uit.
Het elektronische voertuiginformatie-
centrum (EVIC) toont het bericht
"SERVICE TPM SYSTEM" (onder-
houd TPM-systeem). Het EVIC toont
ook de spanningwaarde in plaats van
de streepjes. Als de auto opnieuw
wordt gestart zal het bericht "SER-
VICE TPM SYSTEM" niet meer ver-
schijnen zolang er zich geen fout in
het systeem voordoet. BRANDSTOFVEREISTEN
— BENZINEMOTOREN 3,6L-MOTOR
Alle motoren voldoen aan alle
emissie-eisen, hebben een laag brand-
stofverbruik en bieden optimale rijei-
genschappen als u hoogwaardige
loodvrije benzine met een minimum
octaangetal van 91 gebruikt. Het ge-
bruik van superbenzine wordt afgera-
den, omdat dit voor deze motoren
geen voordelen ten opzichte van nor-
male benzine biedt.
Licht pingelen bij lage motortoeren-
tallen is niet schadelijk voor uw mo-
tor. Aanhoudend ernstig pingelen bij
hoge motortoerentallen kan echterschade veroorzaken en vereist onmid-
dellijk onderhoud. Benzine van
slechte kwaliteit kan problemen ver-
oorzaken zoals slecht starten, afslaan
en haperen van de motor. Als u last
heeft van dergelijke storingen, pro-
beer dan eerst een ander merk ben-
zine voordat u contact opneemt met
uw dealer.
Meer dan 40 automobielfabrikanten
overal ter wereld hebben uniforme
specificaties opgesteld voor de kwali-
teit van brandstoffen (het Worldwide
Fuel Charter oftewel het WWFC).
Deze specificaties definiëren de nood-
zakelijke eigenschappen voor de opti-
male emissiewaarden, prestaties en
duurzaamheid van uw auto. De fabri-
kant raadt het gebruik van brandstof-
fen aan die voldoen aan de WWFC-
specificaties voldoen, indien
verkrijgbaar.
Naast loodvrije benzine met het juiste
octaangehalte, wordt ook benzine
aanbevolen waaraan reinigingsmid-
delen en additieven voor corrosiepre-
ventie en stabiliteit zijn toegevoegd.
Het gebruik van benzine met deze
additieven heeft een gunstige invloed
op het brandstofverbruik, verlaagt de
emissiewaarden en verbetert de le-
vensduur en de prestaties.
Benzine van slechte kwaliteit kan pro-
blemen veroorzaken als slecht starten,
afslaan en haperen van de motor. Als
u dergelijke problemen ondervindt,
probeer dan eerst een ander merk
benzine voordat u contact opneemt
met uw dealer. Methanol
Methanol (methyl- of houtalcohol)
wordt in uiteenlopende concentraties
gemengd met loodvrije benzine. Er
zijn brandstoffen verkrijgbaar die 3%
of meer methanol bevatten, samen
met andere alcoholsoorten die cosol-
venten worden genoemd. Voor pro-
blemen die het gevolg zijn van ge-
bruik van methanol/benzine of E-85-
ethanolmengsels is de fabrikant niet
aansprakelijk. Hoewel MTBE een
zuurstofverbinding op basis van me-
thanol is, heeft het niet de negatieve
effecten van methanol.
221
Page 251 of 324

4. Controleer de bandenspanning
met behulp van de manometer (3).
Als de bandenspanning lager is
dan 1,3 bar, is de schade aan de band
te groot. Probeer niet door te rijden.
Schakel hulp in.
Als de bandenspanning 1,3 bar of
meer bedraagt:
1. Druk op de aan/uit-knop (4) om
TIREFIT in te schakelen en vul de
band totdat de bandenspanning is be-
reikt die op de band en op het etiket
met informatie over belasting in de
portieropening aan de bestuurders-
zijde is vermeld. OPMERKING:
Druk, als de band een te hoge
spanning heeft, op de knop Defla-
tion (leeglopen) om de banden-
spanning te verminderen tot de
voorgeschreven bandenspanning
voordat u verder gaat.
2. Koppel de TIREFIT-set los van het
ventiel, breng de dop weer aan op het
ventiel en verwijder de stekker uit de
12 Volt-aansluiting. 3. Berg de TIREFIT-set terug op de
juiste plaats in het voertuig.
4. Laat de band bij de eerste gelegen-
heid repareren of vervangen door een
erkende dealer of een bandenservice-bedrijf.
5. Laat de fles met afdichtingsmiddel
(1) en de afdichtingsslang (6) zo snel
mogelijk vervangen door uw erkende
dealer. Zie "(F) Fles met afdichtings-
middel en slang vervangen". OPMERKING:
Als u de band laat repareren, laat
de erkende dealer of het garagebe-
drijf dan weten dat de band is af-
gedicht met de TIREFIT-set.
(F) Fles met afdichtingsmiddel en
slang vervangen:
1. Maak de afdichtingsslang (6)
(doorzichtig) los.
2. Zoek de ronde knop voor het los-
maken van de fles in het verzonken
gedeelte onder de fles.
3. Druk op de knop voor het losma-
ken van de fles met afdichtingsmid-
del. De fles met afdichtingsmiddel (1)
springt omhoog. Verwijder de fles en
voer deze volgens de voorschriften af.
4. De TIREFIT-houder reinigen van
eventuele resten afdichtingsmiddel.
5. Breng de nieuwe fles met afdich-
tingsmiddel (1) zo aan in de behui-
zing dat de afdichtingsslang (6) wordt
uitgelijnd met de slangsleuf in de
voorzijde van de behuizing. Druk de
fles in de behuizing. U hoort een klik
die aangeeft dat de fles goed op zijn
plaats zit.
6. Controleer of de dop op de fitting
aan het uiteinde van de afdichtings-
slang (6) is aangebracht en berg de
slang op (aan de onderzijde van deluchtpomp).
7. Berg de TIREFIT-set terug op zijn
plaats in de auto.
245
Page 255 of 324

5. Krik de auto niet verder op dan
nodig om het wiel te verwijderen en
het reservewiel te monteren.WAARSCHUWING!
Als u de auto hoger opkrikt dan
noodzakelijk, zal hij minder stabiel
staan. De auto kan van de krik glij-
den en zo ernstig letsel veroorzaken.
Krik de auto slechts zover op als
nodig is om het wiel te verwijderen.
6. Verwijder de wielmoeren en deband.
7. Monteer het reservewiel.LET OP!
Monteer het reservewiel met het ven-
tiel naar buiten gericht. De auto kan
beschadigd raken als het reservewiel
incorrect wordt gemonteerd. OPMERKING:
Bij auto's die hiermee zijn uitge-
rust, moet u niet proberen een
wielmoersierdop of wieldop op
het thuiskomertje te installeren.
Raadpleeg "Noodreservewiel" en "Thuiskomer" onder "Ban-
den — Algemene informatie" in
"Starten en rijden" voor nadere
waarschuwingen, voorzorgs-
maatregelen en informatie over
het reservewiel, het gebruik en
de werking ervan.
8. Breng de wielmoeren aan met het
conusvormige uiteinde van de moer in
de richting van het wiel. Haal de wiel-
moeren licht aan.
WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door
de op de krik uitgeoefende kracht
verschuift, mogen de wielmoeren
pas definitief worden vastgezet als
de auto weer vast op de grond staat.
Als aan deze waarschuwing geen ge-
hoor wordt gegeven, kan persoonlijk
letsel het gevolg zijn.
9. Laat de auto zakkeen op de grond
door de slinger linksom te draaien.
10. Zet de wielmoeren stevig vast.
Duw de moersleutel aan het einde van
de hendel omlaag voor meer hef-
boomwerking. Trek de wielmoeren in
stervolgorde aan totdat iedere moer
twee keer aangetrokken is. Het cor-
recte aanhaalmoment voor de moeren
is 150 Nm. Als u twijfelt of de moeren
goed zijn vastgezet, laat dit dan bij uw
dealer of een servicecenter nog eens
controleren met een momentsleutel.
11. Berg de krik, het gereedschap en
de lekke band op de daartoe bestemde
plaats op. Zorg dat de onderkant van
de krik naar achteren wijst voordat u
de klem vastdraait.
Reservewiel monteren
249
Page 256 of 324

WAARSCHUWING!
Een losse krik of wiel kan bij eennoodstop of ongeval naar voren
schieten en zo de inzittenden ern-
stig letsel toebrengen. Berg de krik
en het reservewiel altijd op de
daartoe bestemde plaatsen op.
Laat de leeggelopen (lekke) band
onmiddellijk repareren of vervan-gen.
WIEL MONTEREN
1. Monteer het wiel op de as.
2. Breng de resterende wielmoeren
aan met het conusvormige uiteinde
van de moer in de richting van het
wiel. Haal de wielmoeren licht aan.WAARSCHUWING!
Om te voorkomen dat de auto door
de op de krik uitgeoefende kracht
verschuift, mogen de wielmoeren
pas definitief worden vastgezet als
de auto weer vast op de grond staat.
Als aan deze waarschuwing geen ge-
hoor wordt gegeven, kan persoonlijk
letsel het gevolg zijn. 3. Laat de auto zakkeen op de grond
door de slinger linksom te draaien.
4. Zet de wielmoeren stevig vast.
Duw de moersleutel aan het einde van
de hendel omlaag voor meer hef-
boomwerking. Trek de wielmoeren in
stervolgorde aan totdat iedere moer
twee keer aangetrokken is. Het cor-
recte aanhaalmoment voor de moeren
is 150 Nm. Als u twijfelt of de moeren
goed zijn vastgezet, laat dit dan bij uw
erkende dealer of servicecenter con-
troleren met een momentsleutel.
5. Controleer na 40 km het aanhaal-
moment van de wielmoeren met een
momentsleutel om ervoor te zorgen
dat alle moeren goed tegen het wielaanliggen.
STARTEN MET
STARTKABELS
Wanneer de accu van uw auto leeg is,
kan de motor met behulp van een set
startkabels en een accu in een andere
auto, of met een draagbare snellader
weer worden gestart. Bij onjuist ge-
bruik kan het starten met startkabels gevaarlijk zijn. Houd u dus zorgvul-
dig aan de hier beschreven procedu-
res. OPMERKING:
Bij gebruik van een draagbare
snellader moeten de door de fabri-
kant geleverde bedieningsvoor-
schriften en vereiste voorzorg-
maatregelen worden uitgevoerd.
LET OP!
Gebruik geen draagbare snellader of
een ander snellaadapparaat met een
systeemspanning groter dan 12 volt.
Dit kan schade aanbrengen aan
accu, startmotor, dynamo of het
elektrisch systeem.WAARSCHUWING!
Probeer het voertuig niet met behulp
van startkabels te starten wanneer
de accu bevroren is. De accu kan
hierdoor openscheuren of explode-
ren, waarbij het gevaar op persoon-
lijke verwondingen bestaat.
250