stop start OPEL AMPERA E 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019, Model line: AMPERA E, Model: OPEL AMPERA E 2019Pages: 285, PDF Size: 6.75 MB
Page 156 of 285

154Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 154
Economisch rijden ...................154
Controle over de auto ..............155
Noodgevallen .......................... 155
Starten en bediening .................156
Nieuwe auto inrijden ................156
Aan/Uit-knop ............................ 156
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 157
Voertuig starten en stoppen ....158
Parkeren .................................. 159
Bedrijfsmodi elektrisch voertuig .160
Bediening ................................ 160
Rijmodi .................................... 160
Elektrische aandrijving ...............161
Bediening ................................ 161
Remmen .................................... 165
Antiblokkeersysteem ...............165
Handrem .................................. 166
Regeneratief remmen ..............167
Rijregelsystemen .......................168
Traction Control .......................168
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 169Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 171
Cruise control .......................... 171
Snelheidsbegrenzer ................172
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 174
Indicatie afstand tot voorligger 176
Actieve noodrem .....................176
Voetgangersbescherming voor ........................................ 180
Parkeerhulp ............................. 182
Dodehoekdetectiesysteem ......189
Waarschuwing wisselen van rijstrook ................................... 191
Panoramazichtsysteem ...........193
Achteruitkijkcamera .................194
Waarschuwing kruisend verkeer achter ..................................... 196
Verkeersbordherkenning .........197
Lane keep assist .....................200
Opladen ..................................... 202
Tijdsgestuurd opladen .............206
Geprogrammeerde onderdrukking opladen ...........214
Oplaadstatus ........................... 214
Oplaadkabel ............................ 216
Elektrische vereisten ...............219Rijtips
Economisch rijden
Gebruik het volgende advies als hulp
voor maximaal zuinig rijden en een zo groot mogelijke actieradius.
Ondanks deze nuttige tips kan de
actieradius van een elektrisch voer‐
tuig bij lagere temperaturen als
gevolg van een hoger energiever‐
bruik kleiner zijn.
Bij extra veel bagage rijdt de auto
minder zuinig en neemt de actiera‐
dius af. Vervoer bij voorkeur niet meer
dan nodig is.
Schakel elektrische accessoires niet
onnodig in. Bij gebruik van vermogen voor andere functies dan de aandrij‐
ving neemt de elektrische actieradius
van de auto af.
Houd de banden altijd op de juiste
spanning en zorg dat de auto goed
uitgelijnd is.
Rijstijl
Vermijd onnodig snel optrekken en
afremmen.
Page 158 of 285

156Rijden en bedieningStarten en bedieningNieuwe auto inrijden
Voorkom hard remmen tot stilstand
tijdens de eerste 300 km.
Als er met nieuwe remvoeringen hard
wordt geremd, slijten deze snel. Volg
deze inremrichtlijn elke keer wanneer u nieuwe remvoeringen krijgt. Na de
inremperiode kunnen de rijsnelheid
en de belasting geleidelijk worden
verhoogd.
Aan/Uit-knopElektronische sleutel moet in de auto
aanwezig zijn.
Als de auto niet start, plaats de elek‐
tronische sleutel dan in het zendervak
in de middenconsole.
Voertuig starten en stoppen 3 158.De auto inschakelen
Schakel de auto uit en trap het rempe‐ daal in; door een keer op POWERm
te drukken, wordt de auto ingescha‐
keld. Als 4 in de instrumentengroep
oplicht, kan er met de auto worden
gereden. Dit kan bij extreem lage
temperaturen zo'n 15 seconden in
beslag nemen.De auto uitschakelen
Zet de auto in P, druk kort op
POWER m in de servicemodus of
wanneer de motor draait en de auto
stilstaat. Sommige functies blijven
actief totdat het bestuurdersportier
wordt geopend.
Als de auto niet in de stand P staat
wanneer hij wordt uitgeschakeld,
wordt P automatisch geselecteerd,
voordat de auto wordt uitgeschakeld.Er klinkt een geluidssignaal bij het
openen van het bestuurdersportier
tijdens inschakeling van de auto.
Druk altijd op POWERm om de auto
uit te schakelen alvorens uit te stap‐
pen.Uitschakelen in noodsituatie tijdens
het rijden
Als de auto in een noodsituatie tijdens
het rijden moet worden uitgescha‐
keld, drukt u langer dan 2 seconden
op POWER m of drukt u tweemaal kort
binnen 5 seconden.
Voertuig starten en stoppen 3 158.
Onderhoudsmodus
Deze elektrische modus is beschik‐
baar voor onderhoud en diagnose en
ter controle van de functie van het
lampje "onderhoud spoedig" die voor
emissiemetingen nodig kan zijn.
Door de auto uit te schakelen, het
rempedaal niet in te trappen, en
POWER m langer dan 5 seconden
ingedrukt te houden, wordt de auto in de onderhoudsmodus gezet. Deinstrumenten en audiosystemen
werken zoals wanneer de auto is
ingeschakeld, maar u kunt niet met de
Page 160 of 285

158Rijden en bedieningVoertuig starten en stoppen
Zet de keuzehendel in P of N. Het
aandrijvingssysteem start in geen
enkele andere stand.
Let op
Probeer niet over te schakelen naar
P terwijl de auto rijdt om schade aan
de elektrische aandrijving te voorko‐
men. Schakel alleen over naar P als
de auto stilstaat.
De elektronische sleutel moet in de
auto aanwezig zijn. Trap het gaspe‐
daal in en tik op POWERm.
Als de elektronische sleutel niet in de
auto ligt of de zender wordt geblok‐
keerd, verschijnt er een bericht op het Driver Information Center.
Er kan een gereed-lampje rechtson‐
der in de instrumentengroep oplich‐
ten wanneer er met de auto kan
worden gereden.
In de instrumentengroep verschijnt
tevens een actieve accumeter
wanneer er met de auto kan worden
gereden.
Er klinkt een geluidssignaal bij het
openen van het bestuurdersportier
tijdens het inschakelen van de auto.
Druk altijd op POWERm om de auto
uit te schakelen alvorens uit te stap‐
pen.
Als de auto vanwege een bijna lege
batterij in de elektronische sleutel niet
start, kan er nog steeds mee worden
gereden.
Bediening bij storing 3 156.
Opnieuw startenVoorzichtig
Als de auto onderweg opnieuw
moet worden gestart, zet dan de
keuzehendel in de stand N en druk
twee keer op POWERm zonder
het rempedaal in te trappen. Het aandrijvingssysteem start op geen enkele andere manier.
Uitschakelen in noodsituatie
tijdens het rijden
1. Rem stevig en gelijkmatig af. Rem
niet pompend. Hierdoor kan de
rembekrachtiging worden geredu‐ ceerd en moet u het rempedaal
krachtiger intrappen.
2. Zet de keuzehendel in N. U kunt
dit onderweg doen. Trap het
rempedaal na het overschakelen
naar N krachtig in en stuur de auto
naar een veilige locatie.
Page 161 of 285

Rijden en bediening1593.Zet de auto helemaal stil, schakel
over naar P en zet de auto uit door
op POWER m te drukken.
4. Zet de parkeerrem aan. Als u de auto niet aan de kant vande weg kunt zetten en u deze
tijdens het rijden moet uitschake‐
len, houdt u POWERm langer dan
2 seconden ingedrukt of drukt u
deze binnen 5 seconden twee
keer kort in.9 Gevaar
Als u tijdens het rijden de auto
uitschakelt, kunnen de airbags
worden gedeactiveerd. Schakel
het aandrijvingssysteem onder‐
weg alleen in noodsituaties uit.
De auto starten bij lage
temperaturen
Wanneer de buitentemperatuur lager
is dan 0 °C, wordt aangeraden de
auto op de contactdoos aan te sluiten om de levensduur van de hoogspan‐
ningsaccu te maximaliseren.
Bij een buitentemperatuur van minder
dan -32 °C moet de auto bij het
inschakelen op de contactdoos
aangesloten zijn.
Parkeren Let op
Laat de auto nooit gedurende
langere perioden in extreme tempe‐
raturen zonder te rijden of met de
stekker uit het stopcontact.9 Waarschuwing
● Trek altijd de handrem aan.
Trek gedurende ongeveer
1 seconde aan schakelaar m
en ga na of controlelamp m
oplicht.
De elektrische handrem is
aangetrokken wanneer contro‐
lelamp m oplicht 3 81.
● Schakel de auto uit.
● Als de auto vlak of op een oplo‐
pende helling staat, schakel
dan de handrem in en zet de
keuzehendel in de stand P
alvorens de auto uit te schake‐
len. Op een oplopende helling
bovendien de voorwielen van
de stoeprand wegdraaien.
Als de auto vlak of naar bene‐
den gericht op een helling
staat, schakel dan de handrem
in en zet de keuzehendel in de
stand P alvorens de auto uit te
schakelen. Bovendien de voor‐ wielen naar de stoeprand
toedraaien.
Zet de keuzehendel in P, druk
kort op POWER m om de auto
uit te schakelen. Stuurwiel
verdraaien totdat het stuurslot
vergrendelt.
● Sluit de ruiten.
● Vergrendel de auto.
● Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
● Motorkoelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de auto
in werking treden 3 224.
Het wordt afgeraden te parkeren met een ingeschakeld aandrijvingssys‐
teem.
Page 164 of 285

162Rijden en bedieningstand P om te voorkomen dat de
auto in beweging komt, zelfs als u op een effen ondergrond staat.
De ontgrendelknop voorkomt dat er
per ongeluk uit P wordt geschakeld.
Er kan pas worden geschakeld als de
auto is gestart, het rempedaal is inge‐ trapt en de ontgrendelknop is inge‐
drukt.
Wanneer de auto tot stilstand is geko‐
men, drukt u op POWERm om de
auto uit te schakelen. De elektrische aandrijving schakelt automatisch
over op P.
De auto schakelt niet over op P als hij
te snel rijdt. Stop de auto en schakel
over naar P.
Druk op de knop P op de keuzehendel
om naar P over te schakelen.
Vanuit P schakelen:
1. Trap het rempedaal in en druk op de ontgrendelknop.
2. Schakel over naar de gewenste versnelling.
R : gebruik deze versnelling om
achteruit te rijden.
Als u van R naar D overschakelt, of
van D naar R terwijl de rijsnelheid te
hoog is, schakelt de auto automatisch
over naar N. Stop de auto en schakel
opnieuw.
Vanuit en naar R schakelen:
1. Breng de auto tot stilstand.
2. U schakelt over naar R door de
ontgrendelknop in te drukken, en
de keuzehendel naar voren en
dan naar links te bewegen. R licht
rood op.
U schakelt vanuit R weg door de
gewenste versnelling te selecte‐ ren.Voorzichtig
Bij overschakelen naar R terwijl u
vooruit rijdt, kan de elektrische
aandrijving beschadigd raken.
Schakel alleen over naar R als de
auto stilstaat.
Bij lage rijsnelheden is R te gebruiken
om de auto heen en weer te schom‐
melen om hem los te krijgen uit
sneeuw, ijs of zand, zonder dat de
elektrische aandrijving wordt bescha‐ digd.
N : in deze stand brengt het aandrij‐
vingssysteem geen koppel over op de
wielen. Alleen met D kunt u het
aandrijvingssysteem opnieuw starten
wanneer de auto al in beweging is.
Het is niet de bedoeling dat de auto
langere tijd in de stand N blijft staan.
Hij schakelt automatisch over op P.
Vanuit en naar N schakelen:
● U schakelt over naar N door de
keuzehendel naar voren te
duwen tot N rood oplicht.
● Als de auto in P staat, drukt u de
ontgrendelknop in terwijl u de
Page 207 of 285

Rijden en bediening2054. Trek de oplaadkabel uit het stop‐contact.
5. Leg de oplaadkabel in de opberg‐
ruimte.
DC (gelijkstroom) laden Controleer of de DC-autostekker van
het oplaadstation past op de DC-
oplaadaansluiting op deze auto.
Wanneer er aan een DC-snellaadsta‐
tion wordt opgeladen, moet de
oplaadkabel die op de auto is aange‐ sloten, korter zijn dan 10 m.
Volg de stappen op het oplaadstation om een DC-oplaadprocedure uit te
voeren.
Als om welke reden dan ook het DC-
laden niet begint of wordt onderbro‐
ken, controleer dan het display van het DC-oplaadstation op berichten.
Trek de stekker los om de DC-oplaad‐
procedure opnieuw te starten.
Opladen starten 1. De auto moet geparkeerd zijn.
2. Open de klep van de oplaadaan‐ sluiting door op de achterste randte drukken en deze los te laten.Bij lage temperaturen kan er zich
ijs rondom de klep van de oplaa‐
daansluiting vormen. Wellicht
gaat de klep van de oplaadaan‐
sluiting bij de eerste poging niet
open. Ontdoe de zone rondom de
oplaadklep van ijs en probeer de
klep nogmaals te openen.
3. Open de DC-stofafdekking. Sluit de DC-autostekker aan op de DC-
oplaadaansluiting van de auto.
Let erop dat de DC-autostekker
goed op de DC-oplaadaansluiting
is aangesloten. Als hij niet correct is aangesloten, is het mogelijk dater niet wordt opgeladen. Op het
Driver Information Center wordt
aangegeven op de stekker correct
is aangesloten.
4. Volg de stappen op het oplaad‐ station om met het opladen te
beginnen. De elektrische hand‐
rem wordt automatisch ingescha‐
keld wanneer het opladen begint.
5. Zodra er wordt opgeladen, wordt de DC-autostekker in de DC-
oplaadaansluiting vergrendeld en kan tijdens het opladen niet
worden ontkoppeld.
6. Controleer op de lamp oplaadsta‐
tus bovenop het instrumentenpa‐
neel brandt en of de claxon piept.
Oplaadstatus 3 214.Voorzichtig
Probeer niet de DC-autostekker te
ontkoppelen terwijl er wordt opge‐
laden. Hierdoor kan de auto of het
laadstation beschadigd raken.
Opladen stoppen
Met de bedieningsorganen op het
oplaadstation kunt u het opladen te
allen tijde stoppen. Of houd 5 op de
Page 208 of 285

206Rijden en bedieningelektronische sleutel in gedrukt. Hier‐
door wordt ook de autostekker
ontgrendeld.
U kunt het opladen vanuit het interieur stoppen met de toets Stop op het
scherm Opladen .
Programmeerbaar opladen 3 206.
Ook is er een mobiele app met
verschillende oplaadfuncties.
Externe functie smartphone 3 28.Automatische voedingsafsluiting
Wanneer de auto geen voeding van
het oplaadstation meer nodig heeft,
wordt de oplaadprocedure gestopt.
Ontgrendel de DC-autostekker met
de elektronische sleutel.
Er kan nog steeds energie van het
oplaadstation worden verbruikt
wanneer de displays en lampjes van
de auto aangeven dat de hoogspan‐
ningsaccu volledig is opgeladen. Op
deze manier is de hoogspannings‐
accu op de optimale temperatuur
voor een maximale actieradius.
Programmeerbaar opladen 3 206.Einde van de oplaadprocedure
1. Wacht tot de laadprocedure volle‐
dig is afgesloten, de autostekker
is ontgrendeld en het oplaadsta‐
tuslampje groen oplicht of uit is.
2. Haal de DC-autostekker uit de DC-oplaadaansluiting op de auto
en sluit de stofafdekking.
3. Sluit de klep van de oplaadaan‐ sluiting door stevig op het middenervan te drukken, opdat deze
goed vergrendelt.
4. Zet de elektrische handrem hand‐
matig los alvorens met de auto te
gaan rijden.
5. Voor een nieuwe DC-oplaadpro‐ cedure moet u de DC-autostekker
verwijderen en opnieuw aanslui‐
ten.
Tijdsgestuurd opladen
Programmeerbare laadmodi U kunt de huidige oplaadmodus op
het Info-Display bekijken door
Energie en vervolgens Opladen aan
te tikken.De geschatte tijden voor het starten en het beëindigen van het opladen
verschijnen ook op het scherm. Deze schattingen zijn het meest nauwkeu‐
rig als de stekker van de auto aange‐
sloten is en bij gematigde temperatu‐ ren. Voor een nauwkeurige schatting
maakt de auto ook gebruik van een
interne klok voor tijdsgestuurd opla‐
den, niet van de klok in het instru‐
mentenpaneel.
Oplaadmodus selecteren
Tik op Energie en vervolgens op
Opladen en selecteer de gewenste
oplaadmodus.Onmiddellijk
Page 209 of 285

Rijden en bediening207De auto begint met opladen zodra
deze op een stopcontact aangesloten
is.
Selecteer de Laadlimiet, zie hieron‐
der.Vertrek
De auto schat de begintijd voor het
opladen op basis van de geprogram‐
meerde vertrektijd voor de actuele
dag van de week. Het opladen begint
op de begintijd en is op de vertrektijd
alleen voltooid als er na het aanslui‐
ten van de oplaadkabel voldoende tijd
is.
Selecteer Met voorrang opladen tot
Aan of Uit (bij prioriteitsoplading
wordt de auto onmiddellijk tot een
vooraf gedefinieerd peil opgeladen).Vertrektijd invoeren
Bij de vertrekoplaadmodus kunt u de
vertrektijd invoeren volgens uw
persoonlijke schema.
1. Tik op Vertrek terwijl de
Bewerken oplaadmodus is gese‐
lecteerd.
2. De huidige geprogrammeerde vertrektijd staat op het tabblad
met de weekdag. Selecteer het
tabblad voor de weekdag die
moet worden bewerkt.
3. Tik op + of − om de uren en minu‐
ten te wijzigen.
4. Tik op o of n om AM of PM te
wijzigen.
5. Tik op q om het scherm af te slui‐
ten.
Let op
● Het opladen begint op de begin‐ tijd en is tegen de vertrektijd
alleen voltooid als er sprake is
van voldoende tijd nadat de
oplaadkabel is ingestoken.
● De auto gebruikt een interne klok
voor het programmeerbaar opla‐den, niet de klok op het Info-
Display.Fout oplaadmodus
Als er bij het opladen een probleem is
opgetreden, verschijnt er een foutbe‐
richt. Probeer in dit geval de auto
opnieuw te starten of neem contact
op met een werkplaats.
Page 231 of 285

Verzorging van de auto229Accu9Gevaar
Alleen een geschoolde onder‐
houdsmonteur met de juiste
kennis en gereedschappen mag
de hoogspanningsaccu inspecte‐
ren, testen of vervangen.
Raadpleeg een werkplaats als de
hoogspanningsaccu onderhoud
vergt.
Deze auto heeft een hoogspannings‐
accu en een standaardaccu van
12 V.
Na een botsing kan het sensorsys‐
teem het hoogspanningssysteem
uitschakelen. In dit geval wordt de
hoogspanningsaccu ontkoppeld en
start de auto niet.
Er verschijnt een servicebericht op
het Driver Information Center.
Bied de auto bij een werkplaats aan
voor onderhoud voordat u deze weer
gebruikt.
Airbagsysteem 3 46.
Voor minder direct zonlicht op uw
auto en een langere levensduur van
de hoogspanningsaccu is er een
dekzeil bij uw Opel Ampera Service
Partner verkrijgbaar.
Uw erkende Opel Ampera-e Service‐
partner kan u vertellen hoe u de hoog‐ spanningsaccu kunt recyclen.
Laat de auto op het stopcontact
aangesloten zitten, ook als deze
volledig opgeladen is, om de hoog‐
spanningsaccu voor de volgende rit
op temperatuur te houden. Dit is met
name belangrijk bij extreem hoge of
lage temperaturen.
Vermeld het artikelnummer op het
label van de standaardaccu van
12 V als u een nieuwe standaardaccu
van 12 V nodig hebt. De auto heeft
een Absorbed Glass Mat (AGM) stan‐
daardaccu van 12 V.
Als er een standaardaccu van 12 V wordt ingebouwd, is de levensduur
van de standaardaccu van 12 V
korter. Let op: bij het gebruik van een 12V-oplaadapparaat op de 12V-
AGM-accu, heeft het oplaadapparaat
wellicht een stand voor AGM-accu's.
Gebruik een eventueel beschikbareAGM-stand op het oplaadapparaat,
om de oplaadspanning te beperken
tot 14,8 V.
Ga te werk volgens de instructies van de fabrikant van de oplader.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
In de motorruimten zijn aansluitpun‐
ten aangebracht voor het starten met
hulpstartkabels.
Starthulp gebruiken 3 252.
Koppel de zwarte minkabel (-) van de
standaardaccu van 12 V los van de
standaardaccu van 12 V om te voor‐
komen dat de standaardaccu van
12 V wordt ontladen of sluit een accu‐ druppellader aan.
Sluit de standaardaccu van 12 V
alleen aan en ontkoppel deze alleen
wanneer de auto is uitgeschakeld.
Page 237 of 285

Verzorging van de auto235KoplampkabelbomenBij een elektrische overbelasting kan
de verlichting aan en uit gaan en in
sommige situaties uitblijven. Laat in
dat geval de koplampkabelbomen
onmiddellijk door een werkplaats
inspecteren.
Voorruitwissers Bij oververhitting van de ruitenwisser‐
motor als gevolg van verstopping
door zware sneeuwval of ijsvorming, stoppen de voorruitwissers tot demotor is afgekoeld en de ruitenwis‐
sers zijn uitgeschakeld. Na het
wegnemen van de blokkering start de ruitenwissermotor opnieuw als u dewisserknop in de gewenste modus
zet.
Hoewel de stroomkring tegen elektri‐
sche overbelasting en mechanische
overbelasting als gevolg van zware
sneeuwval of ijsvorming beveiligd is,
kan het stangenstelsel van de ruiten‐
wissers schade oplopen.
Ontdoe de voorruit vóór gebruik van
de voorruitenwissers altijd van ijs en
dikke sneeuwlagen. Als de overlast isveroorzaakt door een elektrisch
probleem en niet sneeuw of ijs, is er onderhoud vereist.
Zekeringen Controleren of het opschrift op de
vervangende zekering overeenkomt
met dat op de defecte zekering.
Er zitten twee zekeringendozen in de
auto:
● linksvoor in de motorruimte
● aan de linkerkant van het instru‐ mentenpaneel
Voordat u een zekering vervangt, moeten de betreffende schakelaar en de auto worden uitgeschakeld.
Een defecte zekering is te herkennen aan de doorgebrande smeltdraad.
Zekering pas vervangen wanneer de
oorzaak van de storing verholpen is.Voorzichtig
Vervang de zekering niet totdat de oorzaak van de storing is verhol‐
pen.
Sommige functies worden door meer‐ dere zekeringen beveiligd.
Er kunnen zekeringen aanwezig zijn
die geen functie hebben.