ESP Lancia Thema 2014 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2014, Model line: Thema, Model: Lancia Thema 2014Pages: 380, PDF Size: 3.73 MB
Page 121 of 380

OPMERKING:
1. U kunt de naam van het album,artiest, nummer, genre, afspeel-
lijst, podcast en luisterboek
vervangen door iedere andere
naam uit het apparaat dat
wordt weergegeven.
2. U kunt het getal "8" vervangen door ieder nummer op de cd die
momenteel wordt afgespeeld.
Opdracht is alleen beschikbaar
wanneer de cd wordt afge-
speeld.
3. Afspeellijst-, podcast- en luis- terboekopdrachten zijn alleen
beschikbaar wanneer een iPod
is aangesloten en ingeschakeld.
4. Spraakbedieningsopdrachten, albums, artiesten en genres zijn
gebaseerd op de muziekdata-
base van Gracenotes.
5. Beschikbare spraakbedie- ningsopdrachten worden vetge-
drukt en met een grijze arcering
weergegeven.
115
Page 127 of 380

OPMERKING: Beschikbare
spraakbedieningsopdrachten
worden vetgedrukt en met een
grijze arcering weergegeven.
STOELEN
De stoelen vormen een belangrijk on-
derdeel van het beveiligingssysteem
voor inzittenden van de auto.
WAARSCHUWING!
Het is gevaarlijk om tijdens hetrijden personen te vervoeren in de
laadruimte. Bij een ongeval lopen
personen in deze ruimte een gro-
ter risico op ernstig of dodelijk
letsel.
Vervoer geen personen in een ruimte van de auto die niet is
voorzien van stoelen en veilig-
heidsgordels. Bij een ongeval lo-
pen personen in deze ruimte een
groter risico op ernstig of dodelijk
letsel.
Zorg dat iedereen in uw auto op een stoel zit en op de juiste wijze
de veiligheidsgordel draagt.
ELEKTRISCH
VERSTELBARE STOELEN
Op modellen die zijn uitgerust met
elektrisch verstelbare stoelen bevindt
de schakelaar zich aan de buitenzijde
van de stoel bij de vloer. Met deze
schakelaar kunt u de bestuurdersstoel
omhoog, omlaag, naar voren en naar
achteren bewegen en de rugleuning
verstellen.
OPMERKING: De passagiersstoel
kan omhoog, omlaag, naar voren
of naar achteren worden gescho-
ven.
WAARSCHUWING!
Het verstellen van een stoel tij-dens het rijden kan gevaarlijk
zijn. Het verstellen van een stoel
tijdens het rijden kan ertoe leiden
dat u de macht over het stuur
verliest en een aanrijding met
ernstig of zelfs dodelijk letsel ver-
oorzaakt.
Het verstellen van de stoelen moet plaatsvinden voordat de
veiligheidsgordels zijn vastge-
gespt en terwijl de auto is gepar-
keerd. Een slecht afgestelde vei-
ligheidsgordel kan ernstig of
dodelijk letsel tot gevolg hebben.
Rijd nooit met de rugleuning zo schuin ingesteld dat de schouder-
gordel niet meer tegen uw borst-
kas rust. Tijdens een botsing be-
staat het gevaar dat u onder de
veiligheidsgordel door schuift,
waardoor ernstig of zelfs dodelijk
letsel kan ontstaan.
Schakelaars voor elektrisch
verstelbare stoel
1 — Stoel verstellen
2 — Rugleuning verstellen
121
Page 128 of 380

LET OP!
Plaats geen voorwerpen onder een
elektrisch verstelbare stoel en zorg
dat deze altijd vrij kan bewegen.
Anders kan de stoelbediening be-
schadigd raken. De stoel kan niet
vrij bewegen als deze wordt gehin-
derd door obstakels.
De stoel naar voren of naar
achteren verstellen
De stoel kan zowel naar voren als naar
achteren worden versteld. Druk de
stoelschakelaar naar voren of naar
achteren om de stoel in de richting
van de schakelaar te verstellen. Laat
de schakelaar los zodra de gewenste
stand is bereikt.
De stoel omhoog of omlaag
verstellen
U kunt de hoogte van de stoel verstel-
len. Trek de stoelschakelaar omhoog
of druk deze omlaag om de stoel in de
richting van de schakelaar te verstel-
len. Laat de schakelaar los zodra de
gewenste stand is bereikt. De zitting omhoog of omlaag
kantelen
De hoek van de zitting kan in vier
richtingen worden versteld. Trek de
voorzijde van de stoelschakelaar om-
hoog of druk de achterzijde van de
stoelschakelaar omlaag om het voor-
ste of achterste gedeelte van de zitting
in de richting van de schakelaar te
verstellen. Laat de schakelaar los zo-
dra de gewenste stand is bereikt.
De rugleuning verstellen
De rugleuning kan naar voren of naar
achteren worden versteld. Druk de
rugleuningschakelaar naar voren of
naar achteren om de rugleuning in de
richting van de schakelaar te verstel-
len. Laat de schakelaar los zodra de
gewenste stand is bereikt.
WAARSCHUWING!
Het verstellen van een stoel tij-
dens het rijden kan gevaarlijk
zijn. Het verstellen van een stoel
tijdens het rijden kan ertoe leiden
dat u de macht over het stuur
verliest en een aanrijding met
ernstig of zelfs dodelijk letsel ver-
oorzaakt.
Het verstellen van de stoelen moet plaatsvinden voordat de
veiligheidsgordels zijn vastge-
gespt en terwijl de auto is gepar-
keerd. Een slecht afgestelde vei-
ligheidsgordel kan ernstig of
dodelijk letsel tot gevolg hebben.
Rijd nooit met de rugleuning zo schuin ingesteld dat de schouder-
gordel niet meer tegen uw borst-
kas rust. Tijdens een botsing be-
staat het gevaar dat u onder de
veiligheidsgordel door schuift,
waardoor ernstig of zelfs dodelijk
letsel kan ontstaan.
122
Page 139 of 380

Als u de koplampen of parkeerlichten
inschakelt of de contactschakelaar in
de stand ACC of RUN zet, wordt de
vertraging geannuleerd.
Wanneer u de koplampen uitschakelt
voordat u de contactschakelaar in de
stand OFF zet, gaan de koplampen op
de normale manier uit.
OPMERKING:
Als u deze functie wilt activeren,moeten de koplampen binnen 45
seconden voordat u de contact-
schakelaar in de stand OFF zet,
worden uitgeschakeld.
U kunt de vertragingstijd van de koplampen programmeren met
het Uconnect® systeem, raad-
pleeg "Uconnect® instellingen"
in het hoofdstuk "Het instru-
mentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.AUTOMATISCH
GROOTLICHT (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Het automatisch grootlichtsysteem
zorgt in het donker voor meer licht
van de koplampen, door automati-
sche regeling van het grootlicht met
behulp van een digitale camera, die
op de achteruitkijkspiegel is gemon-
teerd. Deze camera detecteert de ver-
lichting van andere voertuigen en
zorgt ervoor dat automatisch van
grootlicht naar dimlicht wordt ge-
schakeld totdat naderende voertuigen
uit het zicht van de camera zijn ver-
dwenen.
OPMERKING:
Het automatisch grootlichtsys-teem kan worden in- en uitge-
schakeld met het Uconnect®
systeem, raadpleeg "Uconnect®
instellingen" in het hoofdstuk
"Het instrumentenpaneel" voor
meer informatie hierover. Als de koplampen en achterlich-
ten van voertuigen in het blik-
veld defect zijn, met modder zijn
bespat of gedeeltelijk aan het
zicht worden onttrokken, zal uw
grootlicht langer blijven bran-
den en niet automatisch schake-
len naar dimlicht totdat de af-
stand tot het naderende voertuig
kleiner wordt. Het systeem zal
ook niet correct werken als de
voorruit of cameralens zijn be-
dekt met vuil, vet of andere
obstakels.
Als de voorruit of de spiegel van het
automatisch grootlichtsysteem wordt
vervangen, moet de spiegel van het
automatisch grootlichtsysteem op-
nieuw worden gericht om zeker te zijn
van een correcte werking. Neem con-
tact op met uw erkende dealer.
Activeren
1. Draai de koplampschakelaar naar
de stand AUTO.
2. Druk de multifunctionele hendel
van u af (in de richting van de voor-
kant van het voertuig) om het groot-
licht in te schakelen.
133
Page 145 of 380

om de ruit schoon te vegen. De wisbe-
wegingen stoppen pas als u de multi-
functionele hendel loslaat.
OPMERKING: De MIST-functie
schakelt de sproeierpomp niet in.
Er wordt daarom geen ruiten-
sproeiervloeistof op de voorruit
gesproeid. De wisfunctie moet
worden gebruikt om ruitensproei-
ervloeistof op de voorruit te
sproeien.
RUITENSPROEIERS
Voor het gebruik van de ruiten-
sproeier drukt u de multifunctionele
hendel naar binnen (in de richting
van de stuurkolom) tot de tweede
klikstand en houdt u deze vast zolang
het sproeien nodig is.
Als u de sproeier gebruikt terwijl de
ruitenwissers in intervalstand staan,
maken de wissers twee volledige wis-
bewegingen nadat u de hendel hebt
losgelaten en hervatten daarna het ge-
kozen interval.Als u de ruitensproeier gebruikt ter-
wijl de ruitenwissers zijn uitgescha-
keld, maken de wissers drie volledige
wisbewegingen en worden ze daarna
weer uitgeschakeld.
WAARSCHUWING!
Een plotselinge verslechtering van
het zicht door de voorruit kan tot
aanrijdingen leiden. Mogelijk ziet u
andere voertuigen of obstakels over
het hoofd. Voorkom plotselinge ijs-
vorming op de voorruit door de
voorruit eerst te verwarmen met de
ontdooi-inrichting voordat u de
ruitensproeier gebruikt.
REGENSENSOR (voor
bepaalde uitvoeringen/
landen)
Deze voorziening detecteert vocht op
de voorruit en schakelt automatisch
de ruitenwissers in. De functie is
vooral handig wanneer spatwater van
de weg of water dat van de ruitenwis-
sers van een voorliggende auto wordt
geblazen, op de voorruit terechtkomt.Draai het uiteinde van de multifunc-
tionele hendel naar één van de vier
standen om deze functie te activeren.
De gevoeligheid van het systeem kan
worden ingesteld met de multifuncti-
onele hendel. Wisserintervalstand 1 is
het minst gevoelig en wisserintervals-
tand 4 is het meest gevoelig. Bij nor-
male regenval dient stand 3 te worden
gebruikt. Gebruik stand 1 en 2 als u
de gevoeligheid van de regensensor
wilt verkleinen. Gebruik stand 4 als u
de gevoeligheid van de regensensor
wilt vergroten. De regensensor scha-
kelt automatisch tussen de verschil-
lende intervallen, afhankelijk van de
hoeveelheid vocht die op de voorruit
wordt gedetecteerd. Zet de ruitenwis-
serschakelaar in de stand OFF als u
het systeem niet wilt gebruiken.
De regensensor kan worden in- en
uitgeschakeld met het Uconnect®
systeem, raadpleeg "Uconnect® in-
stellingen" in het hoofdstuk "Het in-
strumentenpaneel" voor meer infor-
matie hierover.
139
Page 146 of 380

OPMERKING:
De regensensor werkt niet wan-neer de ruitenwisserschakelaar
in de lage of hoge stand staat.
Als er ijs of opgedroogd zout wa- ter op de voorruit aanwezig is,
werkt de regensensor mogelijk
niet goed.
Het gebruik van was- of silico- nenhoudende producten kan de
prestaties van de regensensor
beïnvloeden.
Het regensensorsysteem is voorzien
van beschermfuncties voor de wisser-
bladen en -armen. Het systeem werkt
niet onder de volgende omstandighe-
den:
Wisblokkering lage tempera-
tuur — De regensensor werkt niet
als de contactschakelaar in de
stand RUN is gezet, de auto stilstaat
en bij een buitentemperatuur van
minder dan 0 °C, tenzij de ruiten-
wisserschakelaar van de multifunc-
tionele hendel wordt bediend, de
rijsnelheid hoger wordt dan 0 km/u, of de buitentemperatuur
tot boven het vriespunt oploopt.
Wisblokkering neutraalstand —
De regensensor werkt niet als de
contactschakelaar in de stand RUN
is gezet, de versnellingspook in de
NEUTRAL is gezet en de rijsnel-
heid lager is dan 8 km/u, tenzij de
ruitenwisserschakelaar van de mul-
tifunctionele hendel wordt bediend
of een andere versnelling wordt ge-
kozen.
KOPLAMPSPROEIERS
Met de multifunctionele hendel be-
dient u de koplampsproeiers wanneer
de contactschakelaar in de stand ON
staat en de koplampen zijn ingescha-
keld. De multifunctionele hendel be-
vindt zich aan de linkerzijde van de
stuurkolom.
Om de koplampsproeiers te gebruiken,
drukt u de multifunctionele hendel
naar binnen (in de richting van de
stuurkolom) en laat hem los. De kop-
lampsproeiers spuiten gedurende een
ingestelde tijd vloeistof onder druk op
de lenzen van de koplampen. Ook de ruitensproeiers treden in werking en de
ruitenwissers maken een wisbeweging.
OPMERKING: Nadat de contact-
schakelaar in de stand ON is gezet
en de koplampen zijn ingescha-
keld, treden de koplampsproeiers
bij de eerste straal van de ruiten-
sproeiers in werking en vervolgens
bij elke elfde straal.
VERSTELBARE
STUURKOLOM
Met deze functie kunt u de stuurkolom
in de hoogte verstellen. U kunt de
stuurkolom ook in de lengte verstellen.
De bedieningshendel voor lengte- en
hoogteverstelling bevindt zich onder
het stuur aan het uiteinde van de stuur-
kolom.
Bedieningshendel voor lengte- en
hoogteverstelling
140
Page 151 of 380

OPMERKING: U mag pas op de
knop SET drukken als de auto met
een gelijkmatige snelheid op een
vlakke weg rijdt.
UITSCHAKELEN
Als u het rempedaal licht indrukt, op
de knop CANCEL (annuleren) drukt
of normale remdruk uitoefent tijdens
het afremmen, wordt de cruisecontrol
uitgeschakeld zonder dat de inge-
stelde snelheid uit het geheugen wordt
gewist. Wanneer u op de knop ON/
OFF drukt of de contactschakelaar in
de stand OFF zet, wordt de ingestelde
snelheid uit het geheugen gewist.
SNELHEID HERVATTEN
Als u een eerder ingestelde snelheid
opnieuw wilt aanhouden, drukt u kort
op de knop RES (+). Dit is alleen
mogelijk als u met een snelheid boven
32 km/u rijdt.
INGESTELDE SNELHEID
AANPASSEN
Wanneer de cruisecontrol is ingesteld,
kunt u de snelheid verhogen door op
de knop RES (+) te drukken. Als u deknop ingedrukt houdt, wordt de inge-
stelde snelheid continu verhoogd tot-
dat u de knop loslaat. De nieuwe snel-
heid wordt dan ingesteld.
Wanneer u één keer op de knop RES
(+) drukt, wordt de ingestelde snel-
heid als volgt verhoogd:
2,0 km/u (3,0-liter dieselmotor)
1,6 km/u (3,6-liter motor)
Telkens wanneer op de knop wordt
gedrukt, wordt de snelheid met
2,0 km/u (3,0-liter dieselmotor) of
1,6 km/u (3,6-liter motor) verhoogd.
Als u de snelheid wilt verlagen terwijl
de cruisecontrol is ingesteld, drukt u
op de knop SET (-). Als u de knop
SET (-) ingedrukt houdt, wordt de
ingestelde snelheid continu verlaagd
totdat u de knop loslaat. Laat de knop
los zodra de gewenste snelheid is be-
reikt. De nieuwe snelheid zal vervol-
gens worden ingesteld.
Wanneer u één keer op de knop SET
(-) drukt, wordt de ingestelde snel-
heid als volgt verlaagd:
2,0 km/u (3,0-liter dieselmotor)
1,6 km/u (3,6-liter motor)
Telkens wanneer op de knop wordt
gedrukt, wordt de snelheid met
2,0 km/u (3,0-liter dieselmotor) of
1,6 km/u (3,6-liter motor) verlaagd.
ACCELEREREN OM IN TE
HALEN
Trap het gaspedaal in op dezelfde
wijze als u normaal gesproken zou
doen. Wanneer u het pedaal loslaat,
keert de auto terug naar de ingestelde
rijsnelheid.
Gebruik van de cruisecontrol op
hellingen
De versnellingsbak schakelt op hellin-
gen mogelijk terug om de ingestelde
snelheid van de auto te handhaven.
OPMERKING: De cruisecontrol
houdt de snelheid op hellingen en
bij afdalingen constant. Een kleine
snelheidsverandering op lichte
hellingen is normaal.
Op steile berghellingen kan de snel-
heid veel hoger of lager worden, waar-
door het in die gevallen beter is om
zonder cruisecontrol te rijden.
145
Page 155 of 380

GEWENSTE ACC-
SNELHEID INSTELLEN
Wanneer de auto de gewenste snelheid
bereikt, drukt u kort op de knop SET
-. Het bericht "ACC Set" (ACC inge-
steld) verschijnt op het EVIC gevolgd
door de ingestelde snelheid.
Neem uw voet van het gaspedaal.
Doet u dat niet, dan kan de auto blij-
ven versnellen tot voorbij de inge-
stelde snelheid. Als dat gebeurt:
Verschijnt de melding "DRIVEROVERRIDE" (ingreep door be-
stuurder) op het EVIC. Regelt het systeem niet langer de
afstand tussen uw auto en uw voor-
ligger. Wordt de voertuigsnelheid
alleen bepaald door de stand van
het gaspedaal.
ANNULEREN
Het systeem schakelt ACC uit zonder
het geheugen te wissen als:
U het rempedaal kort intrapt enweer loslaat.
U het rempedaal intrapt.
U op de schakelaar CANCEL drukt.
Het ABS-systeem wordt geactiveerd.
De versnellingsbak in de stand NEUTRAAL wordt gezet. Het elektronisch
stabiliteitsregelsysteem/
tractieregelsysteem (ESP/ASR)
wordt geactiveerd.
OPMERKING: Als ACC wordt
hervat of ingesteld terwijl ESP/
ASR is uitgeschakeld, zal ESP au-
tomatisch opnieuw worden inge-
schakeld.
UITSCHAKELEN
Het systeem wordt uitgeschakeld en
wist de ingestelde snelheid uit het ge-
heugen als u:
Kort op de knop ON/OFF drukt.
De contactschakelaar in de stand OFF zet.
ACC Set
Ingreep door de bestuurder
Adaptieve cruisecontrol (ACC)
geannuleerd
149
Page 162 of 380

respons van het systeem op verkeers-
borden, vangrails en andere stil-
staande objecten die uw auto in een
bocht passeert. Dit kan ook gebeuren
aan de voet van steile hellingen. Dit is
normaal en betekent niet dat er iets
aan uw auto mankeert.
Gebruik van ACC op hellingen
Bij het rijden op hellingen is het mo-
gelijk dat ACC een voertuig in uw
rijstrook niet detecteert. De prestaties
van ACC kunnen onder invloed van
de snelheid, voertuigbelasting, ver-
keersomstandigheden en de hellings-
hoek worden beperkt.
Van rijstrook wisselen
ACC merkt een voorligger mogelijk
niet op tot die volledig in dezelfde
rijstrook rijdt als uzelf. In de getoondeafbeelding is het voertuig dat van rij-
strook wisselt nog niet gedetecteerd
door ACC en wordt het voertuig mo-
gelijk niet opgemerkt voordat het te
laat is voor het ACC-systeem om nog
actie te kunnen ondernemen. ACC
merkt een voorligger mogelijk niet op
tot die volledig in dezelfde rijstrook
rijdt. Het kan zijn dat er te weinig
afstand wordt gehouden tot het voer-
tuig dat van rijstrook wisselt. Blijf al-
tijd alert en wees erop voorbereid uw
remmen te gebruiken.
Smalle voertuigen
Bepaalde smalle voertuigen die dicht
langs de randen van de rijstrook rij-
den worden pas gedetecteerd als ze
zich in volledig in de rijstrook bevin-
den. Het kan zijn dat er onvoldoende
afstand is tot uw voorligger.
Stilstaande objecten en
voertuigen
ACC reageert niet op stilstaande ob-
jecten en voertuigen. ACC reageert
bijvoorbeeld niet in omstandigheden
waarbij de auto vóór u naar een an-
dere rijstrook gaat of wanneer er op
uw rijstrook een auto stilstaat. Blijf
altijd alert en wees erop voorbereid
uw remmen te gebruiken.
156
Page 163 of 380

MODUS NORMALE
CRUISECONTROL (VASTE
SNELHEID)
Naast adaptieve cruisecontrol be-
schikt is ook de modus Normale
cruisecontrol (vaste snelheid) be-
schikbaar, voor het rijden met een
constante snelheid. De modus Nor-
male cruisecontrol is bedoeld om een
ingestelde snelheid aan te houden,
zonder dat het gaspedaal bediend
hoeft te worden. De cruisecontrol kan
alleen worden gebruikt als de auto een
snelheid heeft van meer dan 30 km/u.
Als u een andere modus wilt active-
ren, drukt u op de knop MODE (mo-
dus) wanneer de systeemstatus OFF,
READY of SET (uit, gereed of inge-
steld) actief is. Als de systeemstatus
ACC READY of ACC SET (ACC ge-
reed of ACC ingesteld) actief was, zal
de melding "Cruise Ready" (cruise-
control gereed) worden getoond. Als
de systeemstatus ACC OFF (ACC uit-
geschakeld) actief was, zal de melding
"Cruise Off" (cruisecontrol uitge-
schakeld) worden getoond. Als u wiltterugkeren naar de modus Adaptieve
cruisecontrol, drukt u nogmaals op de
toets MODE (modus).WAARSCHUWING!
In de modus Normale cruisecontrol
zal het systeem niet reageren op
voertuigen die vóór u rijden. Bo-
vendien wordt de naderingswaar-
schuwing niet geactiveerd en klinkt
er zelfs als u te dicht op het voertuig
voor u rijdt geen alarmsignaal, om-
dat het voor u rijdende voertuig en
de tussenafstand niet worden gede-
tecteerd. Houd een veilige afstand
aan tot het voertuig dat vóór u rijdt.
Zorg dat u zich altijd bewust bent
van de gekozen modus.
De gewenste snelheid instellen
Wanneer de auto de gewenste snelheid
bereikt, drukt u kort op de knop SET
-. Het EVIC toont de ingestelde snel-
heid. OPMERKING: Tijdens het instel-
len of wijzigen van de snelheid
wordt de nieuwe waarde weerge-
geven op het scherm, niet op de
snelheidsmeter.
Ingestelde snelheid aanpassen
U kunt de ingestelde snelheid op twee
manieren wijzigen:
Trap het gaspedaal in om de ge-
wenste snelheid te bereiken en druk
vervolgens op de knop SET -.
Druk kort op de knop RES +of SET
- om de ingestelde snelheid respec-
tievelijk te verhogen of verlagen
met stappen van 1,6 km/u. Houd
de knop RES +of SET -ingedrukt
om de snelheid te verhogen met
stappen van 10 km/u.
Annuleren
Het systeem schakelt de modus Nor-
male cruisecontrol uit zonder het ge-
heugen te wissen als:
U het rempedaal kort intrapt en weer loslaat of intrapt.
U op de knop CANCEL (annule- ren) drukt.
157