sensor Lancia Ypsilon 2012 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2012, Model line: Ypsilon, Model: Lancia Ypsilon 2012Pages: 307, PDF Size: 13.23 MB
Page 14 of 307

❒zorgen binnen het menu voor het naar beneden
en naar boven doorlopen;
❒zorgen tijdens instellingen voor het verhogen en
verlagen van de waarden.
SETUP-MENU
Het menu bestaat uit een serie opties die gekozen
kunnen worden met de knoppen
en
,
waarna verschillende keuze- en
instellingsmogelijkheden (Setup) worden geboden.
Sommige opties hebben een submenu. Het menu
wordt geactiveerd door de knop
kort in te
drukken.Het menu bestaat uit de volgende opties:
❒MENU
❒VERLICHTING
❒PIEP SNELHEID
❒SENSOR KOPLAMPEN (voor bepaalde
uitvoeringen/markten)
❒REGENSENSOR (voor bepaalde versies/
markten)
❒ACTIVERING TRIP B
❒STEL UUR (tijd) IN
❒STEL DATUM IN
❒EERSTE PAGINA (voor bepaalde versies/
markten)
❒AUTOCLOSE
❒MEETEENHEID
❒TAAL
❒GELUIDSSTERKTE WAARSCHUWINGEN
(zoemervolume)
❒GELUIDSSTERKTE TOETSEN
❒PIEP VEILIGHEIDSGORDELS
❒SERVICE
❒AIRBAG/PASSAGIERSAIRBAG (voor bepaalde
versies/markten)
❒SLUIT MENU AF
fig. 8
L0F0042
12
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
De knoppen
en
activeren verschillende
functies, afhankelijk van de volgende situaties:
Page 16 of 307

Piep snelheid (Snelheidslimiet)
Deze functie wordt gebruikt om de snelheidslimiet
van de auto (km/h of mph) in te stellen; de
bestuurder wordt meteen gewaarschuwd wanneer
deze limiet wordt overschreden.
Ga als volgt te werk om de snelheidslimiet in te
stellen:
❒druk kortstondig op de knop
: op de display
verschijnt het opschrift "Piep snelheid";
❒druk op de knop
of
om de
snelheidsbegrenzing in (On) of uit (Off) te
schakelen;
❒wanneer de functie reeds is ingeschakeld, druk
op
of
om de gewenste snelheidslimiet
te selecteren en druk vervolgens op
de keuze
te bevestigen.
OpmerkingDeze waarde kan men instellen
tussen 30 en 200 km/h of tussen 20 en 125 mph,
in functie van de ingestelde eenheid. Zie de
paragraaf “Meeteenheid instellen (Meeteenheid)”
die hierna wordt beschreven. Elke druk op de
knop
/
verhoogt of verlaagt de waarde 5
eenheden. Houd de knop
/
ingedrukt
om de waarde automatisch snel te verhogen/
verlagen. Wanneer de gewenste waarde wordt
bereikt, kan men de instelling afronden door
opnieuw de knop kortstondig in te drukken.
❒druk kortstondig op de knopom terug te
keren naar het menuscherm of druk langdurig
op de knop om terug te keren naar het
standaardscherm zonder op te slaan.Ga als volgt te werk om de instelling te annuleren:
❒druk kortstondig op de knop
: op de display
knippert "On";
❒druk op de knop
: op de display knippert
"Off";
❒druk kortstondig op de knop
om terug te
keren naar het menuscherm of druk langdurig
op de knop om terug te keren naar het
standaardscherm zonder op te slaan.
Sensor koplampen (gevoeligheid
schemersensor/automatische inschakeling
koplampen instellen)(voor bepaalde
versies/markten)
Deze functie wordt gebruikt om de koplampen in
of uit te schakelen in functie van de sterkte van
het buitenlicht.
De gevoeligheid van de schemersensor kan worden
ingesteld op 3 niveaus (niveau 1 = minimum
gevoeligheid, niveau 2 = matige gevoeligheid,
niveau 3 = maximum gevoeligheid); hoe hoger de
gevoeligheid, des te minder buitenlicht er nodig
is om de buitenverlichting in te schakelen (bijv. bij
een lichtgevoeligheid van niveau 3 zullen de
koplampen bij zonsondergang vroeger aangaan
dan bij de niveaus 1 en 2).
Ga als volgt te werk om in te stellen:
❒druk kortstondig op de knop: op de display
begint de vorige lichtgevoeligheid te knipperen;
14
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 17 of 307

❒druk op de knop
of
om de instelling uit
te voeren;
❒druk kortstondig op de knop
om terug te
keren naar het menuscherm of druk langdurig
op de knop om terug te keren naar het
standaardscherm zonder op te slaan.
Regensensor (Afstelling gevoeligheid
regensensor)(voor bepaalde versies/markten)
Met deze functie kan de gevoeligheid van de
regensensor op 4 niveaus worden ingesteld.
Ga als volgt te werk om het gewenste
gevoeligheidsniveau in te stellen:
❒druk kortstondig op de knop: op de display
begint het eerder ingestelde gevoeligheidsniveau
te knipperen;
❒druk op de knop
of
om de instelling uit
te voeren;
❒druk kortstondig op de knop
om terug te
keren naar het menuscherm of druk langdurig
op de knop om terug te keren naar het
standaardscherm zonder op te slaan.
Activering Trip B/gegevens (Activering Trip B)
Met deze functie kan de weergave van Trip B
(reisgegevens) ingeschakeld ("On") of
uitgeschakeld ("Off") worden. Zie voor meer
informatie de paragraaf "Trip computer".
Ga als volgt te werk om in/uit te schakelen:
❒druk kortstondig op de knopom "On" of
"Off" op de display te doen knipperen in functie
van wat eerder is ingesteld;❒druk op de knop
of
om de instelling uit
te voeren;
❒druk kortstondig op de knop
om terug te
keren naar het menuscherm of druk langdurig
op de knop om terug te keren naar het
standaardscherm zonder op te slaan.
Stel uur in (Klokinstelling)
Met deze functie kan de klok ingesteld worden via
twee submenu’s: “Uur” en “Formaat”.
Ga als volgt te werk om de tijd in te stellen:
❒druk kortstondig op de knop: op de display
verschijnen de twee submenu's "Uur" en
"Formaat";
❒druk op de knop
of
om de submenu's te
selecteren;
❒druk na de gewenste submenu te hebben
geselecteerd kortstondig op de knop
;
❒wanneer de submenu “Uur” wordt gekozen:
druk kortstondig op
om het "uur" op de
display te doen knipperen; druk op de knop
of
om de instelling uit te voeren;
❒druk kortstondig op de knop
, nu knipperen
de “minuten” op de display; druk op de knop
of
om de instelling uit te voeren;
❒wanneer het submenu “Formaat” wordt
gekozen, gaat het formaat op de display
knipperen wanneer kortstondig op de
knop
wordt gedrukt. Druk op de knop
of
om
"12h" of "24h" te selecteren. Wanneer de
gewenste instellingen zijn uitgevoerd, druk
15WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 53 of 307

BELANGRIJK
De dagverlichting mag het dimlicht
niet vervangen tijdens het rijden
in het donker en in tunnels. Het gebruik van
de dagverlichting wordt geregeld door de
wegenverkeerswetgeving van het land waar
u rijdt. Neem de wettelijke voorschriften
in acht.
STADSLICHT EN DIMLICHT
Draai, met de contactsleutel in de stand MAR, de
ring A fig. 34 naar
. Als het dimlichten is
ingeschakeld, gaat de dagverlichting uit en
worden het stadslicht en het dimlicht
ingeschakeld. Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.Als de contactsleutel naar STOP wordt gedraaid of
wordt verwijderd en de ring wordt van O naar
gedraaid, gaan het stadslicht en de
kentekenplaatverlichting branden. Het
controlelampje
op het instrumentenpaneel
gaat branden.
PARKEERLICHTEN
Deze lichten kunnen alleen worden ingeschakeld
met de contactsleutel in de stand STOP of
verwijderd, door de ring A eerst naar de standO
en vervolgens naar de stand
te draaien.
Het controlelampje
gaat op het
instrumentenpaneel branden. Met behulp van de
richtingaanwijzerhendel kan de zijde van de
parkeerlichten (links of rechts) gekozen worden.
AUTOMATISCHE INSCHAKELING
KOPLAMPEN (AUTOLIGHT) (Schemersensor)
(voor bepaalde versies/markten)Deze op de voorruit geplaatste infrarood-ledsensor
detecteert samen met de regensensor de
verschillen in sterkte van het omgevingslicht op
basis van de lichtgevoeligheid die in het
Setup-menu is ingesteld: hoe hoger de
gevoeligheid, des te minder buitenlicht er nodig is
om de buitenverlichting in te schakelen.
fig. 34
L0F0127
51WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 54 of 307

Inschakeling
De schemersensor wordt ingeschakeld wanneer de
ring A fig. 34 naar
wordt gedraaid. Op deze
manier gaan, afhankelijk van de sterkte van
het buitenlicht, het stadslicht en het dimlicht
automatisch branden.
Wanneer de lichten door de sensor worden
ingeschakeld, kunnen ook de mistlampen (voor
bepaalde versies/markten) en de mistachterlichten
ingeschakeld worden. Wanneer de lichten
automatisch uitgeschakeld worden, worden ook de
mistlampen en de mistachterlichten (indien
ingeschakeld) uitgeschakeld. De volgende keer dat
de lichten automatisch ingeschakeld worden,
moeten de mistlampen handmatig ingeschakeld
worden (indien nodig).
Bij actieve sensor kunnen grootlichtsignalen
worden gegeven, maar het grootlicht zelf kan niet
ingeschakeld worden. Draai, om dit licht in te
schakelen, de ring A naar
en activeer het vaste
dimlicht.
Wanneer de lichten automatisch ingeschakeld zijn
en vervolgens door de sensor uitgeschakeld
worden, gaat eerst het dimlicht en na enkele
seconden het stadslicht uit. Als de geactiveerde
sensor slecht functioneert, worden het stadslicht
en het dimlicht ongeacht de sterkte van het
omgevingslicht ingeschakeld en wordt het defect
van de sensor op de display van het
instrumentenpaneel getoond. Het is ook mogelijk
om de sensor uit te schakelen en deze lichten
indien nodig handmatig in te schakelen.BELANGRIJK De schemersensor is niet in staat
om mist te detecteren. In dat geval moet de
verlichting handmatig ingeschakeld worden.
GROOTLICHT
Het is niet mogelijk het grootlicht vast in te
schakelen wanneer de automatische inschakeling
van de verlichting actief is.
GROOTLICHTSIGNAAL
Trek voor het grootlichtsignaal de hendel naar het
stuurwiel (instabiele stand). Het controlelampje
op het instrumentenpaneel gaat branden.
RICHTINGAANWIJZERS
Breng de hendel in de (stabiele) stand:
omhoog:inschakeling rechter richtingaanwijzer;
omlaag:inschakeling linker richtingaanwijzer.
Het controlelampje
of
gaat op het
instrumentenpaneel branden. De
richtingaanwijzers schakelen automatisch uit als
het stuurwiel weer wordt rechtgezet.
52
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Om het grootlicht in te schakelen, moet de ring op
staan, en de hendel naar het stuurwiel
getrokken worden. Het controlelampje
op het
instrumentenpaneel gaat branden.
Wanneer de hendel weer naar het stuurwiel wordt
getrokken, gaat het grootlicht uit, het dimlicht
gaat branden en het controlelampje
dooft.
Page 56 of 307

RUITEN REINIGENDe rechter hendel bedient de ruitenwissers/-
sproeier en de achterruitwisser en -sproeier.
RUITENWISSERS/-SPROEIER
De ruitenwissers kunnen alleen werken met de
contactsleutel in de stand MAR.
De draaischakelaar A fig. 35 kan in vier
verschillende standen worden gezet:
ruitenwissers uit.wissen met interval.
AUTO
inschakeling regensensor (voor bepaalde
versies/markten) (de ruitenwissers passen
de snelheid automatisch aan de intensiteit
van de regen aan)langzaam continu wissen.snel continu wissen.Hef de hendel op (onstabiele stand) om de
tijdelijke snelle wisstand in te schakelen. Bij het
loslaten keert de hendel terug naar de beginstand
en wordt de werking van de ruitenwissers
automatisch afgebroken.
Met de draaischakelaar A fig. 35 in de stand
,
wordt de wissnelheid automatisch aan de
voertuigsnelheid aangepast.
Bij ingeschakelde ruitenwissers, wordt bij het
inschakelen van de achteruit ook de
achterruitwisser automatisch ingeschakeld.
Gebruik de ruitenwissers nooit om
opgehoopte sneeuw of ijs van de
voorruit te verwijderen. In dergelijke
omstandigheden wordt bij overbelasting van
de ruitenwissers de beveiliging ingeschakeld,
waardoor de ruitenwissers enkele seconden
worden uitgeschakeld. Als hierna de
ruitenwissers niet meer werken (ook niet na
de motor opnieuw te hebben gestart), neem
dan contact op met het Lancia
Servicenetwerk.Schakel de ruitenwissers niet met van
de ruit opgeheven wisserbladen in.
fig. 35
L0F0126
54
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 57 of 307

Automatische wis-/wasregeling
Trek de hendel naar het stuur (onstabiele stand)
om de ruitensproeier in te schakelen.
Als de hendel langer dan een halve seconde wordt
aangetrokken, dan worden in één beweging de
ruitenwissers en -sproeiers ingeschakeld.
Als de hendel wordt losgelaten, stoppen de
ruitensproeiers onmiddellijk terwijl de
ruitenwissers nog drie slagen maken.
Na circa zes seconden volgt nog een extra
reinigingsslag.REGENSENSOR
(voor bepaalde versies/markten)
Deze bevindt zich achter de achteruitkijkspiegel,
in contact met de voorruit fig. 36 en detecteert
de aanwezigheid van regen en regelt het wissen
van de voorruit aan de hand van de hoeveelheid
water op de ruit.
De sensor heeft een regelbereik dat oplopend
varieert van uitgeschakelde ruitenwissers (geen
wisslagen) als de ruit droog is, tot ruitenwissers
die ingeschakeld worden met de 2
econtinue
snelheid (snel continu wissen) bij hevige regen.
Inschakelen
De sensor wordt geactiveerd wanneer de
draaischakelaar A fig. 35 naar de "automatische"
stand wordt gedraaid ("AUTO" regeling): de
frequentie van de wisslagen wordt aangepast aan
de hoeveelheid water op de voorruit.
De activering van de regensensor wordt gemeld
door een "wisslag" van de ruitenwissers.
De gevoeligheid van de regensensor kan in het
Setup-menu ingesteld worden (zie de paragraaf
"Menuopties" in dit hoofdstuk).
BELANGRIJK Houd de ruit rond de sensor
schoon.
Als de ruitensproeiers worden bediend bij
ingeschakelde regensensor, dan werkt de normale
reinigingscyclus. Daarna wordt de normale
automatische werking van de regensensor hervat.
fig. 36
L0F0188
55WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 58 of 307

Uitschakelen
Als de motor wordt afgezet met de
draaischakelaar A in de "automatische" stand
(AUTO), wordt er geen wiscyclus uitgevoerd
wanneer de motor weer wordt gestart, ook al is er
regen aanwezig. Dit voorkomt onverhoedse
activering van de regensensor wanneer de motor
wordt gestart (bijv. terwijl de voorruit met de
hand wordt gewassen of als de ruitenwissers met
ijs aan de voorruit vastzitten).
Draai, om de automatische werking van de
regensensor te herstellen, de draaischakelaar A
van de "automatische" stand (AUTO) naar de
standOen weer terug naar de AUTO stand.
Wanneer de regensensor weer geactiveerd wordt
met een van de hierboven beschreven
handelingen, wordt deze activering gemeld door
één wisslag van de ruitenwissers, ongeacht de
toestand van de voorruit. Als de gevoeligheid
tijdens de werking van de regensensor wordt
gewijzigd, wordt een wisslag uitgevoerd om deze
wijziging te bevestigen.
Als een storing in de regensensor optreedt terwijl
deze actief is, werkt de ruitenwisser met een
snelheid die overeenkomt met de
gevoeligheidsinstelling van de regensensor,
ongeacht of er wel of geen regen op de ruit
aanwezig is (bij sommige versies wordt de storing
van de sensor op de display aangegeven).De sensor blijft werken en de ruitenwisser kan op
continuwerking worden ingesteld (1
eof 2
e
snelheid). De storingsmelding houdt aan zolang de
sensor actief is.
De regensensor is in staat om de volgende
condities te herkennen waaraan hij zich
automatisch aanpast:
❒aanwezigheid van vuil op het gecontroleerde
oppervlak (zout, vuil, enz.);
❒aanwezigheid van waterstrepen door versleten
ruitenwisserbladen;
❒verschil tussen dag en nacht.
Schakel de regensensor nooit in tijdens
een schoonmaakbeurt in een
wastunnel.Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als er ijs op de voorruit
zit.
BELANGRIJK
Zorg ervoor dat het systeem is
uitgeschakeld als de voorruit moet
worden schoongemaakt.
56
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 96 of 307

LANGDURIGE STILSTAND VAN DE AUTO
Bij langdurige stilstand van de auto, moet men
bijzonder opletten dat de stroomvoorziening van
de accu wordt onderbroken.
Ga als volgt te werk: koppel de stekker A fig. 72
(druk op knop B) van de accusensor C op de
minklem D van de accu los. Koppel deze sensor
nooit van de accu los, behalve bij vervanging van
de accu.
BELANGRIJK
Raadpleeg steeds het
Servicenetwerk alvorens de accu te
vervangen. Vervang de accu door een
exemplaar van hetzelfde type (HEAVY
DUTY) en met identieke specificaties.STARTEN MET HULPACCU
Wanneer men met een hulpaccu moet starten, mag
de minkabel (–) vanaf de hulpaccu nooit in
verbinding worden gebracht met de minpool A fig.
73 van de accu in de auto. Sluit de minkabel aan
op een massapunt op de motor of op de
versnellingsbak.
fig. 72
L0F0083
fig. 73
L0F0084
94
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Lancia
Page 102 of 307

PARKEERSENSOREN(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensoren bevinden zich in de achterbumper
fig. 79 en detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter het voertuig en waarschuwen de
bestuurder met een geluidssignaal.
INSCHAKELING/UITSCHAKELING
De sensoren worden automatisch ingeschakeld
zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal neemt toe
naarmate het obstakel dichter bij het voertuig
komt.GELUIDSSIGNAAL
Wanneer de achteruitversnelling is ingeschakeld
en er bevindt zich een obstakel achter de auto,
wordt een geluidssignaal afgegeven met een
frequentie die varieert op basis van de afstand van
het obstakel ten opzichte van de bumper.
De frequentie van het geluidssignaal:
❒neem toe naarmate de afstand tussen de auto en
het obstakel afneemt;
❒wordt ononderbroken wanneer de afstand
tussen de auto en het obstakel minder dan 30
cm bedraagt en stopt onmiddellijk als de
afstand toeneemt;
❒is constant als de afstand onveranderd blijft.
Wanneer de sensoren meerdere obstakels
signaleren, dan wordt alleen rekening gehouden
met het dichtstbijzijnde obstakel.
STORINGSMELDING
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
worden eventuele storingen in de parkeersensoren
aangegeven met het lampje
op het
instrumentenpaneel, samen met een melding op de
multifunctionele display (voor bepaalde
versies/markten) (zie het hoofdstuk “Lampjes en
meldingen”).
LANCIA
fig. 79
L0F0027
100WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER