ESP Lancia Thesis 2007 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2007, Model line: Thesis, Model: Lancia Thesis 2007Pages: 382, PDF Size: 4.74 MB
Page 151 of 382

147
BELANGRIJKTijdens de automa-
tische werking van de luchtverdeling,
zijn alle lampjes op de toetsen voor de
luchtverdeling gedoofd. U kunt
handmatig een luchtverdeling kiezen.
In dat geval gaat het lampje op de
betreffende toets branden.
De handmatige instellingen hebben
voorrang boven de automatische
instellingen en blijven in het geheu-
gen opgeslagen totdat de gebruiker
de regeling weer overlaat aan de
automatische werking.
Als handmatig een functie wordt
ingesteld, blijven de andere functies
echter automatisch geregeld.
De luchtopbrengst in het interieur is
onafhankelijk van de snelheid van de
auto omdat de luchtopbrengst elek-
tronisch geregeld wordt door de aan-
jager.
De luchttemperatuur in het interi-
eur wordt altijd automatisch gere-
geld (behalve als het systeem is uit-
geschakeld), op basis van de inge-
stelde temperaturen op de displays
van de bestuurder en de passagier
voor/achter. De volgende parameters en functies
kunnen handmatig worden ingesteld
en gewijzigd:
– luchttemperaturen bestuurders-
zijde/passagiersruimte (voor/ach-
ter);
– aanjagersnelheid (traploze rege-
ling);
– luchtverdeling in zeven standen
(bestuurder/passagiers);
– gespreide luchtverdeling;
– inschakeling compressor;
– voorrang niet gescheiden/
gescheiden regeling (voor/achter);
– snelle ontwaseming/ontdooiing;
– luchtrecirculatie;
– automatische/handmatige bedie-
ning van het systeem;
– achterruitverwarming;
– systeem uitschakelen;
– inschakeling bedieningspaneel
achter.
De functie snelle ontwaseming/ont-
dooiing groepeert een aantal handelin-
gen die een snelle ontwaseming/ont- dooiing van zowel de voor- als de ach-
terruit mogelijk maakt.
Iedere keer als het systeem wordt
uitgeschakeld, wordt na het opslaan
van de instellingen en de functies, de
recirculatie ingeschakeld, waardoor
de omstandigheden worden gereali-
seerd voor de werking van het “Dak
met zonnecellen” (indien aanwezig).
Iedere keer als het systeem weer
wordt ingeschakeld, worden de
functies weer hersteld van voor de
uitschakeling, dit geldt niet voor de
functie snel ontwasemen/ontdooien
die wordt uitgeschakeld.
REGELEENHEID KLIMAATRE-
GELING INITIALISEREN
Iedere keer als de accu wordt losge-
koppeld en daarna weer wordt vast-
gekoppeld of de accu wordt opgela-
den als deze volledig leeg was of na
het vervangen van een zekering,
moet voor een correcte werking van
de portiervergrendeling, de klimaat-
regeling en het ESP-systeem, de
handelingen voor het initialiseren
worden uitgevoerd die in de para-
graaf “Accu loskoppelen” in het
hoofdstuk “Noodgevallen” vermeld
staan.
Page 156 of 382

152
BEDIENINGSORGANEN
Draaiknoppen voor regeling
luchttemperatuur (2, 8 fig. 117 -
1 fig. 118)Als u de knoppen naar links of
naar rechts draait, verhoogt of ver-
laagt u de luchttemperatuur respec-
tievelijk in het gedeelte linksvoor
(draaiknop 2 fig. 117), rechtsvoor
(draaiknop 8 fig. 117) of achter
(draaiknop 1 fig. 118) van het inte-
rieur.
Omdat het systeem het klimaat in
drie gedeelten in het interieur regelt,
kunnen de bestuurder en de passagier
voor/achter verschillende tempera-
tuurwaarden selecteren. Het maximaal
toegestane verschil is 7 °
C.
U kunt kiezen voor regeling in de
passagiersruimte voor of voor rege-
ling in passagiersruimte achter; als
het lampje op de knop REAR
gedoofd is, is de temperatuurrege-
ling aan passagierszijde voor inge-
schakeld; als u op de knop REAR
drukt (lampje op de knop brandt),
wordt het bedieningspaneel achter
geactiveerd. De ingestelde temperaturen ver-
schijnen op de displays bij de respec-
tievelijke knoppen.
Als u toets 16(MONO - fig. 117)
indrukt, wordt de temperatuur en de
luchtverdeling aan bestuurderszijde
en in de passagiersruimte voor/ach-
ter automatisch gesynchroniseerd,
waarna u de temperatuur in de twee
gedeelten met de draaiknop aan
bestuurderszijde 2 (fig. 117)kunt
regelen. Met deze functie kan de
temperatuur in het interieur makke-
lijk geregeld worden, als alleen de
bestuurder in de auto zit. De
gescheiden regeling van de tempera-
tuur en de luchtverdeling wordt
automatisch weer hervat als u draai-
knop 8 (fig. 117) of 1 (fig. 118)
draait of nogmaals op toets 16
(MONO - fig. 117) drukt als het
lampje op de toets brandt.
Als u de toetsen helemaal naar
rechts of helemaal naar links draait,
tot aan de uiterste waarden HIof
LO, wordt respectievelijk de functie
van de maximale verwarming of de
maximale koeling ingeschakeld: – Functie
HI(maximale verwar-
ming): wordt ingeschakeld als de
draaiknop van de temperatuur naar
rechts wordt gedraaid, voorbij de
maximale waarde (32 °C). Deze
functie kan worden geactiveerd voor
alleen de bestuurderszijde of de pas-
sagiersruimte (voor/achter) of voor
beide zijden (ook door de functie
MONO te selecteren).
Deze functie kan worden ingescha-
keld als u de lucht in het interieur zo
snel mogelijk wilt verwarmen, waar-
bij maximaal gebruik gemaakt wordt
van de mogelijkheden van het sys-
teem. Deze functie maakt gebruik
van de maximale temperatuur van
de motorkoelvloeistof, terwijl de
luchtverdeling en de snelheid van de
aanjager door het systeem worden
ingesteld op basis van de omgevings-
omstandigheden. Als de motorkoel-
vloeistof niet warm genoeg is, scha-
kelt het systeem niet onmiddellijk de
maximale aanjagersnelheid in, om de
toevoer van te koude lucht in het
interieur te beperken.
Als deze functie is ingeschakeld,
zijn alle handmatige instellingen
toegestaan.
Page 159 of 382

155
Toetsen voor het regelen van de
aanjagersnelheid
(13, 14 fig. 117 – 7, 8 fig. 118)Als u respectievelijk toets 13of 14
(fig. 117) van het bedieningspaneel
voor indrukt en toets 8of 7 (fig.
118) van het bedieningspaneel ach-
ter, indien beschikbaar, wordt de
aanjagersnelheid verhoogd of ver-
laagd en daarmee de hoeveelheid
lucht die in het interieur wordt
gevoerd om de gewenste tempera-
tuur te handhaven.
De aanjagersnelheid wordt weerge-
geven door verlichte streepjes op het
display voor 5 (fig. 117 ) en achter 3
(fig. 118), als het bedieningspaneel
achter beschikbaar is. Als u meerde-
re keren op toets 13 (fig. 117) of 8
(fig. 118) drukt of de toets inge-
drukt houdt, wordt de maximale
aanjagersnelheid ingeschakeld (alle
streepjes verlicht).
Als u meerdere keren op toets 14
(fig. 117 ) of 7(fig. 118 ) drukt of de
toets ingedrukt houdt, wordt de
minimale aanjagersnelheid inge-
schakeld (één streepje verlicht). Als de minimale aanjagersnelheid
is ingeschakeld (één streepje ver-
licht) en u toets 14(fig. 117) of 7
(fig. 118) ten minste 2 seconden
ingedrukt houdt, wordt de klimaat-
regeling uitgeschakeld en doven op
het display alle streepjes van de aan-
jager en verschijnt het opschrift
OFF.
De aanjagersnelheid kan handma-
tig gewijzigd worden met het bedie-
ningspaneel voor of achter, indien
beschikbaar, maar is altijd voor
beide gedeelten in het interieur
dezelfde.
BELANGRIJK Voor het hervatten
van de automatische werking van de
aanjager na een handmatige instel-
ling, moet toets AUTOworden inge-
drukt. Toetsen AUTO
(automatische werking)
(1, 9 fig. 117 - 5 fig. 118)
Als toets AUTOvoor bestuurders-
zijde en/of passagiersruimte
voor/achter wordt ingedrukt, regelt
het systeem automatisch in de
betreffende gedeelten de hoeveelheid
en de verdeling van de in het interi-
eur ingevoerde lucht en worden alle
voorafgaande handmatige instellin-
gen gewist. Dit wordt aangeven door
het verschijnen van het opschrift
FULL AUTO op het display voor en
achter.
Als er één of meerdere handmatige
instellingen zijn uitgevoerd (luchtre-
circulatie, luchtverdeling, aanjager-
snelheid of uitschakeling aircocom-
pressor), dooft het opschrift FULL
op het display om aan te geven dat
het systeem niet langer alle functies
automatisch (behalve de tempera-
tuur die altijd automatisch wordt
geregeld) regelt.
Page 177 of 382

173
De mistachterlichten schakelen
automatisch uit als u de motor uitzet
of als u het dimlicht of de mistlam-
pen voor uitschakelt. Als u de motor
weer start of het dimlicht of de mist-
lampen voor weer inschakelt, moet u
opnieuw op de knop drukken om de
mistachterlichten weer in te schake-
len.
BELANGRIJK De mistachterlich-
ten kunnen hinderlijk zijn voor de
weggebruikers achter u. Doof daar-
om bij stukken met goed zicht de
mistachterlichten.
BELANGRIJK Houdt u bij het
gebruik van de mistachterlichten
aan de geldende verkeersvoorschrif-
ten. Het systeem voldoet aan de EU-
normen. LICHTSTERKTEREGELING
INSTRUMENTENPANEEL
(fig. 123)
Draai met ingeschakelde buitenver-
lichting draaiknop
Aomhoog of
omlaag om respectievelijk de licht-
sterkte van het instrumentenpaneel
te verlagen of te verhogen. ACHTERRUITVERWARMING
(fig. 124)
Druk op knop Avoor in-/uitscha-
keling. Als de achterruitverwarming
is ingeschakeld, brandt het lampje
op de knop.
De achterruitverwarming schakelt
na ongeveer 20 minuten automa-
tisch uit.
Bij ingeschakelde achterruitver-
warming gaat ook de verwarming
van de elektrisch bedienbare buiten-
spiegels werken.
fig. 123
L0A0202b
fig. 124
L0A0198b
Page 193 of 382

189
Als de bovenstaande
voorzorgsmaatregelen niet
in acht worden genomen,
kan ernstige schade aan de auto-
matische versnellingsbak worden
toegebracht.
De auto mag slechts over korte af-
standen en met lage snelheid ge-
sleept worden: indien over een
langere afstand wordt gesleept,
moet dit gebeuren met de aange-
dreven wielen los van de grond,
zodat de versnellingsbak tijdens
het slepen niet wordt aangedreven.
SLEPEN VAN DE AUTO
BELANGRIJK Houdt u bij het sle-
pen van de auto aan de wettelijke be-
palingen en aan de aanwijzingen in
het hoofdstuk “Noodgevallen”.
Bij het slepen moeten de volgende
voorzorgsmaatregelen in acht worden
genomen:
– vervoer de auto, indien mogelijk,
op de laadvloer van een bergingsauto;
– als er geen bergingsauto beschik-
baar is, moet de auto met de aange-
dreven wielen (voorwielen) los van de
grond gesleept worden;
– als ook deze oplossing onmogelijk
is, kan de auto over een afstand van
maximaal 50 km en met een snelheid
lager dan 50 km/h, gesleept worden.
De auto mag uitsluitend worden ge-
sleept als de versnellingspook in stand
N staat. Voordat u de auto gaat
slepen, moet de automati-
sche handrem worden uit-
geschakeld op de manier die be-
schreven staat in de betreffende
paragraaf. Laat de CID (indien
aanwezig) van het herkennings-
systeem (Keyless System) in het in-
terieur om te voorkomen dat het
stuurslot vergrendelt. Start de mo-
tor niet als de auto wordt gesleept.
ESP EN ASR
ESP-SYSTEEM (ELECTRONIC
STABILITY PROGRAM):
ALGEMENE INFORMATIE
Het ESP-systeem is een elektronisch
geregeld systeem dat de stabiliteit van
de auto bewaakt door het motorkop-
pel en de remwerking op de wielen af-
zonderlijk te regelen als de wielen hun
grip verliezen, waardoor de auto be-
ter op koers blijft.
Tijdens de rit is de auto onderwor-
pen aan zijwaartse krachten en krach-
ten in de lengterichting, die door de
bestuurder kunnen worden gecontro-
leerd, totdat de banden de grip ver-
liezen; als dit gebeurt, dan wijkt de
auto af van de door de bestuurder ge-
wenste koers.
Vooral als op een onregelmatig weg-
dek wordt gereden (klinkers, nat, be-
ijzeld of modderig wegdek), kan de
grip van de banden te gering zijn en
kan het gebeuren dat de auto uit
koers raakt (overstuur, onderstuur).
Page 194 of 382

190
Het ESP-systeem beïnvloedt de mo-
tor en de remmen, waardoor een sta-
biel koppel wordt geleverd als de sen-
soren de omstandigheden signaleren
waarin de auto kan gaan slippen.
De prestaties van het sys-
teem vergroten in principe
de actieve veiligheid, maar
mogen de bestuurder er niet toe
verleiden onnodige en onverant-
woorde risico’s te nemen. De
rijstijl moet altijd zijn aangepast
aan het wegdek, het zicht en het
verkeer. De verantwoordelijkheid
voor de verkeersveiligheid ligt al-
tijd en overal bij de bestuurder
van de auto.
Het ESP-systeem helpt de be-
stuurder de auto onder controle te
houden als de grip van de banden
onvoldoende is. De krachten die
het ESP-systeem regelt om de sta-
biliteit van de auto te handhaven,
zijn altijd afhankelijk van de grip
tussen band en wegdek. WERKING VAN HET ESP-
SYSTEEM
Het ESP-systeem wordt automatisch
ingeschakeld als de motor wordt ge-
start en kan niet worden uitgescha-
keld. Het ASR-systeem kan echter
worden uitgeschakeld door op de be-
treffende knop op de middenconsole
te drukken.
De belangrijkste componenten van
het ESP-systeem zijn:
– een elektronische regeleenheid die
de signalen van de sensoren verwerkt
en de best mogelijke regeling uitvoert
door de inspuitventielen en de rege-
leenheid van de motor te bedienen;
– een stuurhoeksensor;
– vier sensoren die de draaisnelheid
van elk wiel meten;
– een gierhoeksensor die de ver-
draaiing om de verticale as van de
auto meet;
– een dwarsversnellingsensor die de
zijwaartse versnelling meet (centrifu-
gaalkracht). Het hart van het ESP-systeem is een
gierhoeksensor (afkomstig uit de
luchtvaart) die de draaiing van de
auto om de verticale as meet. De cen-
trifugale krachten die worden ge-
creëerd als de auto een bocht neemt,
worden gemeten met een dwarsver-
snellingsensor met een hoge gevoelig-
heid.
De stabiliserende werking van het
ESP-systeem is gebaseerd op de bere-
keningen die de ESP-regeleenheid uit-
voert. Deze verwerkt de ontvangen
signalen van de stuurhoeksensor, de
dwarsversnellingsensor en de snel-
heidssensor bij elk wiel. Dankzij deze
signalen kan de regeleenheid de uit-
komst voorspellen van de handelin-
gen die de bestuurder uitvoert bij het
draaien aan het stuur.
Deze stand wordt vergeleken met de
richting waarin de bestuurder de auto
wil sturen. Als deze niet met elkaar
overeenstemmen, dan kiest de regel-
eenheid in een fractie van een seconde
de meest geschikte ingrepen om de
auto op koers te houden: één of meer
wielen met een voor ieder wiel afzon-
derlijke kracht worden afgeremd en
het motorkoppel wordt, indien nodig,
Page 195 of 382

191
Voor de juiste werking
van het ESP, ASR en ABS
is het noodzakelijk dat de
banden van alle wielen van het-
zelfde merk en type zijn. De ban-
den moeten in perfecte conditie en
altijd van het voorgeschreven type,
merk en afmetingen zijn. verlaagd. De ingrepen worden door-
lopend aangepast en uitgevoerd, zo-
dat de door de bestuurder gewenste
richting wordt aangehouden.
De werking van het ESP-systeem
verhoogt de actieve veiligheid van de
auto aanzienlijk onder veel kritische
omstandigheden en is vooral nuttig bij
het inhalen, als de grip van het weg-
dek wisselt. ASR-SYSTEEM (ANTISLIP
REGULATION)
Algemene informatie
Het ASR-systeem is geïntegreerd in
het ESP-systeem. Het ASR controleert
de trekkracht van de auto en grijpt
automatisch in als één of beide aan-
gedreven wielen dreigen door te slip-
pen, waardoor de auto stabiel blijft en
slijtage van de banden wordt voorko-
men.
Afhankelijk van de oorzaak van het
doorslippen, worden twee verschil-
lende controlesystemen ingeschakeld:
– als het doorslippen van beide aan-
gedreven wielen wordt veroorzaakt
door een te hoog motorvermogen, ver-
mindert het ASR het motorvermogen;
– als slechts één aangedreven wiel
dreigt door te slippen, zorgt het ASR-
systeem ervoor dat het wiel automa-
tisch wordt afgeremd. Het effect is
hetzelfde als dat van een sperdiffe-
rentieel. Het ASR is vooral nuttig onder de
volgende omstandigheden:
– doorslippen van het binnenste wiel
in bochten, door verandering van de
wielbelasting of door te felle accelera-
tie;
– te hoog vermogen naar de wielen,
ook in samenhang met de condities
van het wegdek;
– acceleratie op gladde wegen en bij
sneeuw en ijzel;
– verlies van grip op natte wegge-
deelten (aquaplaning).
ASR INSCHAKELEN
Het ASR-systeem schakelt automa-
tisch in als de motor wordt gestart.
Tijdens het rijden kan het systeem
worden uit- of ingeschakeld door
schakelaar A(fig. 135) op de mid-
denconsole in te drukken.
Als het systeem wordt ingeschakeld,
gaat op het multifunctionele display
het symbool Vbranden en verschijnt
het bericht “ASR INGESCHAKELD”.
Als het systeem wordt uitgeschakeld,
gaat op het multifunctionele display
Page 196 of 382

192
het symbool Vbranden en verschijnt
het bericht “ASR UITGESCHA-
KELD”.
Als het systeem wordt uitgeschakeld,
gaat het lampje Bop de schakelaar
branden. Als het systeem tijdens het
rijden wordt uitgeschakeld, schakelt
het als de auto opnieuw wordt gestart
automatisch weer in.
BELANGRIJK Schakel het ASR-
systeem uit als u met sneeuwkettin-
gen rijdt: onder deze omstandigheden
levert het doorslaan van de aangedre-
ven wielen juist meer trekkracht op. MSR-SYSTEEM
(TRACTIEREGELING)
De auto is uitgerust met een systeem
dat geïntegreerd is in het ASR en dat
bij bruusk terugschakelen het motor-
koppel verhoogt, zodat overmatige
vertraging van de aangedreven wielen
wordt voorkomen. Dit heeft vooral
voordelen op een wegdek met weinig
grip, waarop de stabiliteit van de auto
snel verloren kan gaan.
INSCHAKELING VAN HET ESP-
SYSTEEM
Als het ESP-systeem inschakelt, gaat
het lampje áop het instrumentenpa-
neel knipperen, om de bestuurder er
op te wijzen dat de auto de stabiliteit
en de grip dreigt te verliezen.
STORINGSMELDINGEN IN HET
ESP- EN ASR-SYSTEEM
Bij storingen worden het ESP en
ASR automatisch uitgeschakeld en
gaat het symbool ábranden en ver-
schijnt het bericht “DEFECT IN
ESP” op het multifunctionele display. Bovendien gaat het lampje
Bop de
ASR-knop branden.
Als de storing alleen het ESP betreft,
gaat het symbool ábranden en ver-
schijnt het bericht “DEFECT IN
ESP” op het multifunctionele display,
terwijl het lampje op knop Bgedoofd
blijft en de werking van het ASR be-
schikbaar blijft.
Als daarentegen de storing alleen het
ASR betreft, worden beide systemen
uitgeschakeld en gaat het symbool á
branden en verschijnt het bericht
“DEFECT IN ESP” op het multi-
functionele display. Bovendien gaat
het lampje Bop de ASR-knop bran-
den.
Als er een storing is in het ESP of
ASR, gedraagt de auto zich hetzelfde
als uitvoeringen die niet met deze sys-
temen zijn uitgerust: wendt u echter
zo snel mogelijk tot de Lancia-
dealer.
fig. 135
L0A0243b
Page 197 of 382

193
In de tabel hierna staat voor de verschillende gebruiksomstandigheden, de door de lampjes geleverde informatie vermeld.
Gebruiksomstandigheden of storing
Starten van de motor
(sleutel in stand MARdraaien)
Rijden
onder normale
Rijden
op wegen met
Storing in ASR
Storing in ESP
Status van het systeem
Controle van de lampjes(check)
ASR beschikbaar
ESP beschikbaar
ASR niet beschikbaar
ESP beschikbaar
ASR actief
ESP actief
ASR niet beschikbaar
ESP actief
ASR en ESP niet beschikbaar
ASR beschikbaar
ESP beschikbaar
ASR ingescha-
keld
ASR handmatig
uitgeschakeld
ASR ingescha-
keld
ASR handmatig
uitgeschakeld ASR-lampje op knop
Brandt ongeveer 3 seconden
Gedoofd
Brandt
Gedoofd
Brandt
Gedoofd
Gedoofd
REGELEENHEID ESP-SYSTEEM INITIALISEREN
Iedere keer als de accu wordt losgekoppeld en daarna weer wordt vastgekoppeld of de accu wordt opgeladen als deze
volledig leeg was of na het vervangen van een zekering, moet voor een correcte werking van de portiervergrendeling, de
klimaatregeling en het ESP-systeem, de handelingen voor het initialiseren worden uitgevoerd die in de paragraaf “Accu
loskoppelen” in het hoofdstuk “Noodgevallen” vermeld staan.
ESP-lampje op het instru-mentenpaneel
Brandt ongeveer 4 seconden
Gedoofd
Gedoofd
Knippert
Knippert
Brandt
Brandt
weinig grip omstandigheden
Page 207 of 382

203
Wij raden u aan de adap-
tieve cruise-control alleen
in te schakelen als de ver-
keersomstandigheden en de condi-
tie van de weg dit veilig toestaan;
d.w.z.: op rechte, droge wegen en
autosnelwegen die in goede condi-
tie verkeren en met een rustig ver-
keersbeeld. Schakel het systeem
nooit in de stad of in druk verkeer
in. Als u een bocht nadert, kan het
nodig zijn de ingestelde snelheid te
verminderen of het systeem uit te
schakelen door het rempedaal in te
trappen.
Het rempedaal wordt
door de adaptieve cruise-
control bediend: plaats
uw voet daarom niet onder het
pedaal. BELANGRIJK
De adaptieve crui-
se-control kan alleen worden inge-
schakeld als de snelheid van de auto
tussen de 30 en 160 km/h ligt.
De adaptieve cruise-control schakelt
automatisch uit bij het in werking tre-
den van de volgende systemen: ABS,
ASR, MSR en ESP. Bovendien schakelt
het systeem uit bij het inschakelen van
de achteruit, van de vrijstand en bij de
bediening van de handrem.
Bij een storing of een
afwijkende werking van
de adaptieve cruise-con-
trol, moet draaiknop A in stand
OFF worden gezet en dient u zich
tot de Lancia-dealer te wenden.
Draaiknop A kan permanent in
een andere stand dan OFF blijven
staan, zonder risico op beschadi-
ging van het systeem. Het is ech-
ter raadzaam het systeem uit te
schakelen als het niet gebruikt
wordt. Zet draaiknop A in stand
OFF, zodat het per ongeluk
opslaan van snelheden wordt
voorkomen.PARKEERSEN-
SOREN
De parkeersensoren leveren de
bestuurder bij het inparkeren infor-
matie over de afstand tot obstakels
voor en achter de auto.
De informatie over de aanwezig-
heid van en de afstand tot obstakels
wordt aan de bestuurder doorgege-
ven door middel van geluidssigna-
len. De frequentie van deze geluids-
signalen is afhankelijk van de
afstand tot de obstakels.
Door de informatie die verkregen
wordt door de eigen waarneming en
de geluidssignalen die het systeem
uitzendt, kan de bestuurder eventu-
ele botsingen voorkomen.
fig. 138
L0A0330b