stop start Lancia Ypsilon 2014 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2014, Model line: Ypsilon, Model: Lancia Ypsilon 2014Pages: 307, PDF Size: 13.3 MB
Page 90 of 307

ABSHet ABS is geïntegreerd in het remsysteem en
voorkomt dat de wielen tijdens het remmen
blokkeren, ongeacht de conditie van het wegdek
en de druk die op het pedaal wordt uitgeoefend.
Het ABS verhindert zo dat één of meerdere wielen
doorslippen. Daardoor blijft de auto bestuurbaar,
zelfs bij noodstops.
Het geheel wordt aangevuld met het EBD-systeem
(Electronic Braking Force Distribution) dat zorgt
voor de verdeling van de remkracht tussen de
voor- en de achterwielen.
BELANGRIJK Een inrijperiode van circa 500 km
is vereist om het beste uit het remsysteem te halen:
vermijd tijdens deze periode bruusk, herhaaldelijk
of langdurig remmen.
BELANGRIJK
Het ABS benut zoveel mogelijk de
beschikbare grip maar kan hem niet
verhogen. Rijd dus altijd voorzichtig op
gladde weggedeelten en neem geen onnodige
risico’s.INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
De bestuurder kan merken wanneer het ABS
wordt ingeschakeld doordat een trilling aan het
rempedaal voelbaar is en het systeem ietwat meer
geluid maakt: dit geeft aan dat de snelheid moet
worden aangepast aan het type wegdek waarop
wordt gereden.
BELANGRIJK
Wanneer het ABS wordt
ingeschakeld, is een trilling aan het
rempedaal voelbaar. Verlaag de remdruk
niet en houd het rempedaal goed ingetrapt;
zo zorgt het systeem voor de kortste remweg
in functie van de conditie van het wegdek.
BELANGRIJK
Als het ABS wordt ingeschakeld, dan
is de grip van de banden op het
wegdek beperkt. Verlaag en pas de snelheid
aan in functie van de beschikbare grip.
86
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 91 of 307

MECHANICAL BRAKE ASSIST (remassistent
bij noodstop)
(voor bepaalde versies/markten)
Dit systeem, dat niet uitgeschakeld kan worden,
herkent eventuele noodstops (in functie van de
snelheid waarmee het rempedaal wordt ingetrapt).
Hierdoor kan het remsysteem sneller en
krachtiger ingrijpen.
BELANGRIJK
Bij het ingrijpen van de Mechanical
Brake Assist kan geluid hoorbaar
zijn. Dit is een normaal verschijnsel . Houd
in elk geval het rempedaal goed ingedrukt.
ESC SYSTEEM (Electronic Stability
Control)Dit elektronische systeem waakt over de stabiliteit
van de auto als de wielen hun grip verliezen,
waardoor de richtingsstabiliteit van auto beter is.
Het systeem herkent potentieel gevaarlijke
situaties voor de stabiliteit van de auto en grijpt
automatisch en op gedifferentieerde manier in op
de remmen van de vier wielen door een
stabiliserend koppel te leveren.
Het ESC systeem bestaat uit de volgende
subsystemen:
❒Hill Holder
❒ASR
❒Brake Assist
❒MSR
❒HBA
INSCHAKELING VAN HET SYSTEEM
Als het systeem wordt ingeschakeld, gaat het
lampjeESCop het instrumentenpaneel knipperen,
om de bestuurder te waarschuwen dat de
stabiliteit en de grip van de auto erg beperkt is.
ACTIVATIE SYSTEEM
Het ESC systeem schakelt automatisch in bij het
starten van de motor en kan niet worden
uitgeschakeld.
87WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 94 of 307

BELANGRIJK
Neem nooit onnodige en
onverantwoorde risico's, ook al is de
auto voorzien van de systemen ESC en ASR.
Pas het rijgedrag steeds aan in functie van
de conditie van het wegdek, het zicht en het
verkeer. De bestuurder is altijd
verantwoordelijkheid voor de
verkeersveiligheid.
BRAKE ASSIST
Dit systeem, dat niet uitgeschakeld kan worden,
herkent eventuele noodstops (in functie van de
snelheid waarmee het rempedaal wordt ingetrapt).
Hierdoor kan het remsysteem sneller en
krachtiger ingrijpen. Het Brake Assist systeem
wordt uitgeschakeld in geval van storing in het
ESC systeem.
MSR
(Motor Schleppmoment Regelung)
Dit systeem is een onderdeel van het ABS systeem
dat het motorkoppel regelt bij bruusk
terugschakelen, om overmatige vertraging van de
tractiewielen te voorkomen. Dit is vooral van
nut op wegdekken met gebrekkige grip, waardoor
de auto niet meer stabiel blijft.
START&STOP SYSTEEMINLEIDING
Het Start&Stop-systeem zet automatisch de motor
af wanneer de auto stilstaat en start de motor
zodra de bestuurder terug wil rijden. Dit verhoogt
de efficiency van de auto dankzij een reductie
van het brandstofverbruik, de uitstoot van
schadelijke uitlaatgassen en de geluidsoverlast.
WERKING
Uitschakelmodus van de motor
Bij stilstaande auto, wordt de motor afgezet als de
versnellingspook in de vrijstand staat en het
koppelingspedaal niet is ingetrapt.
OpmerkingDe motor kan alleen automatisch
uitgezet worden nadat bij een snelheid is gereden
van meer dan circa 10 km/h om het herhaaldelijk
afzetten van de motor te voorkomen wanneer
erg traag wordt gereden.
Het symbool
verschijnt op de display als de
motor wordt afgezet.
De motor opnieuw starten
Trap het koppelingspedaal in om de motor
opnieuw te starten.
90
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 95 of 307

HET SYSTEEM HANDMATIG
INSCHAKELEN/UITSCHAKELEN
Druk op knop
fig. 71 op het bedieningspaneel
van het dashboard om het systeem handmatig
in of uit te schakelen.
Inschakeling Start&Stop systeem
Wanneer het Start&Stop systeem wordt
ingeschakeld, verschijnt een melding op de
display. In deze omstandigheid is de led op de
knop
gedoofd.
Uitschakeling Start&Stop systeem
Versies met multifunctioneel display: wanneer het
Start&Stop systeem wordt uitgeschakeld,
verschijnt een melding op de display.
Versies met multifunctioneel display: wanneer het
Start&Stop systeem wordt uitgeschakeld,
verschijnt het symbool
op de display.De led boven de
knop brandt wanneer het
systeem is uitgeschakeld.
OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE MOTOR
NIET WORDT AFGEZET
Bij ingeschakeld systeem wordt, om redenen van
comfort, emissiecontrole en veiligheid, de motor
niet afgezet onder de volgende omstandigheden:
❒nog koude motor;
❒buitengewoon lage buitentemperatuur;
❒onvoldoende acculading;
❒bezig met regeneratie van het roetfilter (DPF)
(alleen bij dieselmotoren);
❒bestuurdersportier niet gesloten;
❒veiligheidsgordel van de bestuurder niet
omgelegd;
❒ingeschakelde achteruit (bijv. bij het parkeren);
❒bij versies met automatische klimaatregeling
(voor bepaalde versies/markten), wanneer
een comfortabele temperatuur in het interieur
moet worden bereikt of bij ingeschakelde
MAX-DEF functie;
❒tijdens de inrijperiode, als het systeem wordt
geïnitialiseerd.
fig. 71
L0F0044
91WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Als een comfortabele temperatuur
prioritair is, dan kan het
Start&Stop-systeem worden
uitgeschakeld zodat de klimaatregeling kan
blijven werken.
Page 96 of 307

OMSTANDIGHEDEN WAARBIJ DE MOTOR
HERSTART
Om redenen van comfort, beperking van
schadelijke uitstoot en veiligheid kan de motor
weer automatisch worden gestart, zonder
tussenkomst van de bestuurder, onder de volgende
omstandigheden:
❒onvoldoende acculading;
❒onvoldoende onderdruk in het remsysteem
(bijvoorbeeld na meermaals intrappen van het
rempedaal);
❒auto in beweging (bijvoorbeeld als bergaf wordt
gereden)
❒als de motor langer dan circa 3 minuten is
afgezet door het Start&Stop-systeem;
❒bij versies met automatische klimaatregeling
(voor bepaalde versies/markten), om een
comfortabele temperatuur in het interieur
mogelijk te maken of bij ingeschakelde
MAX-DEF functie.
Wanneer een versnelling is ingeschakeld, kan de
motor alleen automatisch worden gestart door het
koppelingspedaal helemaal in te trappen. De
start wordt aan de bestuurder gemeld met een
bericht en, voor bepaalde versies/markten, gaat
het symbool
op de display knipperen.Opmerkingen
Als de bestuurder het koppelingspedaal niet
intrapt, kan de motor, 3 minuten na het afzetten,
alleen m.b.v. de contactsleutel worden gestart.
Als de motor onbedoeld is afgeslagen, bijvoorbeeld
door het koppelingspedaal te snel los te laten met
ingeschakelde versnelling, en het Start&Stop-
systeem is actief, dan kan men de motor
herstarten door het koppelingspedaal helemaal in
te trappen of door de versnellingspook in de
vrijstand te schakelen.
VEILIGHEIDSINSTELLINGEN
Als het Start&Stop-systeem de motor heeft afgezet
en de bestuurder maakt zijn veiligheidsgordel los
en opent het bestuurdersportier of het
passagiersportier, dan kan men de motor alleen
herstarten m.b.v. de contactsleutel.
De bestuurder wordt op de hoogte gebracht door
een geluidssignaal, het knipperen van het symbool
op de display en bij sommige versies verschijnt
ook een melding op de display.
92
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 97 of 307

"ENERGY SAVING" FUNCTIE
(voor bepaalde versies/markten)
Als de bestuurder, na een automatische start van
de motor, gedurende 3 minuten geen enkele
handeling uitvoert, dan schakelt het Start&Stop-
systeem de motor definitief uit om brandstof te
kunnen besparen. In dergelijke gevallen kan men
de motor alleen herstarten m.b.v. de
contactsleutel.
OpmerkingDe motor kan in elk geval draaiende
worden gehouden door het Start&Stop-systeem uit
te schakelen.
ONREGELMATIGE WERKING
Indien zich een storing voordoet, wordt het
Start&Stopsysteem uitgeschakeld.
Versies met multifunctioneel display: het
lampje gaat branden en er verschijnt een
melding op de display wanneer een storing in het
Start&Stop systeem optreedt.
Versies met herconfigureerbaar
multifunctioneel display: het
pictogram gaat
branden en er verschijnt een melding op de
display wanneer een storing in het Start&Stop
systeem optreedt.
Neem contact op met het Lancia Servicenetwerk
als een storing in het Start&Stop systeem optreedt.LANGDURIGE STILSTAND VAN DE AUTO
Bij langdurige stilstand van de auto, moet men
bijzonder opletten dat de stroomvoorziening van
de accu wordt onderbroken.
Ga als volgt te werk: koppel de stekker A fig. 72
(druk op knop B) van de accusensor C op de
minklem D van de accu los. Koppel deze sensor
nooit van de accu los, behalve bij vervanging van
de accu.
BELANGRIJK
Raadpleeg steeds het Lancia
Servicenetwerk alvorens de accu te
vervangen. Vervang de accu door een
exemplaar van hetzelfde type (HEAVY
DUTY) en met identieke specificaties.
fig. 72
L0F0083
93WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 98 of 307

STARTEN MET HULPACCU
Wanneer men met een hulpaccu moet starten, mag
de minkabel (–) vanaf de hulpaccu nooit in
verbinding worden gebracht met de minpool A
fig. 73 van de accu in de auto. Sluit de minkabel
aan op een massapunt op de motor of op de
versnellingsbak.BELANGRIJKE OPMERKINGEN
BELANGRIJK
Controleer alvorens de motorkap te
openen of de motor is afgezet en of de
contactsleutel in de stand STOP staat. Volg
de instructies op die zijn aangegeven op
het plaatje op de voorste traverse fig. 74. Wij
adviseren om de contactsleutel uit te nemen
als er zich nog inzittenden in de auto
bevinden. Verlaat de auto na de
contactsleutel te hebben uitgenomen of in de
stand STOP te hebben gedraaid. Wees er
zeker van dat tijdens het tanken de motor is
afgezet en de sleutel in de stand STOP is
gedraaid.
fig. 73
L0F0084
fig. 74
L0F0204
94
WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
BELANGRIJK Wacht, nadat de contactsleutel
naar STOP is gedraaid, minstens 1 minuut
alvorens de elektrische voeding naar de accu los te
koppelen.
Page 104 of 307

PARKEERSENSOREN(voor bepaalde versies/markten)
Deze sensoren bevinden zich in de achterbumper
fig. 79 en detecteren de aanwezigheid van
obstakels achter het voertuig en waarschuwen de
bestuurder met een geluidssignaal.
INSCHAKELING/UITSCHAKELING
De sensoren worden automatisch ingeschakeld
zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld.
De frequentie van het geluidssignaal neemt toe
naarmate het obstakel dichter bij het voertuig
komt.GELUIDSSIGNAAL
Wanneer de achteruitversnelling is ingeschakeld
en er bevindt zich een obstakel achter de auto,
wordt een geluidssignaal afgegeven met een
frequentie die varieert op basis van de afstand van
het obstakel ten opzichte van de bumper.
De frequentie van het geluidssignaal:
❒neem toe naarmate de afstand tussen de auto en
het obstakel afneemt;
❒wordt ononderbroken wanneer de afstand
tussen de auto en het obstakel minder dan 30
cm bedraagt en stopt onmiddellijk als de
afstand toeneemt;
❒is constant als de afstand onveranderd blijft.
Wanneer de sensoren meerdere obstakels
signaleren, dan wordt alleen rekening gehouden
met het dichtstbijzijnde obstakel.
STORINGSMELDING
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling
worden eventuele storingen in de parkeersensoren
aangegeven met het lampje
op het
instrumentenpaneel, samen met een melding op de
multifunctionele display (voor bepaalde
versies/markten) (zie het hoofdstuk “Lampjes en
meldingen”).
LANCIA
fig. 79
L0F0027
100WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 105 of 307

WERKING MET AANHANGER
De werking van de sensoren wordt automatisch
uitgeschakeld zodra de elektrische stekker van de
aanhanger in het stopcontact van de trekhaak
van de auto wordt gestoken.
De sensoren worden automatisch ingeschakeld
zodra de stekker van de aanhangerkabel
verwijderd wordt.
Voor een correcte werking van het
systeem mogen de sensoren nooit
bevuild zijn met modder, vuil, sneeuw
of ijs. Zorg ervoor dat ze tijdens het reinigen
niet gekrast of beschadigd worden. Vermijd
het gebruik van droge, ruwe of harde doeken.
De sensoren moeten met schoon water worden
gewassen, waaraan eventueel autoshampoo
is toegevoegd. Wanneer speciale
reinigingsapparaten worden gebruikt, zoals
stoomreinigers of hogedrukreinigers, reinig
dan de sensoren zeer snel en houd de straal
op minstens 10 cm afstand.ALGEMENE WAARSCHUWINGEN
❒Let tijdens parkeermanoeuvres in bijzondere
mate op obstakels die zich boven of onder de
sensoren kunnen bevinden.
❒Onder bepaalde omstandigheden kunnen
voorwerpen in de buurt van de auto niet
gedetecteerd worden en kunnen zo schade aan
de auto veroorzaken of zelf beschadigd raken.
De volgende omstandigheden kunnen de werking
van de parkeersensoren beïnvloeden:
❒verminderde gevoeligheid van de sensoren en
afname van de prestaties van het systeem
kunnen te wijten zijn aan de aanwezigheid van
ijs, sneeuw, modder, dikke verf op de sensoren;
❒de sensor kan een onbestaand voorwerp
(echogeluid) wegens mechanische geluiden
detecteren, bijvoorbeeld tijdens het wassen van
de auto, in geval van regen, sterke wind, hagel.
❒de door de sensor verzonden signalen kunnen
ook gewijzigd worden door ultrasoonsystemen
(bijv. pneumatisch remsysteem van
vrachtwagens of pneumatische boor) in de
buurt van het voertuig;
❒de werking van het parkeerhulpsysteem kan
tevens beïnvloed worden door de positie van
de sensoren, bijvoorbeeld wegens een
verandering in de geometrie (door slijtage van
de schokdempers, wielophanging) of als de
banden verwisseld worden, de auto te veel
beladen is, of speciale afstellingen worden
uitgevoerd die de auto lager zetten.
101WEGWIJS IN UW
AUTOVEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER
Page 110 of 307

Het zoeken gebeurt aan beide zijden van de weg:
de keuze kan dus ook met de richtingaanwijzers
gemaakt worden nadat een geschikte parkeerplek
is gepasseerd.
BELANGRIJK Tijdens het zoeken mag de snelheid
niet meer dan 30 km/h bedragen; wanneer 25
km/h wordt bereikt, wordt de bestuurder
gevraagd langzamer te rijden; als de snelheid van
30/h wordt overschreden, wordt het systeem
uitgeschakeld; in dit geval moet het systeem weer
gestart worden met behulp van de knop
).
BELANGRIJK Als de "Lane Change"-functie
ingeschakeld is (zie paragraaf "Buitenverlichting"
in dit hoofdstuk), vindt het zoeken van een
parkeerplek altijd aan passagierszijde plaats.
BELANGRIJK Als de parkeersensoren tijdens het
zoeken van een parkeerplek ingeschakeld worden
(zie paragraaf "Parkeersensoren voor en achter"
in dit hoofdstuk), dan wordt het systeem
uitgeschakeld.
BELANGRIJK
Het zoeken en inparkeren moet altijd
in overeenstemming met de geldende
voorschriften van de
wegenverkeerswetgeving worden verricht.Identificatie van een parkeerplek
Als het systeem een geschikte plek tussen twee
geparkeerde auto's of tussen andere obstakels
identificeert (bijv. voorwerpen met een groot
zijoppervlak zoals voertuigen, containers, etc.), zal
het melden dat een plek is gevonden waarin
ingeparkeerd kan wordenfig. 83.
Als de bereikte positie reeds geschikt is voor het
begin van de manoeuvre, adviseert het systeem de
bestuurder om de achteruit in te schakelen, en
anders zal het vragen om iets naar voren te gaan.
Bij het verzoek om de achteruit in te schakelen,
moet de bestuurder de auto stoppen en de
achteruit inschakelen om zijn wens om de
manoeuvre te beginnen te bevestigen. Als de
bestuurder blijft rijden, zal het systeem na circa
10 meter niet meer de gevonden parkeerplek
in beschouwing nemen, maar naar een nieuwe
geschikte plek zoeken.
fig. 83
L0F1002
106WEGWIJS IN UW
AUTO
VEILIGHEID
STARTEN EN
RIJDEN
LAMPJES EN
BERICHTEN
NOODGEVALLEN
ONDERHOUD EN
ZORG
TECHNISCHE
GEGEVENS
ALFABETISCH
REGISTER