ESP Lancia Ypsilon 2016 Instructieboek (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: LANCIA, Model Year: 2016, Model line: Ypsilon, Model: Lancia Ypsilon 2016Pages: 208, PDF Size: 5.44 MB
Page 127 of 208

op versies met lichtmetalen velgen,
de auto schudden om het loskomen
van de velg van de wielnaaf te
vergemakkelijken;
plaats de krik onder de auto, nabij
het te verwisselen wiel;
gebruik de voorziening A fig. 107 om
de krik te verlengen tot de bovenkant
van deel B fig. 108 in chassisbalk C
past (naast de markering
op de
chassisbalk);
waarschuw alle omstanders dat de
auto wordt opgekrikt; zorg dat niemand
in de buurt van de auto komt tot deze
weer helemaal op grond staat;
plaats de slinger D fig. 107 in de
zitting in voorziening A en krik het
voertuig op tot het wiel enkele
centimeters van de grond is;
draai de wielbouten volledig los en
verwijder het wiel dat verwisseld moet
worden;
zorg dat de contactvlakken van het
reservewiel en de velg schoon zijn
om het losraken van de wielbouten te
voorkomen;
monteer het ruimtebesparende
reservewiel door de eerste wielbout
twee slagen aan te draaien in het gat
dat zich het dichtst bij het ventiel
bevindt;
neem de sleutel A fig. 106 en draai
de wielbouten volledig vast;
draai aan de slinger van de krik D
om de auto omlaag te brengen.
Verwijder de krik;
gebruik de bijgeleverde sleutel A om
de wielbouten kruiselings vast te
draaien, in de volgorde die is
aangegeven in fig. 109;
bij het vervangen van een wiel met
lichtmetalen velg wordt aangeraden het
wiel ondersteboven in de bagageruimte
te plaatsen met het siergedeelte
omhoog.
Monteer zo snel mogelijk een standaard
band, want een normaal wiel is breder
dan het noodreservewiel waardoor
de laadvloer van de bagageruimte
oneffen is.
106L0F0179C
107L0F0025C
108L0F0024C
109L0F0182C
125
Page 128 of 208

EEN NORMAAL WIEL
MONTEREN
Volg de eerder beschreven procedure,
krik het voertuig op en verwijder het
ruimtebesparende reservewiel.
Versies met stalen velgen
Ga als volgt te werk:
zorg dat de contactvlakken van het
standaard wiel en de velg schoon
zijn om losraken van de wielbouten te
voorkomen;
monteer het standaard wiel en steek
de vier wielbouten in de betreffende
gaten;
draai de wielbouten vast met de
bijgeleverde sleutel;
breng het voertuig omlaag en
verwijder de krik;
draai de wielbouten helemaal vast
met de bijgeleverde sleutel in de eerder
aangegeven volgorde.
monteer de naafdop, zorg dat de
inkeping (op de naafdop) uitgelijnd
is met het ventiel;
plaats het interne deel van de
naafdop op de velg;
zet de naafdop vast met een axiale
kracht op verschillende punten zoals
getoond in fig. 110 om de correcte
koppeling tussen wieldeksel en wiel
mogelijk te maken.Versies met lichtmetalen velgen
Ga als volgt te werk:
monteer het wiel op de naaf en draai
met de bijgeleverde sleutel de bouten
vast;
breng het voertuig omlaag en
verwijder de krik;
draai de wielbouten helemaal vast
met de bijgeleverde sleutel in de
aangegeven volgorde;
monteer de naafdop met klemfitting
en zorg daarbij dat het referentiegat
op het wiel overeenkomt met de
referentie-opening op de naafdop.
BELANGRIJK Indien onjuist
gemonteerd, kan de naafdop loskomen
tijdens het rijden.Na voltooiing van de
werkzaamheden:
Plaats het ruimtebesparende
reservewiel in de daarvoor bestemde
ruimte in de bagageruimte;
berg de krik en de andere
werktuigen in de gereedschapshouder
op;
plaats de gereedschaphouder en de
gereedschappen op het
noodreservewiel;
leg de mat van de bagageruimte
weer goed op zijn plaats.
110L0F0436C
126
NOODGEVALLEN
Page 129 of 208

BELANGRIJK
129)Het ruimtebesparende reservewiel
(voor bepaalde versies/markten) is
specifiek voor de auto; monteer het niet op
andere auto’s en monteer ook geen
ruimtebesparende reservewielen afkomstig
van andere auto’s. Gebruik het
ruimtebesparende reservewiel alleen in
noodgevallen. Gebruik het nooit langer dan
strikt noodzakelijk en rijd nooit harder dan
80 km/h. Op het noodreservewiel is een
oranje sticker aangebracht waarop de
belangrijkste waarschuwingen over het
gebruik en de betreffende beperkingen zijn
vermeld. Deze sticker mag nooit verwijderd
of afgedekt worden. Op de sticker staan
de volgende aanwijzingen in vier talen:
“Waarschuwing! Alleen voor tijdelijk
gebruik! max. 80 km/h! Vervang het
noodreservewiel zo snel mogelijk door het
standaard wiel. Dek deze aanwijzingen
niet af." Monteer nooit een wieldeksel op
het noodreservewiel.
130)Als het gemonteerde wieltype wordt
vervangen (lichtmetalen in plaats van stalen
velgen of vice versa), moeten ook alle
wielbouten worden vervangen door bouten
met een lengte die geschikt is voor het
type.131)Waarschuw de andere weggebruikers
voor de stilstaande auto conform de
plaatselijke wettelijke voorschriften:
alarmknipperlichten, gevarendriehoek enz.
Alle inzittenden moeten de auto verlaten,
vooral als de auto zwaar beladen is.
Passagiers moeten op een veilige afstand
van het verkeer wachten terwijl het wiel
wordt verwisseld. Blokkeer de wielen met
blokken of andere geschikte voorwerpen
als de auto op een helling of een slecht
wegdek stilstaat.
132)Een gemonteerd reservewiel wijzigt de
rijeigenschappen van de auto. Vermijd
bruusk optrekken en remmen, scherpe
stuurbewegingen en snelle bochten. De
totale levensduur van het
ruimtebesparende reservewiel is ongeveer
3000 km. Hierna moet de band vervangen
worden door een nieuw exemplaar van
hetzelfde type. Monteer nooit een
standaard band op de velg van een
ruimtebesparend reservewiel. Zorg ervoor
dat het verwisselde wiel zo snel mogelijk
wordt gerepareerd en gemonteerd. Het
gebruik van twee of meer
ruimtebesparende reservewielen is
verboden. Smeer de schroefdraad van de
wielbouten niet met vet voordat ze
gemonteerd worden: ze kunnen hierdoor
losraken.133)Gebruik de krik uitsluitend voor het
opkrikken van het voertuig waarbij de krik
geleverd is. Gebruik de krik niet voor
andere doeleinden, zoals het opkrikken van
andere voertuigen. Gebruik de krik nooit
voor het uitvoeren van reparaties onder het
voertuig. Door een verkeerde plaatsing
van de krik, kan het voertuig van de krik
vallen. Gebruik de krik niet voor zwaardere
lasten dan is aangegeven op het plaatje
op de krik. Op het noodreservewiel kunnen
geen sneeuwkettingen gemonteerd
worden. In geval van een lekke voorband
(aandrijfwiel) en als er sneeuwkettingen
gebruikt moeten worden, gebruik dan een
standaardwiel en monteer het
ruimtebesparende reservewiel op de
achteras. Zo heeft de vooras twee normale
wielen waarop sneeuwkettingen kunnen
worden gemonteerd.
134)Als de naafdop niet goed gemonteerd
is, kan het tijdens het rijden losraken.
Voer nooit werkzaamheden aan het ventiel
uit. Steek nooit gereedschap tussen de
velg en de band. Controleer regelmatig de
spanning van zowel de banden als het
ruimtebesparende reservewiel, in
overeenstemming met de
spanningswaarden die zijn aangegeven in
het hoofdstuk “Technische gegevens”.
135)Wees zeer voorzichtig bij het
verwijderen/opnieuw plaatsen van side
member door de nabijheid van de
remschijf. Wij adviseren het gebruik van
hittebestendige handschoenen.
127
Page 146 of 208

REGELMATIGE
CONTROLES
Elke 1.000 km of vóór een lange reis
controleren en eventueel bijvullen:
niveau motorkoelvloeistof,
remvloeistof en ruitensproeiervloeistof;
conditie en spanning banden;
werking verlichting (koplampen,
richtingaanwijzers, alarmknipperlichten,
etc.);
werking van ruitensproeier/
wissersysteem en positie/slijtage van
ruitenwisserbladen van achterruit.
Elke 3000 km controleren en eventueel
bijvullen: motorolieniveau.
Voor auto's met 0.9 TwinAir-
motoren: elke3.000km het
motoroliepeil controleren en zo nodig
tot het maximum bijvullen.
ZWAAR GEBRUIK VAN DE
AUTO
Als vooral een intensief gebruik van de
auto wordt gemaakt, zoals:
het trekken van aanhangers of
caravans;
het rijden op stoffige wegen;
talrijke korte ritten (minder dan 7-8
km) en bij buitentemperaturen onder
het vriespunt;
de motor vaak stationair draait of
lange afstanden worden gereden bij
lage snelheden of als de auto lang niet
wordt gebruikt;
dan moeten de volgende controles
vaker worden uitgevoerd dan is
aangegeven in het Geprogrammeerd
Onderhoudsschema:
remblokken van schijfremmen voor
op conditie en slijtage controleren;
sloten van motorkap en achterklep
op aanwezigheid van vuil controleren,
mechanismen reinigen en smeren;
visueel de toestand controleren van:
motor, versnellingsbak, transmissie,
slangen en leidingen (uitlaat/brandstof-
en remsysteem) en rubber elementen
(hoezen/slangen /bussen enz.);
laadtoestand accu en niveau
accuvloeistof (elektrolyt) controleren;
conditie van aandrijfriemen van
hulporganen visueel controleren;
motorolie en oliefilter controleren en
zo nodig vervangen;
pollenfilter controleren en zo nodig
vervangen;
luchtfilter controleren en zo nodig
vervangen.
144
ONDERHOUD EN ZORG
Page 157 of 208

Ruiten
Gebruik specifieke
schoonmaakmiddelen en schone,
zachte doeken om krassen en
beschadigingen te voorkomen.
BELANGRIJK Veeg het
binnenoppervlak van de achterruit
voorzichtig met een doek af, en volg
hierbij de richting van de elektrische
weerstandsdraden om de
achterruitverwarming niet te
beschadigen.
Koplampen
Gebruik een zachte, vochtige doek die
in water met een specifiek
autowasmiddel is gedrenkt.
BELANGRIJK Gebruik nooit
aromatische stoffen (bijv. benzine) of
ketonen (bijv. aceton) om de kunststof
lampenglazen van de koplampen te
reinigen.
BELANGRIJK Als de auto met een
hogedrukreiniger wordt gewassen,
moet de straal op minstens 20 cm van
de koplampen worden gehouden.Motorruimte
Spuit de motorruimte na het
winterseizoen zorgvuldig uit: hierbij mag
de waterstraal niet rechtstreeks op de
elektronische regeleenheden of op
de motoren van de ruitenwissers
worden gericht. Laat deze
werkzaamheden uitvoeren door een
gespecialiseerd bedrijf.
BELANGRIJK Voor het uitspuiten van
de motorruimte moet de contactsleutel
in de stand STOP staan en de motor
koud zijn. Controleer na het reinigen of
de verschillende beschermingen (bijv.
rubberen doppen en kappen) niet
verwijderd of beschadigd zijn.
BELANGRIJK
66)Om de esthetische eigenschappen van
de lak te behouden, mogen er geen
schuur- en/of polijstproducten voor het
reinigen van het voertuig worden gebruikt.
BELANGRIJK
8)Schoonmaakmiddelen verontreinigen
het milieu. Was het voertuig daarom op
een plaats waar het afvalwater direct wordt
opgevangen en gezuiverd.
155
Page 165 of 208

SNEEUWKETTINGEN
67) 68)
Het gebruik van sneeuwkettingen moet aan de plaatselijke voorschriften in elk land voldoen. In bepaalde landen worden
banden gemarkeerd met de M+S (Mud and Snow) beschouwd als winteruitrusting; het gebruik hiervan is gelijkwaardig aan dat
van de sneeuwkettingen.
Sneeuwkettingen mogen alleen op de banden van de voorwielen (aandrijfwielen) gemonteerd worden.
Controleer de spanning van de sneeuwkettingen na enkele tientallen meters rijden.
Het gebruik van sneeuwkettingen met banden met niet-originele afmetingen kunnen het voertuig beschadigen.
Het gebruik van verschillende maten of typen banden (M+S, winterbanden, enz.) op de voor- en achterassen kan de
bestuurbaarheid van de auto benadelen, met het risico van controleverlies over de auto en bijgevolg ongevallen.
BELANGRIJK Er kunnen geen sneeuwkettingen op het noodreservewiel worden gemonteerd. Als er een voorband lek is,
vervang dan een achterwiel door het noodreservewiel en monteer het achterwiel op de vooras. Op die manier kunnen, met
twee normale aandrijfwielen aan de voorkant, sneeuwkettingen gemonteerd worden.
BELANGRIJK
170)Indien op de stalen velgen met integrale wieldeksels (met veerbevestiging) aftersales-banden met velgbeschermers worden gemonteerd,
dan mogen de wieldeksels NIET worden gemonteerd. Het gebruik van ongeschikte banden en wieldeksels kan leiden tot een plotselinge
afname van de bandenspanning.
171)De maximumsnelheid voor winterbanden met de indicatie “Q” is 160 km/h; 190 km/h voor winterbanden met de indicatie “T” en 210
km/h voor winterbanden met de indicatie"H". De snelheidsbeperkingen moeten echter altijd worden gerespecteerd.
BELANGRIJK
67)Beperk de snelheid wanneer er sneeuwkettingen zijn gemonteerd; overschrijd de 50 km/h niet. Vermijd kuilen, trottoirbanden en stoepen
en rijd geen lange stukken op sneeuwvrije wegen om de auto en het wegdek niet te beschadigen.
68)Bedien het gaspedaal uiterst voorzichtig als sneeuwkettingen gemonteerd zijn; voorkom of beperk het risico op doorslippen van de
aandrijfwielen die breuk van de ketting en bijgevolg beschadiging van de carrosserie of de mechanische onderdelen kunnen veroorzaken.
163
Page 178 of 208

RICHTLIJNEN VOOR DE BEHANDELING VAN HET VOERTUIG AAN
HET EINDE VAN DE LEVENSDUUR
Al jaren zet FCA zich volledig in voor de bescherming van het milieu via de continue verbetering van de productieprocessen en
de realisatie van producten die steeds "eco-compatibeler" zijn. Om de klanten de best mogelijke service te garanderen in
overeenstemming met de milieuwetgeving en conform de Europese richtlijn 2000/53/EG inzake de behandeling van voertuigen
aan het einde van hun levensduur, biedt FCA haar klanten de mogelijkheid hun auto aan het einde van zijn levensduur zonder
extra kosten in te leveren. De Europese richtlijn bepaalt namelijk dat het voertuig kan worden ingeleverd zonder kosten voor de
laatste houder of eigenaar als het voertuig geen of een negatieve marktwaarde heeft.
Voor de kosteloze inlevering van het voertuig aan het einde van zijn levensduur kunt u als u een andere auto gaat aanschaffen,
zich tot een van onze dealers of tot een door FCA goedgekeurd inzamelings- en verwerkingsbedrijf wenden. Deze bedrijven zijn
zorgvuldig geselecteerd en bieden kwaliteitsservice voor de inzameling, verwerking en recycling van afgedankte auto’s met
respect voor het milieu.
Voor meer informatie over deze inzamelings- en verwerkingsbedrijven kunt u zich wenden tot een FCA Servicepunt, het
telefoonnummer in het garantieboekje bellen of naar de websites van de verschillende merken van FCA gaan.
176
TECHNISCHE GEGEVENS
Page 185 of 208

OVERZICHTSTABEL BEDIENINGSELEMENTEN OP HET STUURWIEL
Toets Interactie
Inkomend gesprek aannemen
Een tweede inkomend gesprek aannemen en het lopende gesprek in de wacht zetten
Spraakherkenning inschakelen voor de Telefoonfunctie
Spraakbericht onderbreken om nieuwe spraakopdracht te kunnen geven
Spraakherkenning onderbreken
Inkomend gesprek weigeren
Lopend telefoongesprek beëindigen
Microfoon tijdens een telefoongesprek uitschakelen/inschakelen
Inschakelen/uitschakelen van de Pauze van de bron USB/iPod,Bluetooth®
Inschakelen/uitschakelen van de Mute-functie van de radio
+/–
Kort indrukken: volume verhogen/verlagen in afzonderlijke stappen
Ingedrukt houden: volume continu verhogen/verlagen tot de toets wordt losgelaten
Spraakherkenning inschakelen
Spraakbericht onderbreken om nieuwe spraakopdracht te kunnen geven
Spraakherkenning onderbreken
Rechter wieltje naar boven of beneden draaien:
Kort indrukken: (Radiomodus): selectie van volgende/vorige radiostation
Lang indrukken (Radiomodus): scannen van hogere/lagere frequenties tot de knop wordt losgelaten
Kort indrukken (USB/iPod,Bluetooth® modus): selectie van vorige/volgende nummer
Ingedrukt houden (USB/iPod,Bluetooth®-modus): snel vooruit-/terugspoelen tot de toets wordt los-
gelaten.
183
Page 186 of 208

SYSTEEM IN-/
UITSCHAKELEN
Het systeem wordt in-/uitgeschakeld
door het indrukken van de
(ON/OFF)
toets/knop.
Draai de toets/knop respectievelijk
rechtsom/linksom om het radiovolume
te verhogen/verlagen.
Het systeem is voorzien van de
volgende tuners: AM, FM en DAB (voor
bepaalde versies/markten).
RADIOMODUS
Druk op de RADIO-knop op het
voorpaneel om de radio in te
schakelen.
Nadat het gewenste radiostation is
gekozen, wordt de volgende informatie
op het display weergegeven:
Bovenaan: de lijst van opgeslagen
(voorkeuze) radiostations wordt
weergegeven; het station dat
momenteel beluisterd wordt, is
gemarkeerd.
In het midden: weergave van de naam
van het huidige radiostation en de
toetsen om het vorige of het volgende
radiostation te selecteren.
Onderaan: weergave van de volgende
toetsen:
“Bladeren”: lijst van beschikbare
radiostations;
"AM/FM", "AM/DAB", "FM/DAB":
selectie van de gewenste golfband
(herconfigureerbare toets al naar gelang
de geselecteerde golfband: AM, FM of
DAB);
"Afstem.": handmatige afstemming
op het radiostation (niet beschikbaar
voor DAB-radio's);
"Info": aanvullende informatie over
de beluisterde bron;
"Audio": toegang tot het scherm
"Audio-instellingen".
Selectie radiostation
Druk op de toetsen
ofop het
display of op de bedieningstoetsen
op het stuurwiel om naar het gewenste
radiostation te zoeken.
Vorige/volgende radiostation
zoeken
Druk kort op de toetsen
ofop
het display: wanneer de toets wordt
losgelaten, wordt het volgende of vorige
radiostation getoond.
Snel vorige/volgende radiostation
zoeken
Houd de toets
ofop het
display ingedrukt om de snelle
zoekmodus te starten: wanneer de
toets wordt losgelaten, hoort men het
eerste radiostation waarop afgestemd
kan worden.Audiomenu
Om toegang te krijgen tot het "Audio"
menu, op de toets "Audio" drukken aan
de onderkant van het display.
Via het menu "Audio" kunnen de
volgende regelingen worden gemaakt:
"Equalizer" (voor bepaalde
versies/markten)
"Balance + Fade" (om de
audiobalans rechts/links en voor/achter
te regelen);
"Snelheid/Volume" (automatische
snelheidsafhankelijke volumeregeling);
“Loudness" (voor bepaalde
versies/markten);
"Auto-On Radio";
"Vertrag. uitsch. radio"
Druk op de toets
/Gereed om het
menu "Audio" af te sluiten.
MEDIA-MODUS
Audiobron selecteren
Druk op de toets "Bron" om de
gewenste audiobron onder de
beschikbare bronnen te selecteren:
AUX, USB, iPod ofBluetooth®.
OPMERKING Applicaties die gebruikt
worden op draagbare apparaten
kunnen mogelijk niet compatibel zijn
met hetUconnect™systeem
184
MULTIMEDIA
Page 187 of 208

Nummer veranderen
Druk kort op de toets
of draai de
toets/knop BROWSE ENTER rechtsom
om het volgende nummer af te spelen
of druk kort op de toets
of draai de
toets/knop BROWSE ENTER linksom
om terug te keren na het begin van het
gekozen nummer of naar het begin
van het vorige nummer als het huidige
nummer minder dan 3 seconden is
afgespeeld.
Nummers snel vooruit-/
terugspoelen
Houd de knop
ingedrukt om het
gekozen nummer snel vooruit te
spoelen of de knop
om het
nummer snel achteruit te spoelen.
Nummer kiezen (browse)
Gebruik deze functie om door de
nummers op het actieve apparaat te
bladeren en een nummer te selecteren.
De beschikbare keuzes hangen af
van het apparaat dat aangesloten is.
Bijvoorbeeld, bij een USB/iPod of
Bluetooth® apparaat kunt u tevens
door de lijst van beschikbare artiesten,
genres en albums bladeren afhankelijk
van de informatie die op de betreffende
nummers aanwezig is.OPMERKING EnkeleBluetooth®
apparaten bieden geen mogelijkheid
om door alle nummers van alle
categorieën te bladeren.
Gebruik de toets "ABC" binnen elke lijst
om naar de gewenste letter in de lijst
te springen.
OPMERKING Deze toets kan voor
bepaaldeApple® apparaten uitge-
schakeld zijn.
OPMERKING De toets "Browse" staat
geen enkele handeling op het
AUX-apparaat toe.
Druk op de knop "Browse" om deze
functie te activeren voor de bron die
afgespeeld wordt.
Draai aan de toets/knop BROWSE
ENTER om de gewenste optie te kiezen
en druk vervolgens op deze toets/knop
om de keuze te bevestigen.
Druk op de knop "X" om de functie te
annuleren.
Weergave nummerinformatie
Druk op de knop "Info" om de
informatie over het beluisterde nummer
weer te geven, voor apparaten die
deze functie ondersteunen.
Druk op knop "X" om het scherm af te
sluiten.Willekeurige volgorde
Druk op de toets ">" en vervolgens op
de toets "Shuffle" om de functie in te
schakelen.
Druk opnieuw op de knop "Shuffle" om
de functie uit te schakelen.
Herhalen
Druk op de knop ">" en vervolgens op
de knop "Herhaal" om de functie in
te schakelen.
Druk nogmaals op de knop "Herhaal"
om de functie uit te schakelen.
Bluetooth® BRON
EEN Bluetooth®
AUDIOAPPARAAT
KOPPELEN
Ga als volgt te werk om een
Bluetooth® audioapparaat te
koppelen:
activeer deBluetooth® functie op
het apparaat;
druk op de knop MEDIA op het
voorpaneel;
als de "Media" bron actief is, druk
dan op de knop "Bron";
selecteer deBluetooth®
Mediabron;
druk op de knop "Toestel toev.";
185