ESP OPEL ANTARA 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: ANTARA, Model: OPEL ANTARA 2016.5Pages: 231, PDF Size: 6.11 MB
Page 6 of 231
4Inleiding● Displays ondersteunen mogelijkuw specifieke taal niet.
● Displayteksten en opschriften in het interieur zijn vet gedrukt.
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig9 Gevaar
Teksten met de vermelding
9 Gevaar wijzen op een mogelijk
levensgevaar. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan levensge‐ vaar inhouden.
9 Waarschuwing
Teksten met de vermelding
9 Waarschuwing wijzen op een
mogelijk gevaar voor ongelukken
of verwondingen. Het niet naleven
van deze richtlijnen kan tot ver‐
wondingen leiden.
Voorzichtig
Teksten met de vermelding
Voorzichtig wijzen erop dat de
auto mogelijk beschadigd kan ra‐
ken. Het niet naleven van deze richtlijnen kan tot beschadiging
van de auto leiden.
Symbolen
Verwijzingen naar andere pagina's
worden aangeduid met 3. 3 betekent
"zie pagina".
Paginaverwijzingen en lemma's in de
index verwijzen naar de ingespron‐
gen koppen in de inhoudsopgave.
We wensen u vele uren autorijplezier. Adam Opel AG
Page 45 of 231
Stoelen, veiligheidssystemen43Driepuntsgordel
Omdoen
Gordel uit de oprolautomaat trekken,
zonder te verdraaien voor u langs ha‐
len en de gesp in het slot steken.
Heupgordel tijdens het rijden van tijd
tot tijd strak trekken door aan de
schoudergordel te trekken.
Gordelverklikker X 3 85.
Loszittende kleding belemmert het
strak trekken van de gordel. Geen
voorwerpen zoals handtassen of mo‐
biele telefoons tussen de gordel en
uw lichaam leggen.
9 Waarschuwing
De gordel niet over harde of breek‐
bare voorwerpen in de zakken van
uw kleding laten lopen.
Hoogteverstelling
1. Ontgrendelknoppen bij elkaar drukken.
2. Verstelling omhoog of omlaag schuiven.
3. Controleren of verstelling vast‐ klikt.
Page 55 of 231
Stoelen, veiligheidssystemen53Inbouwposities kinderveiligheidssystemen
Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een kinderveiligheidssysteemGewichts- of leeftijdsgroep
Op passagiersstoelOp buitenste zitplaatsen
achterinOp middelste
zitplaats achteringeactiveerde airbaggedeactiveerde airbagGroep 0: tot 10 kg
of ca. 10 maandenXU 1U,
of ongeveer 6 tot 12 jaarXXUX1:Kinderzitje moet met driepuntsgordel zijn vastgezet. Zet de stoel in de hoogste stand en controleer of de veiligheids‐ gordel van het hoogste verankeringspunt naar voren loopt. Zet de rugleuning zo ver als noodzakelijk rechtop, zodat
de gordel bij de gesp gespannen is.<:Autostoel met ISOFIX-bevestiging beschikbaar. Bij montage met ISOFIX-kinderveiligheidssystemenkunnen alleen
de voor uw auto goedgekeurde ISOFIX-systemen worden gebruikt.U:Universeel bruikbaar in combinatie met een driepuntsveiligheidsgordel.X:Kinderveiligheidssystemen zijn in deze gewichts- en leeftijdsgroep niet toegestaan.
Page 75 of 231
Instrumenten en bedieningsorganen73Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................74
Stuurwielverstelling ...................74
Stuurbedieningsknoppen ...........74
Claxon ....................................... 74
Wis-/wasinstallatie voorruit ........75
Wis-/wasinstallatie achterruit .....76
Buitentemperatuur .....................77
Klok ........................................... 78
Elektrische aansluitingen ...........79
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................80
Instrumentengroep ....................80
Snelheidsmeter ......................... 80
Kilometerteller ........................... 80
Dagteller .................................... 81
Toerenteller ............................... 81
Brandstofmeter .......................... 81
Service-display .......................... 82
Versnellingsbakdisplay ..............82
Controlelampen ......................... 82
Richtingaanwijzer ......................84
Gordelverklikker ........................85
Airbag en gordelspanners .........85
Airbag-deactivering ...................85Laadsysteem ............................. 86
Storingsindicatielamp ................86
Service-indicatie ........................86
Remsysteem ............................. 86
Elektrische handrem ..................87
Elektrische handrem defect .......87
Antiblokkeersysteem (ABS) .......87
Opschakelen ............................. 87
Aandrijving op alle wielen ..........88
SPORT-modus .......................... 88
Systeem voor gecontroleerde afdaling ..................................... 88
Stuurbekrachtiging ....................88
Ultrasoonparkeerhulp ................88
Elektronische stabiliteitsregeling ....................88
Elektronische stabiliteitsregeling UIT .............89
Koelvloeistoftemperatuur ...........89
Voorverwarming ........................89
Roetfilter .................................... 89
AdBlue ....................................... 90
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 90
Motoroliedruk ............................. 90
Motorolie verversen ...................90
Motoroliepeil laag ......................91
Brandstofbesparingsmodus .......91
Te laag brandstofpeil .................91
Brandstoffilter aftappen .............91Startbeveiliging .......................... 91
Motorvermogen verminderd ......91
Rem intrappen ........................... 92
Grootlicht ................................... 92
Automatische koplamphoogteregeling ...........92
Mistlamp .................................... 92
Mistachterlicht ........................... 92
Cruise control ............................ 92
Snelheidswaarschuwing ............92
Controlelampje aanhanger ........92
Portier open ............................... 92
Diefstalalarmsysteem ................93
Informatiedisplays ........................93
Driver Information Center ..........93
Board-Info-Display .....................93
Graphic-Info-Display, Color-Info-Display .................... 96
Boordinformatie ......................... 101
Geluidssignalen .......................101
Bandenspanning .....................102
Tripcomputer .............................. 102
Boordcomputer op Board-Info-Display ................. 102
Boordcomputer op Graphic-
Info-Display of Colour-Info-
Display .................................... 104
Page 78 of 231
76Instrumenten en bedieningsorganenOm de wisser uit te schakelen, de
hefboom in stand § plaatsen.
Het gebied van de regensensor
schoonhouden door de voorruit‐
sproeiers in te schakelen.
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof tegen de voorruit
gespoten.
Bij het langer vasthouden van de hen‐
del maakt de wisser na het loslaten
van de hendel twee slagen en na
3 seconden nog een keer.
Staan de koplampen aan, dan spuit er ook sproeiervloeistof tegen de kop‐
lampen. Even wachten voordat het
koplampsproeiersysteem weer kan
werken. Dit duurt langer naarmate het sproeiervloeistofpeil lager is.
Bij een te laag sproeiervloeistofpeil
brandt controlelampje G op de in‐
strumentengroep.
Door de ruitenwisser
geactiveerde verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in de
AUTO -stand staat en de ruitenwis‐
sers 8 slagen of meer maken, licht de
rijverlichting automatisch op.
Wis-/wasinstallatieachterruit
Page 84 of 231
82Instrumenten en bedieningsorganenDoor brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud. Inhou‐
den 3 216.
Service-display Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit laat u weten wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven
vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Motorolie verversen 3 90.
Service-informatie 3 206.
Versnellingsbakdisplay
Het versnellingsbakdisplay verschijnt op het Driver Information Center
3 93, in het midden van de instru‐
mentengroep.
Toont de modus of geselecteerde
versnelling bij automatische versnel‐
lingsbak.
P:parkeerstandR:achteruitversnellingN:neutrale standD:rijstand (automatische modus)1-6:geselecteerde versnelling in
handgeschakelde modus
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐
schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen.
Afhankelijk van de uitrusting kan de
plaats van de controlelampjes varië‐
ren.
Bij het inschakelen van de ontsteking
lichten de meeste controlelampen korte tijd op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood:gevaar, belangrijke herinne‐ ringGeel:waarschuwing, aanwijzing,
storingGroen:inschakelbevestigingBlauw:inschakelbevestigingWit:inschakelbevestiging
Controlelampjes op het
instrumentenbord
Page 86 of 231
84Instrumenten en bedieningsorganenOverzichtORichtingaanwijzer 3 84XGordelverklikker bestuurder
3 85kGordelwaarschuwing passa‐
gier voorin 3 85vAirbags en gordelspanners
3 85*Airbag activeren 3 85pLaadsysteem 3 86ZStoringsindicatielamp 3 86gLaat auto spoedig nakijken
3 86RRemsysteem 3 86mElektrische handrem 3 87pStoring elektrische handrem
3 87uAntiblokkeersysteem (ABS)
3 87[Opschakelen 3 87BAandrijving op alle wielen
3 88SSPORT-modus 3 88uSysteem voor gecontro‐
leerde afdaling 3 882Stuurbekrachtiging 3 88rUltrasoonparkeerhulp
3 88RElektronische stabiliteitsre‐
geling 3 88tElektronische stabiliteitsre‐
geling UIT 3 89WKoelvloeistoftemperatuur
3 89!Voorverwarmen 3 89%Roetfilter 3 89YAdBlue 3 90wBandenspanningscontrole‐
systeem 3 90IMotoroliedruk 3 90¢Motorolie verversen 3 90SMotoroliepeil laag 3 91sBrandstofbesparingsmodus
3 91YTe laag brandstofpeil 3 91UBrandstoffilter aftappen
3 91dStartbeveiliging 3 91#Beperkt motorvermogen
3 91-Rem intrappen 3 92CGrootlicht 3 92qAutomatische koplamphoog‐
teregeling 3 92>Mistlamp 3 92øMistachterlicht 3 92mCruise control 3 92àSnelheidswaarschuwing
3 92áControlelampje aanhanger
3 92(Portier open 3 92aDiefstalalarmsysteem
3 93
Richtingaanwijzer
O brandt of knippert groen.
Page 93 of 231
Instrumenten en bedieningsorganen91Na het starten van de motor licht ¢
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
De bewaking van de oliekwaliteit laat
u weten wanneer de olie moet worden
ververst. Controlelampje ¢ brandt
ter indicatie dat de motorolie niet lang
meer meegaat en moet worden ver‐
verst.
Afhankelijk van de rijomstandighe‐
den, kan het aangegeven verver‐
singsinterval van de olie aanzienlijk
variëren.
Olie binnen 1000 km verversen. Het
motorvermogen is mogelijk beperkt.
Wanneer de motorolie ververst is
3 162, moet de controle levensduur
motorolie worden teruggezet. De hulp van een werkplaats inroepen.
Motoroliepeil laag
S brandt geel.
Wanneer het contact is ingeschakeld: S brandt kort. Werkplaats raadple‐
gen als het niet oplicht.Brandt onderweg
Oliepeil is te laag: bijvullen tot gespe‐
cificeerd peil 3 162.
Brandstofbesparingsmodus s brandt groen.
Afhankelijk van de versie licht s
op wanneer de brandstofbesparings‐ modus wordt ingeschakeld 3 124.
Te laag brandstofpeil
Y brandt geel.
Na het starten van de motor licht Y
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt onderweg als het brandstof‐
peil in de tank te laag is. Onmiddellijk
bijtanken 3 153.
Tank nooit leegrijden. Onregelmatige brandstoftoevoer kan tot oververhit‐
ting van de katalysator leiden 3 132.
Als de tank leeggereden is, dan het
brandstofsysteem ontluchten 3 168.
Inhoud brandstoftank 3 216.
Katalysator 3 132.Brandstoffilter aftappen
U brandt geel.
Brandt als het waterpeil in het roetfil‐ ter een bepaald peil overschrijdt.
Restwater in het roetfilter moet wor‐
den afgetapt 3 168. Zo spoedig mo‐
gelijk hulp van een werkplaats inroe‐
pen.
Startbeveiliging d brandt rood.
Na het starten van de motor licht d
kort op. Werkplaats raadplegen als het niet oplicht.
Brandt ter indicatie van een storing in het startbeveiligingssysteem. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Elektronische startbeveiliging 3 27.
Motorvermogen verminderd
# brandt geel.
Brandt samen met controlelamp g;
de auto heeft een beurt nodig. Ga zo
snel mogelijk langs de kant van de
Page 102 of 231
100Instrumenten en bedieningsorganen
De gewenste taal kiezen. De keuze
wordt aangeduid door een 6 voor de
menuoptie.
Bij systemen met gesproken aanwij‐
zingen verschijnt na de wijziging van
de taalinstelling op het display de vraag of de meldingstaal ook moet
worden gewijzigd, zie handleiding In‐
fotainment.
Maateenheden instellen
Selecteer de menuoptie Units in het
menu Instellingen . De lijst met moge‐
lijke eenheden wordt getoond. De ge‐
wenste eenheid selecteren.
De keuze wordt aangeduid door een
o voor de menuoptie.
Contrast (Graphic-Info-Display)
aanpassen
Selecteer de menuoptie Contrast in
het menu Instellingen . Nu verschijnt
het menu. De gewenste instelling be‐
vestigen.
Displaymodus instellen
Het display kan aan het omgevings‐
licht worden aangepast:
Selecteer de menuoptie Dag / Nacht
in het menu Instellingen. De moge‐
lijkheden worden getoond.
Automatisch ; Aanpassing afhankelijk
van de verlichting van de auto.
Page 119 of 231
Klimaatregeling117x:uit1:minimumsnelheid4:maximumsnelheid
Ontwasemen en ontdooien● Luchtverdelingsschakelaar op l of J zetten
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten
● Ventilator op hoogste stand zet‐ ten
● Middelste ventilatieopeningen sluiten
● Zijdelingse luchtroosters openen en op de zijruiten richten
Achterruitverwarming Ü 3 32.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐ systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐
den geregeld:
n:koeling4:luchtrecirculatieÜ:ontwasemen en ontdooien
Verwarmde stoelen ß 3 40.
Koeling n
Druk op n
om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de led in de toets brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
aanjager van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een bui‐
tentemperatuur die iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan con‐
dens vormen en onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen. Stop/Start-systeem 3 128.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4 in‐
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid doordat de led in de toets brandt.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.