Lancia Thema 2013 Instructieboek (in Dutch)
Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2013, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2013Pages: 380, PDF Size: 3.9 MB
Page 141 of 380

Als u de sproeier gebruikt terwijl de
ruitenwissers in intervalstand staan,
maken de wissers twee volledige wis-
bewegingen nadat u de hendel hebt
losgelaten en hervatten daarna het ge-
kozen interval.
Als u de ruitensproeier gebruikt ter-
wijl de ruitenwissers zijn uitgescha-
keld, maken de wissers drie volledige
wisbewegingen en worden ze daarna
weer uitgeschakeld.WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
aanrijdingen leiden. Mogelijk ziet u
andere voertuigen of obstakels over
het hoofd. Voorkom plotselinge ijs-
vorming op de voorruit door de
voorruit eerst te verwarmen met de
ontdooi-inrichting voordat u de
ruitensproeier gebruikt.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch de ruitenwissers in. De functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen, op de voorruit terechtkomt.
Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel naar één van de vier
standen om deze functie te activeren.
De gevoeligheid van het systeem kan
worden ingesteld met de multifuncti-
onele hendel. Wisserintervalstand 1 is
het minst gevoelig en wisserintervals-
tand 4 is het meest gevoelig. Bij nor-
male regenval dient stand 3 te worden
gebruikt. Gebruik stand 1 en 2 als u
de gevoeligheid van de regensensor
wilt verkleinen. Gebruik stand 4 als u
de gevoeligheid van de regensensor
wilt vergroten. De regensensor scha-
kelt automatisch tussen de verschil-
lende intervallen, afhankelijk van de
hoeveelheid vocht die op de voorruit
wordt gedetecteerd. Zet de ruitenwis-
serschakelaar in de stand OFF als u
het systeem niet wilt gebruiken.
De regensensor kan worden in- en
uitgeschakeld met het Uconnect
Touch™ systeem. Raadpleeg de para-
graaf "Instellingen van UconnectTouch™" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
OPMERKING:
De regensensor werkt niet wan-
neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
Het gebruik van was- of silico- nenhoudende producten kan de
prestaties van de regensensor
beïnvloeden.
Het regensensorsysteem is voorzien
van beschermfuncties voor de wisser-
bladen en -armen. Het systeem werkt
niet onder de volgende omstandighe-
den:
Wisblokkering lage tempera-
tuur — De regensensor werkt niet
als de contactschakelaar in de
stand RUN is gezet, de auto stilstaat
en bij een buitentemperatuur van
135
Page 142 of 380

minder dan 0 °C, tenzij de ruiten-
wisserschakelaar van de multifunc-
tionele hendel wordt bediend, de
rijsnelheid hoger wordt dan
0 km/u, of de buitentemperatuur
tot boven het vriespunt oploopt.
Wisblokkering neutraalstand —
De regensensor werkt niet als de
contactschakelaar in de stand RUN
is gezet, de versnellingspook in de
NEUTRAL is gezet en de rijsnel-
heid lager is dan 8 km/u, tenzij de
ruitenwisserschakelaar van de mul-
tifunctionele hendel wordt bediend
of een andere versnelling wordt ge-
kozen.
KOPLAMPSPROEIERS
Met de multifunctionele hendel be-
dient u de koplampsproeiers wanneer
de contactschakelaar in de stand ON
staat en de koplampen zijn ingescha-
keld. De hendel bevindt zich aan de
linkerzijde van de stuurkolom.
Om de koplampsproeiers te gebruiken
drukt u de multifunctionele hendel
naar binnen (in de richting van de
stuurkolom) tot de tweede klikstand en laat u hem vervolgens los. De kop-
lampsproeiers spuiten gedurende een
ingestelde tijd vloeistof onder druk op
de lenzen van de koplampen. Ook de
ruitensproeiers treden in werking en
de ruitenwissers maken een wisbewe-
ging.
OPMERKING: Nadat de contact-
schakelaar in de stand ON is gezet
en de koplampen zijn ingescha-
keld, treden de koplampsproeiers
bij de eerste straal van de ruiten-
sproeiers in werking en vervolgens
bij elke elfde straal.
VERSTELBARE
STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurko-
lom in de hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom ook in de lengte verstel-
len. De bedieningshendel voor lengte-
en hoogteverstelling bevindt zich on-
der het stuur aan het uiteinde van de
stuurkolom.
Om de stuurkolom te ontgrendelen,
trekt u de regelhendel naar buiten.
Om de stuurkolom in de hoogte te
verstellen beweegt u het stuur om-
hoog of omlaag naar de gewenste po-
sitie. Om de stuurkolom in de lengte te
verstellen trekt u het stuur naar bui-
ten of duwt u het naar binnen naar de
gewenste positie. Om de stand van de
stuurkolom te vergrendelen, drukt u
de bedieningshendel naar binnen tot-
dat deze volledig is vergrendeld.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het
rijden. Verstellen van de stuurko-
lom tijdens het rijden of rijden als
(Vervolgd)Bedieningshendel voor lengte- enhoogteverstelling
136
Page 143 of 380

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
de stuurkolom niet is vergrendeld,
kan ertoe leiden dat de bestuurder
de macht over het stuur verliest. Als
u deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig en zelfs dodelijk let-
sel tot gevolg hebben.
ELEKTRISCH
VERSTELBARE
STUURKOLOM (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Met deze functie kunt u de stuurko-
lom in de hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom ook in de lengte verstel-
len. De bedieningshendel voor de
elektrisch verstelbare stuurkolom be-
vindt zich onder de multifunctionele
hendel op de stuurkolom. Als u de kolom in hoogte wilt verstel-
len, beweegt u schakelaar omhoog of
omlaag totdat de gewenste positie is
bereikt. Om de stuurkolom in de
lengte te verstellen trekt u de schake-
laar naar u toe of duwt u de schake-
laar naar voren totdat de gewenste
positie is bereikt.OPMERKING: Bij uitvoeringen
met een geheugenstoel kunt u de
verstelbare stuurkolom in vooraf
geprogrammeerde standen zetten
met de afstandsbediening of met
de geheugenschakelaar op het
bekledingspaneel van het bestuur-
dersportier. Raadpleeg de para-
graaf "Geheugenstoel" in dit
hoofdstuk voor meer informatie
hierover.
WAARSCHUWING!
Verstel het stuur niet tijdens het
rijden. Verstellen van de stuurko-
lom tijdens het rijden of rijden als
de stuurkolom niet is vergrendeld,
kan ertoe leiden dat de bestuurder
de macht over het stuur verliest. Als
u deze waarschuwing niet opvolgt,
kan dit ernstig en zelfs dodelijk let-
sel tot gevolg hebben.
Schakelaar elektrisch verstelbare
stuurkolom
137
Page 144 of 380

STUURVERWARMING
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het stuurwiel is voorzien van een ver-
warmingselement dat bij koud weer
uw handen verwarmt. De stuurver-
warming kent slechts één tempera-
tuurinstelling. Nadat de stuurverwar-
ming is ingeschakeld, wordt het stuur
ongeveer 58 tot 70 minuten ver-
warmd en vervolgens automatisch
uitgeschakeld. De stuurverwarming
wordt mogelijk eerder uitgeschakeld
of helemaal niet ingeschakeld als het
stuur al warm is.
U kunt de stuurverwarming in- en
uitschakelen met het Uconnect
Touch™ systeem.
Kies de schermtoets "Controls" (be-
dieningselementen) en kies vervol-
gens de schermtoets "Heated Steering
Wheel" (stuurverwarming) om de
stuurwarming in te schakelen. Druk
nogmaals op de schermtoets "Heated
Steering Wheel" (stuurverwarming)
om de stuurwielverwarming uit te
schakelen.OPMERKING: De stuurwielver-
warming werkt alleen als de motor
draait.
WAARSCHUWING!
Personen die geen pijn op de huid
kunnen voelen als gevolg van ou-
derdom, chronische ziekte, dia-
betes, rugletsel, medicatie, alco-
holgebruik, uitputting of een
andere lichamelijke conditie,
moeten voorzichtig zijn bij het ge-
bruik van de stoelverwarming.
Deze kan zelfs bij lage temperatu-
ren brandwonden veroorzaken,
met name als de verwarming
langdurig wordt gebruikt.
Plaats geen voorwerpen op de zit- ting of de rugleuning die warmte-
isolerend werken, zoals een deken
of kussen. Hierdoor kan de stoel-
verwarming oververhit raken.
Een oververhitte stoel kan leiden
tot ernstige brandwonden als ge-
volg van de verhoogde oppervlak-
tetemperatuur van de zitting.
Schermtoets Controls
(bedieningselementen)
Schermtoets Heated Stearing Wheel
138
Page 145 of 380

VERSTELBARE
PEDALEN (voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Het systeem met verstelbare pedalen
maakt een betere combinatie van
stuurwielstand en stoelpositie moge-
lijk en zorgt zo voor meer comfort
voor de bestuurder. Met deze functie
kunnen het rem- en gaspedaal naar de
bestuurder toe of verder van de be-
stuurder af worden verplaatst, voor
een betere positie ten opzichte van het
stuurwiel.
De schakelaar bevindt zich aan de
voorkant van de zijbeschermplaat van
de bestuurdersstoel.Druk de schakelaar naar voren om de
pedalen naar voren te verplaatsen
(naar de voorkant van de auto).
Druk de schakelaar naar achteren om
de pedalen naar achteren te verplaat-
sen (naar de bestuurder).
U kunt de pedalen verstellen als de
contactschakelaar in de stand OFF
staat.
U kunt de pedalen echter nietver-
stellen wanneer de achteruitver-
snelling (REVERSE) is gekozen of
de cruisecontrol is ingeschakeld. Bij
auto's die zijn uitgerust met het
elektronische voertuiginformatie-
centrum (EVIC) worden de vol-
gende meldingen weergegeven als
men probeert de pedalen af te stel-
len als het systeem is geblokkeerd:
Adjustable Pedal Disabled —
Cruise Control Engaged (pedaal-
verstelling uitgeschakeld — cruise-
control ingeschakeld of Adjustable
Pedal Disabled — Vehicle In Re-
verse (pedaalverstelling uitgescha-
keld — achteruitversnelling
gekozen). OPMERKING:
Stel de pedalen altijd zo in dat ze
volledig vrij kunnen bewegen.
Voor de beste positie moeten de stoel/pedalen mogelijk nog
enigszins worden versteld.
OPMERKING: Bij uitvoeringen
met een geheugenstoel kunt u de
verstelbare pedalen in vooraf ge-
programmeerde standen zetten
met de afstandsbediening of met
de geheugenschakelaar op het
bekledingspaneel van het bestuur-
dersportier. Raadpleeg de para-
graaf "Geheugenstoel" in het
hoofdstuk "De functies van uw
auto" voor meer informatie hier-
over.
LET OP!
Plaats geen voorwerpen onder de
verstelbare pedalen en zorg dat de
pedalen altijd vrij kunnen bewegen.
Anders kan de pedaalbediening be-
schadigd raken. De pedalen kun-
nen niet vrij bewegen als deze wor-
den gehinderd door obstakels.
Schakelaar verstelbare pedalen
139
Page 146 of 380

WAARSCHUWING!
Verstel de pedalen niet tijdens het
rijden. U kunt anders de controle
over het stuur verliezen en een on-
geval veroorzaken. Verstel de peda-
len alleen als de auto is geparkeerd.
CRUISECONTROL
Indien ingeschakeld neemt de cruise-
control bij snelheden boven 40 km/u
de werking van het gaspedaal over.
De knoppen voor de cruisecontrol be-
vinden zich aan de rechterzijde van
het stuur. OPMERKING: Om de correcte
werking te waarborgen, is de
cruisecontrol zodanig uitgevoerd
dat het systeem wordt uitgescha-
keld als u gelijktijdig meerdere
functies van de cruisecontrol be-
dient. Als dit gebeurt, kan het sys-
teem opnieuw in werking worden
gesteld door op de knop ON/OFF
van de cruisecontrol te drukken en
de gewenste snelheid opnieuw in
te stellen.
INSCHAKELEN
Druk op de knop ON/OFF. Het indi-
catielampje van de cruisecontrol gaat
branden in het elektronische voer-
tuiginformatiecentrum (EVIC). Druk
nogmaals op de knop ON/OFF om het
systeem uit te schakelen. Het indica-
tielampje van de cruisecontrol gaat
uit. Het systeem moet worden uitge-
schakeld wanneer het niet wordt ge-
bruikt.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om de cruisecon-
trol ingeschakeld te laten wanneer
(Vervolgd)
WAARSCHUWING!(Vervolgd)
u deze niet gebruikt. U kunt het
systeem dan per ongeluk instellen
en sneller rijden dan u wilt. U kunt
anders de controle over het stuur
verliezen en een ongeval veroorza-
ken. Laat het systeem altijd uitge-
schakeld als u het niet gebruikt.
DE GEWENSTE SNELHEID
INSTELLEN
Schakel de cruisecontrol in. Wanneer
de auto de gewenste snelheid heeft
bereikt, drukt u kort op de knop SET
(-). Laat het gaspedaal los. De auto
zal nu automatisch de gekozen snel-
heid handhaven.
OPMERKING: U mag pas op de
knop SET drukken als de auto met
een gelijkmatige snelheid op een
vlakke weg rijdt.
UITSCHAKELEN
Als u het rempedaal licht indrukt, op
de knop CANCEL (annuleren) drukt
of normale remdruk uitoefent tijdens
het afremmen, wordt de cruisecontrol
Cruisecontrol-knoppen
1 — ON/OFF 2 — RES +
4 — CANCEL 3 — SET -
140
Page 147 of 380

uitgeschakeld zonder dat de inge-
stelde snelheid uit het geheugen wordt
gewist. Wanneer u op de knop ON/
OFF drukt of de contactschakelaar in
de stand OFF zet, wordt de ingestelde
snelheid uit het geheugen gewist.
SNELHEID HERVATTEN
Als u een eerder ingestelde snelheid
opnieuw wilt aanhouden, drukt u kort
op de knop RES (+). Dit is alleen
mogelijk als u met een snelheid boven
32 km/u rijdt.
INGESTELDE SNELHEID
AANPASSEN
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld,
kunt u de snelheid verhogen door op
de knop RES (+) te drukken. Als u de
knop ingedrukt houdt, wordt de inge-
stelde snelheid continu verhoogd tot-
dat u de knop loslaat. De nieuwe snel-
heid wordt dan ingesteld.
Wanneer u één keer op de knop RES
(+) drukt, wordt de ingestelde snel-
heid als volgt verhoogd:
2,0 km/u (3,0-liter dieselmotor)
1,6 km/u (3,6-liter motor)Telkens wanneer op de knop wordt
gedrukt, wordt de snelheid met
2,0 km/u (3,0-liter dieselmotor) of
1,6 km/u (3,6-liter motor) verhoogd.
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl
de cruisecontrol is ingesteld, drukt u
op de knop SET (-). Als u de knop
SET (-) ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verlaagd
totdat u de knop loslaat. Laat de knop
los zodra de gewenste snelheid is be-
reikt. De nieuwe snelheid zal vervol-
gens worden ingesteld.
Wanneer u één keer op de knop SET
(-) drukt, wordt de ingestelde snel-
heid als volgt verlaagd:
2,0 km/u (3,0-liter dieselmotor)
1,6 km/u (3,6-liter motor)
Telkens wanneer op de knop wordt
gedrukt, wordt de snelheid met
2,0 km/u (3,0-liter dieselmotor) of
1,6 km/u (3,6-liter motor) verlaagd.
ACCELEREREN OM IN TE
HALEN
Trap het gaspedaal in op dezelfde
wijze als u normaal gesproken zou
doen. Wanneer u het pedaal loslaat,
keert de auto terug naar de ingestelde
rijsnelheid.
Gebruik van de cruisecontrol op
hellingen
De versnellingsbak schakelt op hellin-
gen mogelijk terug om de ingestelde
snelheid van de auto te handhaven.
OPMERKING: De cruisecontrol
houdt de snelheid op hellingen en
bij afdalingen constant. Een kleine
snelheidsverandering op lichte
hellingen is normaal.
Op steile berghellingen kan de snel-
heid veel hoger of lager worden, waar-
door het in die gevallen beter is om
zonder cruisecontrol te rijden.
WAARSCHUWING!
De cruisecontrol kan gevaarlijk zijn
in situaties waar het systeem geen
constante snelheid kan aanhouden.
Uw auto kan gezien de omstandig-
heden te snel gaan, waardoor u de
controle over de auto kunt verliezen
(Vervolgd)
141
Page 148 of 380

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
en mogelijk een ongeval veroor-
zaakt. Gebruik de cruisecontrol
nooit in druk verkeer of op boch-
tige, beijzelde, besneeuwde of an-
derszins gladde wegen.
ADAPTIEVE
CRUISECONTROL (ACC)
(voor bepaalde
uitvoeringen/landen)
Adaptieve cruisecontrol (ACC) ver-
groot het gebruiksgemak van de
cruisecontrol tijdens het rijden op au-
tosnelwegen en andere hoofdwegen.
Het is echter geen veiligheidssysteem
en draagt niet bij aan het voorkomen
van ongevallen.
Met ACC kunt u de cruisecontrol in-
geschakeld houden in lichte tot ma-
tige verkeersdrukte zonder dat u
voortdurend uw cruisecontrol op-
nieuw hoeft in te stellen. ACC maakt
gebruik van een radarsensor, die is
ontworpen om direct voor u rijdende
voertuigen te detecteren. OPMERKING:
Als de sensor geen voor u rijdend
voertuig detecteert, houdt ACC
een vaste ingestelde snelheid
aan.
Wanneer de ACC-sensor een voor u rijdend voertuig detec-
teert, zorgt ACC dat uw auto au-
tomatisch iets afremt of versnelt
(maximaal tot de oorspronkelijk
ingestelde snelheid) om een
vooraf ingestelde volgafstand
aan te houden, waarbij de snel-
heid wordt aangepast aan de
snelheid van uw voorligger.
WAARSCHUWING!
Adaptieve cruisecontrol (ACC) iseen systeem voor meer gebruiks-
gemak. Het is geen systeem dat de
taken en verantwoordelijkheden
van de bestuurder overneemt. De
bestuurder blijft te allen tijde ver-
antwoordelijk voor het aanpassen
van zijn of haar rijstijl aan de
weg-, verkeers- en weersomstan-
digheden, rijsnelheid, afstand tot
de voorligger en - als belangrijk-
ste - het bedienen van de remmen
voor veilig gebruik van de auto
onder alle omstandigheden. Vei-
lig autorijden vereist altijd uw
volle aandacht. Het negeren van
deze waarschuwingen kan een
aanrijding en ernstig of zelfs do-
delijk letsel tot gevolg hebben.
Het ACC-systeem: – Reageert niet op voetgangers,
tegemoetkomend verkeer, en
stilstaande objecten (bijv. stil-
staande voertuigen in een file).
(Vervolgd)
142
Page 149 of 380

WAARSCHUWING!(Vervolgd)
– Houdt geen rekening met weg-, verkeers- en weersom-
standigheden en kent soms be-
perkingen als gevolg van slecht
zicht.
– Kan het verloop van de weg of de beweging van voorliggers
niet voorspellen en kan zich
niet aan deze veranderingen
aanpassen.
– Herkent niet altijd complexe rijomstandigheden, wat kan
leiden tot onjuiste of ontbre-
kende afstandswaarschuwin-
gen.
– Kan slechts maximaal 25%
van het remvermogen van uw
auto aanspreken en kan der-
halve uw auto niet volledig tot
stilstand brengen.
WAARSCHUWING!
U dient het ACC-systeem uit te
schakelen:
Tijdens het rijden bij mist, zware
regenval, zware sneeuwval, natte
sneeuw, druk verkeer en com-
plexe rijomstandigheden (bijv. bij
wegwerkzaamheden).
Tijdens het oprijden van op- en afritten van snelwegen, het rijden
op bochtige, beijzelde, be-
sneeuwde, anderszins gladde we-
gen, of op steile hellingen of afda-
lingen.
Tijdens het rijden met een aan-
hanger op steile hellingen of afda-
lingen.
Als veilig rijden met een con- stante snelheid door de omstan-
digheden niet mogelijk is.
Het negeren van deze waarschu-
wingen kan een aanrijding en ern-
stig of zelfs dodelijk letsel tot gevolg
hebben. Het cruisecontrolsysteem biedt twee
bedrijfsmodi:
De modus Adaptieve cruisecontrol,
die zorgt dat een veilige afstand
tussen voertuigen wordt aangehou-
den.
De modus Normale cruisecontrol (vaste snelheid), die zorgt dat een
constante, vooraf ingestelde snel-
heid wordt aangehouden. Raad-
pleeg de paragraaf "Modus Nor-
male cruisecontrol (vaste
snelheid)" in dit hoofdstuk voor
meer informatie hierover.
OPMERKING: Het systeem rea-
geert in deze modus niet op voor-
liggers. Zorg dat u zich tijdens het
rijden bewust bent van de gekozen
modus.
U kunt de modus wijzigen met de
knoppen voor de cruisecontrol. De
twee bedrijfsmodi werken op verschil-
lende manieren. Controleer altijd
welke modus u hebt gekozen.
143
Page 150 of 380

WERKING VAN
ADAPTIEVE
CRUISECONTROL (ACC)
U bedient het ACC-systeem met de
knoppen voor de cruisecontrol (die
zich aan de rechterzijde van het stuur
bevinden).
OPMERKING: Eventuele wijzi-
gingen aan het chassis of de op-
hanging van de auto zijn van in-
vloed op de prestaties van de
adaptieve cruisecontrol.ADAPTIEVE
CRUISECONTROL (ACC)
ACTIVEREN
ACC kan alleen worden geactiveerd
bij een rijsnelheid van meer dan
32 km/u.
Wanneer het systeem is ingeschakeld
en zich in de READY-status (status
gereed) bevindt, toont het elektroni-
sche voertuiginformatiecentrum
(EVIC) de melding "Adaptive Cruise
Ready" (adaptieve cruisecontrol ge-
reed).
Wanneer het systeem is uitgescha-
keld, toont het EVIC de melding
"Adaptive Cruise Control OFF"
(adaptieve cruisecontrol uitgescha-
keld).
OPMERKING: Onder de volgende
omstandigheden kunt u ACC niet
inschakelen:
Als u de remmen bedient.
Als de handrem is ingeschakeld.
Als de automatische versnel-
lingsbak in de stand PARK, RE-
VERSE of NEUTRAL staat. Als u op de knop RES + drukt
terwijl er geen ingestelde snel-
heid in het geheugen is
opgeslagen.
INSCHAKELEN
Druk kort op de knop ON/OFF. Het
ACC-menu in het EVIC toont de mel-
ding "Adaptive Cruise Control (ACC)
Ready" (adaptieve cruisecontrol ge-
reed).
Als u het systeem wilt uitschakelen,
drukt u nogmaals kort op de knop
ON/OFF. Het systeem wordt dan uit-
geschakeld en het EVIC toont de mel-
ding "Adaptive Cruise Control OFF"
(adaptieve cruisecontrol uitgescha-
keld).Knoppen Adaptive Cruise Control1 — DISTANCE SETTING
2 — RES +
3 — SET -
4 — CANCEL
5 — ON/OFF
6 — MODE
Adaptive Cruise Control (ACC) Ready
(adaptieve cruisecontrol gereed)
144