display OPEL ANTARA 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2017.5, Model line: ANTARA, Model: OPEL ANTARA 2017.5Pages: 231, PDF Size: 6.07 MB
Page 107 of 231

Instrumenten en bedieningsorganen105De actieradius wordt op basis van de
aanwezige tankinhoud en het huidige
verbruik berekend. Op het display verschijnen gemiddelde waarden.
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ radius na korte tijd automatisch bijge‐
werkt.
Als met de brandstof in de tank
minder dan 50 km kan worden gere‐
den, verschijnt de waarschuwing
Actieradius  op het display.
Als met de brandstof in de tank
minder dan 30 km kan worden gere‐
den, verschijnt de waarschuwing
Tanken svp.  op het display.
Bevestig de menuoptie  3 96.
Momentaan verbruik
Weergave van het actuele verbruik.
De weergave wisselt snelheidsafhan‐ kelijk:Weergave in
l/h:minder dan
13 km/uWeergave in
l/100 km:meer dan 13 km/u
Afgelegde weg
Weergave van de afgelegde weg. De
meting kan op elk moment opnieuw
worden gestart.
Gemiddelde snelheid Weergave van de gemiddelde snel‐
heid. De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Ritonderbrekingen met uitgeschakeld
contact worden niet meegerekend.
Absoluut verbruik Weergave van verbruikte brandstof.
De meting kan op elk moment
opnieuw worden gestart.
Gemiddeld verbruik
Weergave van het gemiddelde
verbruik. De meting kan op elk
moment opnieuw worden gestart.
Boordcomputergegevens
terugstellen
In het menu Boordcomputer  BC 1 of
BC 2  selecteren.
Gewenste boordcomputerinformatie
selecteren en terugzetten met het
linker kartelwiel op het stuurwiel of de
knop  OK op het "Infotainment"-
systeem. 
Page 114 of 231

112VerlichtingBeslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit
te versnellen de verlichting inschake‐ len.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting 
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● Instrumentenverlichting
● Info-Display
● Verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen.
Kartelwieltje  k naar rechts of links op
de gewenste helderheid draaien.
Bij het openen van het bestuurders‐
portier of bij indrukken van  q op de
afstandsbediening licht het instru‐
mentenbord automatisch
30 seconden op totdat de contact‐
sleutel in stand  ACC wordt gezet.
Displaymodus  3 96.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan. 
Page 126 of 231

124Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 124
Economisch rijden ...................124
Controle over de auto ..............125
Sturen ...................................... 126
Starten en bediening .................126
Nieuwe auto inrijden ................126
Contactslotstanden ..................127
Motor starten ........................... 127
Uitrol-brandstofafsluiter ...........128
Stop/Start-systeem ..................128
Parkeren .................................. 130
Uitlaatgassen ............................. 131
Roetfilter .................................. 131
Katalysator .............................. 132
AdBlue ..................................... 133
Automatische versnellingsbak ...138
Versnellingsbakdisplay ............138
Keuzehendel ........................... 138
SPORT-modus ........................ 139
Handmatige modus .................140
Elektronische rijprogramma's ..140
Storing ..................................... 141
Stroomonderbreking ................141
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 142Rijsystemen............................... 142
All-wheel drive ......................... 142
Remmen .................................... 145
Antiblokkeersysteem ...............145
Handrem .................................. 145
Remassistentie ........................146
Hellingrem ............................... 147
Rijregelsystemen .......................147
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 147
Systeem voor gecontroleerde afdaling ................................... 148
Automatische niveauregeling ..149
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 150
Cruise control .......................... 150
Parkeerhulp ............................. 151
Brandstof ................................... 153
Brandstof voor dieselmotoren . 153
Tanken .................................... 153
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot  ................................... 154
Trekhaak .................................... 155
Algemene informatie ...............155
Rijgedrag en aanhangertips ....155
Aanhanger trekken ..................155
Aanhangerstabilisatie ..............158Rijtips
Economisch rijden
Zuinige stand
De brandstofbesparingsmodus is een functie voor een optimaal brandstof‐
verbruik. Deze beïnvloedt o.a. het
motorvermogen en -koppel, het acce‐
lereren en het aangegeven schakel‐
punt.
Handgeschakelde versnellingsbak 
Page 140 of 231

138Rijden en bedieningAutomatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Versnellingsbakdisplay
Het versnellingsbakdisplay verschijnt op het Driver Information Center
3  93, in het midden van de instru‐
mentengroep.De modus of ingeschakelde versnel‐
ling verschijnt op het versnellingsbak‐ display.P:parkeerstandR:achteruitversnellingN:neutrale standD:rijstand (automatische modus)1-6:geselecteerde versnelling in
handgeschakelde modus
Keuzehendel
P:parkeerstand, de wielen zijn
geblokkeerd, alleen inschakelen
wanneer de auto stilstaat en de
elektrische handrem is aange‐
trokkenR:achteruitversnelling, alleen
inschakelen wanneer de auto
stilstaatN:neutrale stand of stationairD:rijstand (automatische modus
met alle versnellingen)
De keuzehendel is vergrendeld in
stand  P en  N en kan alleen worden
verzet wanneer u de ontsteking
inschakelt en het rempedaal intrapt.
Druk op de ontgrendelingsknop om
P  of  R in te schakelen.
Tijdens het rijden nooit naar stand  P
of  R schakelen.
De motor start alleen wanneer de
hendel in stand  P of  N staat. Vóór het
starten het rempedaal intrappen of de
elektrische handrem aantrekken.
Tijdens het schakelen geen gas
geven. Gas- en rempedaal nooit
gelijktijdig bedienen. 
Page 168 of 231

166Verzorging van de auto
Een werkplaats raadplegen, als de
vloeistof in het reservoir tot onder het
merkteken  MIN zakt.
Koppelingsvloeistof  3 207.
Accu
De accu van de auto is onderhouds‐ vrij als het rijgedrag zodanig is dat
deze voldoende wordt opgeladen. Bij korte ritten en veelvuldig starten kan
de accu ontladen raken. Vermijd het
gebruik van onnodige elektrische
verbruikers.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan 6 weken
achtereen stilstaat, kan de accu
ontladen raken. Poolklem van de
minpool van de accu loskoppelen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking aansluiten en
loskoppelen.
Achteraf geplaatste elektrische of
elektronische accessoires kunnen de boordaccu extra belasten of de accu
ontladen. Voor de technische moge‐ lijkheden, bijv. het plaatsen van een
krachtiger accu, een werkplaats raad‐ plegen.
Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
kelde ontsteking weer aansluiten.
Daarna als volgt te werk gaan:
1. Datum en tijd van het informatie‐ display instellen  3 78.
2. Zo nodig elektrisch bediende ruiten en zonnedak activeren
3  30,  3 33.
Enkele verbruikers, bijvoorbeeld de
instapverlichting, worden na een tijdje automatisch uitgeschakeld om de
boordaccu tegen ontladen te
beschermen.
Een losgekoppelde boordaccu om de 6 weken opladen.
Ontlaadbeveiliging accu  3 115.
Accu vervangen Let op
Elke afwijking van de in deze para‐
graaf gegeven instructies kan leiden
tot een tijdelijke uitschakeling van
het stop-startsysteem.
Let er bij het vervangen van de accu
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
roosters open zijn. Als er in dit gebied een ventilatieopening open is, moet 
Page 189 of 231

Verzorging van de auto187De bestuurder is verantwoordelijkvoor het juist instellen van de banden‐
spanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
9 Waarschuwing
Bij specifieke banden mag de
aanbevolen bandenspanning
zoals vermeld in de bandenspan‐
ningstabel de op de band aange‐
geven maximale bandenspanning
overschrijden. Overschrijd nooit de op de band aangegeven maxi‐
male bandenspanning.
Wanneer u de bandenspanning van
een auto met bandenspanningscon‐
trolesysteem moet verhogen of verla‐
gen, schakel dan de ontsteking uit.
Afhankelijkheid van temperatuur
De bandenspanning hangt af van detemperatuur van de band. Onderweg
lopen de temperatuur en de spanning van de band op. De bandenspannin‐
gen op de bandinformatiesticker en in
de bandenspanningentabel verwijzen naar koude banden, dus bij een
temperatuur van 20 °C.
De druk wordt voor iedere tempera‐
tuurstijging van 10 °C met bijna
10 kPa verhoogd. Houd hiermee
rekening wanneer u warme banden
controleert.
De bandenspanningswaarde die u op
het Info-Display ziet, is de werkelijke bandenspanning. Bij een afgekoelde
band is deze waarde iets lager, maar
is de band niet lek.
Bandenspanningscontrole‐systeem
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de bandenspanning van alle vier de
banden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden
moeten de voorgeschreven banden‐
spanning hebben. Bij wielen zonder sensor werkt het bandenspannings‐
controlesysteem niet.
Let op
In landen waar het bandenspan‐ ningscontrolesysteem wettelijk
vereist is, wordt de typegoedkeuring van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
De bandenspanningssensoren
controleren de spanningswaarden
van de banden en verzenden de
meetwaarden naar een ontvanger in de auto. 
Page 190 of 231

188Verzorging van de autoElke band, ook de reserveband, moetelke maand in koude staat en op de
juiste bandenspanning worden
gecontroleerd  3 217.
Bandenspanning te laag
Bij het detecteren van een te lage
bandenspanning brandt controle‐
lampje  w 3  90.
Als  w oplicht, stop dan bij de eerst‐
volgende gelegenheid en breng de
banden op de aanbevolen spannings‐
waarden  3 217.
Wanneer het systeem een storing detecteert, knippert  w ongeveer
een minuut en blijft dan ononderbro‐
ken branden. Voor de duur van de
storing wordt deze reeks bij elke keer opnieuw starten doorlopen.
Als  w brandt, is het systeem wellicht
niet naar behoren in staat om een te lage bandenspanning te detecteren
of te signaleren.
Als  w bij lagere temperaturen oplicht
en na het rijden dooft, kan dit duiden
op een naderende te lage banden‐
spanning. Bandenspanning controle‐
ren.
Bandenspanningswaarden op
Info-DisplayVoor de huidige bandenspannings‐
waarden selecteert u menuoptie
Banden  in het menu  Boordcomputer .
BC  op het Infotainmentsysteem
indrukken en menuoptie selecteren.
Het bandenspanningscontrolesys‐
teem registreert automatisch de
belasting van de auto. Bij uiteenlo‐ pende bandenspanningswaarden
verschijnt er wellicht een bijbehorend
bericht op het Info-Display. Bij
sommige versies verschijnt het
bericht in een verkorte vorm.
Er kunnen b.v. de volgende meldin‐
gen verschijnen: 
Page 191 of 231

Verzorging van de auto189Een afbeelding van de band linksach‐
ter samen met de huidige banden‐
spanning; een kleine drukafwijking.
Snelheid verlagen. Bandenspanning
bij de eerstvolgende gelegenheid met
een goede meter controleren en zo
nodig corrigeren.
Op een Colour-Info-Display verschijnt dit bericht in geel.
Een afbeelding van de band linksvoorsamen met de huidige bandenspan‐
ning; een aanzienlijke drukafwijking
of rechtstreeks drukverlies.
Zo spoedig mogelijk de verkeers‐
stroom verlaten zonder hierbij andere
weggebruikers in gevaar te brengen.
Stoppen en de banden controleren.
Het reservewiel zo nodig monteren
3  195.
Op een Colour-Info-Display verschijnt dit bericht in rood.
Berichten bevestigen  3 93,  3 96.
Boordinformatie  3 102.
Schakel de ontsteking uit wanneer de
bandenspanning moet worden
verhoogd of verlaagd. Bandenspan‐
ningswaarden  3 186,  3 217.
Algemene informatie
Gebruik van in de handel verkrijgbare
vloeibare bandenreparatiesets kan
de werking van het systeem nadelig
beïnvloeden. Gebruik door de fabriek
goedgekeurde bandenreparatiesets.
Bandenreparatieset  3 192.
Als u elektronische apparaten
gebruikt of zich in de buurt vindt van
voorzieningen die vergelijkbare
frequenties gebruiken, kan dit de
werking van het bandenspannings‐
controlesysteem verstoren.De ventielen en afdichtringen van het bandenspanningscontrolesysteem
moeten bij elke nieuwe band worden
vervangen.
Koppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningsensor heeft
een unieke identificatiecode. Na het
omwisselen van de banden of het
vervangen van een of meerdere
bandenspanningssensoren moet de
identificatiecode aan een nieuwe
positie van de band/het wiel worden
gekoppeld.
De bandenspanningssensoren
moeten ook worden gekoppeld als
een reservewiel is vervangen door
een reguliere band met een banden‐
spanningssensor. Het controlelampje
w  en het waarschuwingsbericht
moeten bij de volgende contactcyclus
doven/verdwijnen. 
Page 192 of 231

190Verzorging van de autoDe sensoren worden met een TPMS-inleertool in de volgende volgorde
aan de diverse banden/wielen gekop‐
peld:
● band linksvoor
● band rechtsvoor
● band rechtsachter
● band linksachter
Raadpleeg uw werkplaats voor
onderhoud of voor het aanschaffen
van een inleergereedschap.
U hebt twee minuten voor het koppe‐
len van de positie van het/de eerste
band/wiel en vijf minuten voor het
koppelen van de posities van alle banden/wielen. Bij het overschrijden
van deze tijd stopt het koppelen en
moet u opnieuw beginnen.
Koppel de bandenspanningssenso‐
ren als volgt:
1. Schakel de elektrische handrem in 3 145; zet op auto's met auto‐
matische versnellingsbak de
keuzehendel in de stand  P.
2. Schakel het contact in  3 127.3. Activeer de TPMS-inleermodule
door op de handzender tegelijker‐
tijd op  p en  q te drukken,
- of -
Druk op  INFO op het Infotain‐
mentsysteem totdat er op het Info- Display een bericht over het inle‐
ren van de bandenspannings‐
waarden verschijnt. Druk  OK in en
houd deze vast.
De claxon klinkt twee keer en de
richtingaanwijzer links voor licht
ook op ter bevestiging dat de
inleermodus geactiveerd is.
4. Begin met de band linksvoor.
5. Zet de inleertool bij het ventiel tegen de wang van de band. Drukdaarna op de toets om de banden‐ spanningssensor te activeren. De
claxon piept ter bevestiging dat de sensoridentificatiecode aan de
positie van deze band en dit wiel
is gekoppeld. De volgende rele‐
vante richtingaanwijzer licht op.
6. Ga verder met de band rechtsvoor
en herhaal de procedure zoals
beschreven in stap 5.7. Ga verder met de band rechts‐ achter en herhaal de procedure
zoals beschreven in stap 5.
8. Ga verder met de band linksach‐ ter en herhaal de procedure in
stap 5. De claxon piept twee keer
ter aanduiding dat de sensoriden‐
tificatiecode is gekoppeld en dat
de procedure voor het koppelen
van de bandenspanningssenso‐
ren afgesloten is.
9. Schakel het contact uit.
10. Breng alle vier de banden op de aanbevolen spanning  3 217.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2-3 mm (4 mm voor winterban‐
den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het
verschil in profieldiepte van banden
op één as niet meer dan 2 mm zijn. 
Page 207 of 231

Verzorging van de auto205OnderstelSommige delen van de bodemplaatzijn voorzien van een beschermende
pvc-laag, terwijl er op andere delen
een duurzame beschermende
waslaag is aangebracht.
De bodemplaat na het schoonspuiten
controleren en zo nodig een nieuwe
waslaag laten aanbrengen.
Bitumineuze/rubber materialen
kunnen de pvc-laag aantasten. Werk‐ zaamheden aan de bodemplaat door
een werkplaats laten uitvoeren.
De bodemplaat vóór en ná de winter
schoonspuiten en daarna de
beschermende waslaag laten contro‐
leren.
Trekhaak Kogelstang niet met een stoom- ofhogedrukreiniger reinigen.
Draagsysteem achteraanReinig minstens een keer per jaar het
draagsysteem achteraan met een
stoomlans of hogedrukreiniger.Wanneer u het draagsysteem achter‐
aan niet regelmatig gebruikt, moet u
het, vooral in de winter, af en toe
bedienen.
Verzorging interieur
Interieur en bekleding Interieur van de auto inclusief instru‐
mentenpaneel en bekleding alleen
met een droge doek of interieurreini‐
ger schoonmaken.
Reinig de lederen bekleding met
zuiver water en een zachte doek.
Gebruik een reinigingsmiddel voor leder als de bekleding erg vuil is.
Instrumentengroep en de displays
alleen met een zachte, vochtige doek reinigen. Gebruik zo nodig water en
milde zeep.
Stoffen bekleding met een stofzuiger
en een borstel reinigen. Vlekken met
een bekledingreiniger verwijderen.
Het weefsel van de stof is wellicht niet
kleurvast. Dit kan zichtbare verkleu‐
ringen veroorzaken, met name oplichtgekleurde bekleding. Reinig
verwijderbare vlekken en verkleurin‐
gen zo spoedig mogelijk.
Veiligheidsgordels met lauw water of
een interieurreiniger schoonmaken.Voorzichtig
Klittenbandsluitingen sluiten
omdat geopende klittenbandslui‐
tingen schade aan de stoelbekle‐
ding kunnen toebrengen.
Hetzelfde geldt voor kledingstuk‐
ken met scherpe voorwerpen
zoals ritssluitingen, riemen of spij‐ kerbroeken met metalen accen‐
ten.
Kunststof en rubber onderdelen
Kunststof en rubberen onderdelen
mogen met dezelfde middelen
worden gereinigd als de carrosserie.
Zo nodig een interieurreiniger gebrui‐ ken. Geen andere middelen gebrui‐
ken. Vooral geen oplosmiddelen of
brandstof. Niet schoonmaken met
hogedrukreinigers.