ESP MAZDA MODEL 6 2017 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: MAZDA, Model Year: 2017, Model line: MODEL 6, Model: MAZDA MODEL 6 2017Pages: 842, PDF Size: 9.9 MB
Page 44 of 842

2–21
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Veiligheidsgordelsysteem
WAARSCHUWING
Instructies voor gebruik van de veiligheidsgordels:
Veiligheidsgordels dienen op het beenderstelsel van het lichaam te drukken en behoren
laag om de voorzijde van het bekken, of om het bekken, de borst en schouders gedragen
te worden, al naargelang van toepassing; het dragen van de heupgordel rondom de buik
dient vermeden te worden.
Veiligheidsgordels behoren zo nauwsluitend mogelijk afgesteld te worden, in
overeenstemming met comfort, om de bescherming te kunnen bieden waarvoor
zij bestemd zijn. Een gordel die niet voldoende gespannen is zal de drager ervan
aanzienlijk minder bescherming kunnen bieden.
Zorg ervoor verontreiniging van het gordelmateriaal door schoonmaakmiddelen, olie
en chemische middelen, in het bijzonder accuzuur, te voorkomen. De gordels kunnen
het veiligste gereinigd worden met een oplossing van zachte zeep en water. Vernieuw de
gordels als het materiaal gerafeld, verontreinigd of beschadigd is.
Het is belangrijk de veiligheidsgordels als geheel te vernieuwen nadat deze bij een
ernstige botsing zijn gedragen, ook als beschadiging van het gordelsysteem niet
duidelijk waarneembaar is.
Veiligheidsgordels behoren niet gedraaid te worden gedragen.
Elke veiligheidsgordel dient slechts door één inzittende te worden gebruikt; het is
gevaarlijk een veiligheidsgordel aan te brengen rondom een kind dat op iemands schoot
zit.
Door de gebruiker mogen er geen wijzigingen of toevoegingen worden aangebracht die
verhinderen dat de afstelmechanismen van de veiligheidsgordels de gordels strakker
kunnen aanspannen of die verhinderen dat de gordels door de gebruiker strakker
kunnen worden afgesteld.
Page 47 of 842

2–24
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Veiligheidsgordelsysteem
Veiligheidsgordels
Vastmaken van de
veiligheidsgordels
VeiligheidsgordelgespVeiligheidsgordeltong
Plaats de heupgordel zo laag mogelijk,
niet op de onderbuik, en stel vervolgens
de schoudergordel zodanig af dat deze
nauwsluitend om uw lichaam past.
Laag om de
heupen houden
Te hoogAantrekken
Losmaken van de veiligheidsgordels
Druk de knop op de veiligheidsgordelgesp in.
Als de gordel niet volledig wordt opgerold,
deze naar buiten trekken en op verdraaiing en
knikken inspecteren. Kijk vervolgens of bij
het oprollen de gordel onverdraaid blijft.
Knop
OPMERKING
Als een gordel niet volledig wordt opgerold,
deze op verdraaiing en knikken inspecteren.
Als de gordel dan nog steeds niet correct
wordt opgerold, deze door een deskundige
reparateur, bij voorkeur een of ¿ ciële Mazda
reparateur laten inspecteren.
Voorste schoudergordelafsteller
Hoger zetten Lager zetten
Let er op dat de afsteller vergrendeld is.
Page 48 of 842

2–25
Belangrijke veiligheidsuitrusting
Veiligheidsgordelsysteem
*Bepaalde modellen.
Veiligheidsgordelwaarschuwingssystemen
Als deze bespeuren dat de
veiligheidsgordel van de inzittende niet is
vastgemaakt, wordt de inzittende door een
waarschuwingslampje of een zoemtoon
gewaarschuwd.
Zie Maatregelen nemen op pagina 7-50 .
Zie Waarschuwingszoemer voor
veiligheidsgordel op pagina 7-58 .
Veiligheidsgordelindicatielampje
(achterzitting) (groen)
*
Het lampje gaat branden wanneer het
contact op ON wordt gezet en een
veiligheidsgordel van de achterzitting
is vastgemaakt en gaat vervolgens na
ongeveer 30 seconden uit.
Systeem van voorspanners
van veiligheidsgordels
van voorzitting en
begrenzingsysteem
Voor een optimale bescherming zijn de
veiligheidsgordels van de bestuurdersstoel
en de voorpassagierszitting uitgerust met
voorspanner- en begrenzingsystemen.
Om deze beide systemen correct te
kunnen laten functioneren dient u de
veiligheidsgordel op de juiste wijze te
dragen.
Voorspanners:
Wanneer een botsing wordt bespeurd,
worden de voorspanners gelijktijdig met
de airbags geactiveerd.
Zie voor bijzonderheden over activering,
Criteria voor SRS airbag activering
(pagina 2-63 ).
Wanneer de airbags worden opgeblazen,
trekken de oprolautomaten van de
veiligheidsgordels de gordels snel
strak aan. Nadat de airbags en de
veiligheidsgordelvoorspanners geactiveerd
werden dienen deze steeds vernieuwd te
worden.
Systeemdefecten of bedrijfstoestanden
worden aangeduid door een
waarschuwing.
Zie Waarschuwings/indicatielampjes op
pagina 4-54 .
Zie Waarschuwingszoemer voor
systeem van airbag/voorspanners van
veiligheidsgordels op pagina 7-57 .
Page 87 of 842

2–64
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
Beperkingen van de SRS airbag
Bij ernstige botsingen zoals die hierboven beschreven onder “Criteria voor SRS airbag
activering” zal de betreffende SRS airbaguitrusting geactiveerd worden. Echter bij bepaalde
botsingen bestaat de kans dat de uitrusting niet geactiveerd wordt, afhankelijk van het type
botsing en de ernst ervan.
Beperkingen ten aanzien van de detectie van frontale/bijna frontale botsingen:
In de volgende illustraties worden voorbeelden gegeven van frontale/bijna frontale
botsingen die mogelijk niet als ernstig genoeg bespeurd worden om de SRS airbaguitrusting
te activeren.
Botsingen tegen bomen of palenFrontale zijdelingse botsing
Kopstaartbotsingen of rijden onder de laadklep
van een vrachtauto
Page 88 of 842

2–65
Belangrijke veiligheidsuitrusting
SRS airbags
Beperkingen ten aanzien van de detectie van zijdelingse botsingen:
In de volgende illustraties worden voorbeelden gegeven van zijdelingse botsingen die
mogelijk niet als ernstig genoeg bespeurd worden om de SRS airbaguitrusting te activeren.
Zijdelingse botsingen tegen bomen of palenZijdelingse botsingen met tweewielige
voertuigen
Kantelen
Page 90 of 842

3–1*Bepaalde modellen.3–1
3Alvorens te gaan rijden
Gebruik van diverse voorzieningen, zoals sleutels, portieren, spiegels en
ruiten.
Sleutels ................................................. 3-2
Sleutels ........................................... 3-2
Afstandbediende
portiervergrendeling ....................... 3-4
Geavanceerde afstandbediende
portiervergrendeling ......................... 3-11
Geavanceerde afstandbediende
portiervergrendeling
* .................... 3-11
Werkingsbereik ............................ 3-12
Portieren en sloten ............................ 3-14
Portiersloten ................................. 3-14
Achterklep/Kofferdeksel .............. 3-26
Brandstof en emissie ......................... 3-36
Voorzorgsmaatregelen ten aanzien
van brandstof en
motoruitlaatgassen ....................... 3-36
Afsluitklep van brandstoftankdop en
brandstoftankdop .......................... 3-41
Stuurwiel ............................................ 3-43
Stuurwiel ...................................... 3-43
Spiegels ............................................... 3-45
Spiegels ........................................ 3-45
Ruiten ................................................. 3-50
Elektrische ruitbediening ............. 3-50
Schuifdak
* .................................... 3-54
Beveiligingssysteem ........................... 3-57
Aanbrengen van wijzigingen en
aanvullende apparatuur ................ 3-57
Start-blokkeersysteem .................. 3-57
Anti-diefstal beveiligingssysteem
(Met inbraaksensor)
* .................... 3-59
Anti-diefstal beveiligingssysteem
(Zonder inbraaksensor)
* ............... 3-64
Rijtips ................................................. 3-68
Inrijden ......................................... 3-68
Brandstofbesparing en
milieubescherming ....................... 3-68
Moeilijke rijomstandigheden ....... 3-69
Vloermat ...................................... 3-70
Op eigen kracht lostrekken van de
auto ............................................... 3-71
Rijden in de winter ....................... 3-71
Doorwaden van water .................. 3-74
Informatie betreffende de turbolader
(SKYACTIV-D 2.2) ..................... 3-75
Slepen ................................................. 3-76
Trekken van caravans en aanhangers
(Europa/Rusland/Turkije/Israël/Zuid-
Afrika) .......................................... 3-76
Page 148 of 842

3–59
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
*Bepaalde modellen.
Buiten werking stellen
Het systeem wordt buiten werking
gesteld wanneer het contact met behulp
van de correcte geprogrammeerde
sleutel op ON gezet wordt. Het
beveiligingssysteemindicatielampje gaat
gedurende ongeveer 3 seconden branden
en gaat dan uit. Als de motor niet met de
correcte sleutel gestart kan worden en
het beveiligingssysteemindicatielampje
blijft branden of knipperen, het volgende
proberen:
Zorg er voor dat de sleutel zich binnen het
werkingsbereik voor signaaloverdracht
bevindt. Zet het contact uit en start
vervolgens de motor opnieuw. Neem
contact op met een of ¿ ciële Mazda
reparateur indien de motor na 3 pogingen
of meer niet start.
OPMERKING
Indien het
beveiligingssysteemindicatielampje
tijdens het rijden voortdurend blijft
knipperen, de motor niet stopzetten.
Ga naar een of ¿ ciële Mazda
reparateur en laat het lampje daar
controleren. Als u de motor stop zet
terwijl het indicatielampje knippert,
zult u de motor niet opnieuw kunnen
starten.
Aangezien bij reparatie van het start-
blokkeersysteem de elektronische
codes opnieuw ingesteld worden, zijn
de sleutels nodig. Breng alle sleutels
naar een of ¿ ciële Mazda reparateur
zodat deze geprogrammeerd kunnen
worden.
Anti-diefstal
beveiligingssysteem (Met
inbraaksensor)
*
Als het anti-diefstal beveiligingssysteem
bespeurt dat iemand op een onjuiste wijze
toegang probeert te krijgen tot de auto
of als de inbraaksensor beweging binnen
in de auto bespeurt, hetgeen tot gevolg
kan hebben dat de auto of de inhoud
er van wordt gestolen, waarschuwt een
alarm de omgeving voor een abnormale
situatie door het laten klinken van de
sirene en het laten knipperen van de
waarschuwingsknipperlichten.
Het systeem zal niet functioneren als
dit niet op de juiste wijze in staat van
paraatheid is gebracht. Wanneer u de auto
verlaat, dient u de procedure van het in
staat van paraatheid brengen dus correct te
volgen.
Inbraaksensor
De inbraaksensor maakt gebruik van
ultrasonische golven voor het bespeuren
van beweging binnen in de auto en laat
in het geval van inbraak in de auto een
waarschuwingsalarm afgaan.
De inbraaksensor bespeurt bepaalde
vormen van beweging binnen in de
auto, echter deze kan ook reageren op
gebeurtenissen buiten de auto, zoals
bijvoorbeeld trillingen, harde geluiden,
wind en luchtstromen.
Page 153 of 842

3–64
Alvorens te gaan rijden
Beveiligingssysteem
*Bepaalde modellen.
Stopzetten van het
waarschuwingsalarm
Een geactiveerd alarm kan uitgeschakeld
worden met gebruik van een van
onderstaande methodes:
Indrukken van de ontgrendeltoets of de
kofferdekseltoets (Sedan) op de zender.
Starten van de motor met de
startdrukknop.
(Met geavanceerde afstandbediende
portiervergrendelingsfunctie)
Indrukken van een verzoekschakelaar
op de portieren.
Indrukken van de elektrische
achterklep-/kofferdekselopener
wanneer u de sleutel meedraagt.
De waarschuwingsknipperlichten zullen
tweemaal knipperen.
Anti-diefstal
beveiligingssysteem
(Zonder inbraaksensor)
*
Als het anti-diefstal beveiligingssysteem
bespeurt dat iemand op een onjuiste
wijze toegang probeert te krijgen
tot de auto, hetgeen tot gevolg kan
hebben dat de auto of de inhoud er
van wordt gestolen, waarschuwt het
alarm de omgeving voor een abnormale
situatie door het laten klinken van de
claxon en het laten knipperen van de
waarschuwingsknipperlichten.
Het systeem zal niet functioneren als
dit niet op de juiste wijze in staat van
paraatheid is gebracht. Wanneer u de auto
verlaat, dient u de procedure van het in
staat van paraatheid brengen dus correct te
volgen.
Werking
Gevallen waarbij het systeem wordt
ingeschakeld
De claxon worden met
tussenpozen ingeschakeld en de
waarschuwingsknipperlichten zullen
gedurende ongeveer 30 seconden
knipperen wanneer het systeem door een
van onderstaande oorzaken in werking
wordt gesteld:
Ontgrendelen van een portier met de
sleutel of een binnenvergrendelknop.
Open forceren van een portier,
de motorkap of de achterklep/het
kofferdeksel.
Wanneer de motorkap met behulp van
de motorkapontgrendelhendel wordt
geopend.
Het contact op ON zetten zonder de
startdrukknop te gebruiken.
Page 157 of 842

3–68
Alvorens te gaan rijden
Rijtips
I n r i j d e n
Er is geen speciale inrijperiode
noodzakelijk. Echter het opvolgen van
enkele eenvoudige voorzorgsmaatregelen
gedurende de eerste 1000 km, kan het
motorrendement, het brandstofverbruik
en de levensduur van de auto ten goede
komen.
Voer het toerental van de motor niet te
hoog op.
Rijd niet gedurende langere tijd met
dezelfde snelheid, snel of langzaam.
Niet gedurende langere tijd constant met
volgas of met hoge motortoerentallen
rijden.
Vermijd krachtig afremmen, behalve in
noodgevallen.
Vermijd het starten bij volgas.
Geen aanhanger trekken.
Brandstofbesparing en
milieubescherming
De manier waarop u uw Mazda
gebruikt bepaalt de afstand die u met
een volle tank kunt a À eggen. Volg
onderstaande suggesties om brandstof
te helpen besparen en de CO
2-uitstoot te
verminderen.
Laat de motor niet langdurig stationair
draaien om op te warmen. Begin te
rijden, zodra de motor soepel draait.
Bespaar brandstof door snel accelereren
te vermijden.
Rijd met lagere snelheden.
Anticipeer bij het gebruik van de
remmen (vermijd plotseling afremmen).
Houd u aan het schema van periodieke
onderhoudsbeurten (pagina 6-4 )
en laat een deskundige reparateur, bij
voorkeur een of ¿ ciële Mazda reparateur
inspecties en onderhoud uitvoeren.
Gebruik de airconditioning uitsluitend
indien dit noodzakelijk is.
Rijd langzaam tijdens het rijden op
slechte wegen.
Zorg er voor dat de banden steeds de
voorgeschreven spanning hebben.
Vervoer geen onnodig gewicht in de
auto mee.
Laat uw voet tijdens het rijden niet op
het rempedaal rusten.
Zorg er voor dat de wielen steeds correct
uitgelijnd zijn.
Houd bij het rijden met hoge snelheden
de ramen gesloten.
Neem snelheid terug bij het rijden met
sterke zijwind of tegenwind.