stop start OPEL ASTRA J 2014.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014.5, Model line: ASTRA J, Model: OPEL ASTRA J 2014.5Pages: 335, PDF Size: 10.16 MB
Page 137 of 335

Instrumenten en bedieningsorganen135
■ Wanneer u met aangetrokkenhandrem een bepaalde snelheid
overschrijdt.
■ Wanneer u een geprogrammeerde snelheid overschrijdt.
■ Er verschijnt een waarschuwings‐ tekst of waarschuwingscode op het
Driver Information Centre.
■ Wanneer de parkeerhulp een ob‐ stakel herkent.
■ Bij een onbedoelde rijstrookwissel.
■ Na het inschakelen van de achter‐ uitversnelling en het uittrekken van
het draagsysteem achterzijde.
■ Als het roetfilter de maximale ver‐ zadigingsgraad bereikt.
Bij het parkeren van de auto en/ of het openen van hetbestuurdersportier ■ Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
■ Bij ingeschakelde rijverlichting.Tijdens een Autostop ■ Als het bestuurdersportier geopend
is.
Batterijspanning
Wanneer de accuspanning laag is,
verschijnt er een waarschuwingsbe‐
richt of waarschuwings code 174 op
het Driver Information Center.
1. Schakel onmiddellijk alle elektri‐ sche verbruikers uit die niet nodigzijn voor een veilige rit, bijv. de
stoelverwarming, achterruitver‐
warming of andere hoofdverbrui‐
kers.
2. Laad de accu op door een tijdje te
rijden of door een oplaadapparaat
te gebruiken.
Het waarschuwingsbericht of de
waarschuwingscode verdwijnen na‐
dat de motor twee keer na elkaar is
gestart zonder een spanningsval.
Als de accu niet kan worden opgela‐
den, moet u de oorzaak van de sto‐
ring in een werkplaats laten verhel‐
pen.Tripcomputer
U selecteert de menu's en functies
met de toetsen op de richtingaanwij‐ zerhendel 3 125.
Druk op MENU om de
Informatiemenu dagteller/brandst. te
selecteren, of selecteer W op het
Uplevel-Combi-display.
Page 163 of 335

Klimaatregeling161
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■
Toets V indrukken: aanjager
schakelt automatisch over op hoger
toerental, de luchtstroom wordt op
de voorruit gericht.
■ Schakelaar koeling n aan.
■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
Let op
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor loopt, wordt een Auto‐
stop verhinderd totdat er opnieuw op
de V-knop wordt gedrukt.
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal de motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 171.
Elektronisch
klimaatregelsysteem
Dankzij de twee zones van de kli‐
maatregeling kunt u de temperatuur
aan de bestuurders- en passagiers‐
kant voorin afzonderlijk regelen.
In de automatische modus worden
temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
deling automatisch geregeld.
Bedieningsorganen voor:
■ Temperatuur bestuurderskant
■ Luchtverdeling
■ Luchtdebiet
■ Temperatuur passagierskant voorin
n=koelingAUTO=automatische modus4=handmatig bediende lucht‐recirculatieV=ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming Ü 3 38, Stoel‐
verwarming ß 3 50 , Verwarmd stuur‐
wiel * 3 106.
Page 165 of 335

Klimaatregeling163
Als de minimumtemperatuur Lo is in‐
gesteld, levert de klimaatregeling
maximale koeling, als de koeling n
wordt ingeschakeld.
Wanneer u de maximumtemperatuur
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Als n wordt ingeschakeld, kan door
het verlagen van de ingestelde tem‐
peratuur de motor vanuit een Auto‐
stop opnieuw worden gestart of een
Autostop worden belemmerd.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien V
■
Toets V indrukken. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.
■ Koelingtoets n indrukken. De acti‐
vering wordt aangeduid door de
LED in de toets.
■ Temperatuur en luchtverdeling worden automatisch ingesteld, de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Om terug te gaan naar de vorige modus: toets V indrukken; om
naar de automatische modus te
gaan: toets AUTO indrukken.
U kunt de instelling van de automati‐
sche achterruitverwarming wijzigen in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 138.
Let op
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor loopt, wordt een Auto‐
stop verhinderd totdat er opnieuw op
de V-knop wordt gedrukt.
Als de V-knop wordt ingedrukt ter‐
wijl de motor in een Autostop is, zal
de motor automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 171.
Page 167 of 335

Klimaatregeling165
Druk op toets n om koeling in te
schakelen. De activering wordt aan‐
geduid door de LED in de toets. Koe‐ ling werkt alleen bij een draaiende
motor en ingeschakelde aanjager van
de klimaatregeling.
Druk opnieuw op toets n om koeling
uit te schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een be‐
paalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer het koelsysteem wordt uit‐
geschakeld, vereist de klimaatrege‐
ling niet dat de motor wordt herstart
tijdens een Autostop. Uitzondering:
ruitontdooiing werkt en buitentempe‐
ratuur boven 0 °C vraagt om opnieuw starten.
Op het display verschijnt ACON wan‐
neer de koeling aanstaat of ACOFF
wanneer de koeling uitstaat.U kunt de werking van de koeling na
het starten van de motor in- of uit‐
schakelen in het menu Instellingen op
het Info-display. Persoonlijke instel‐ lingen 3 138.
Luchtrecirculatiemodus 4
De luchtrecirculatiemodus met de
toets 4 inschakelen. De activering
wordt aangeduid door de LED in de
toets.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op toets 4 te drukken.
9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van bin‐
nenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot ver‐
moeidheidsverschijnselen bij de
inzittenden kan leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koud lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt, moet u de ruitenwisser aanzetten en
s uitzetten.
Basisinstellingen Sommige instellingen kunt u veran‐
deren in het menu Instellingen op het
Info-display . Persoonlijke instellingen
3 138.
Page 170 of 335

168Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 168
Starten en bediening .................169
Uitlaatgassen ............................. 174
Automatische versnellingsbak ...175
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 179
Remmen .................................... 179
Rijregelsystemen .......................182
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 187
Brandstof ................................... 218
Trekhaak .................................... 226Rijtips
Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd tijdens Autostop) In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen. Tijdens een
Autostop blijven alle systemen wer‐
ken, maar de stuurbekrachtiging
werkt beperkt en de rijsnelheid wordt
verlaagd.
Stop/Start-systeem 3 171.
Stationair aanjagen
Als het nodig is om de accu op te la‐
den wegens een probleem met de
accu, moet de stroomafgifte van de
dynamo verhoogd worden. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is.
Bij auto’s met een Uplevel- of Uple‐
vel-Combi-Display verschijnt een be‐
richt op het Driver Information Center.Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen, mogen er geen matten
onder de pedalen liggen.
Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer kracht nodig.
Controlelamp c 3 121.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
15 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
Page 171 of 335

Rijden en bediening169Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐
teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het roetfilter wellicht vaker gereinigd. Autostop is wellicht niet
mogelijk wanneer de accu wordt bij‐
geladen.
Roetfilter 3 174.Contactslotstanden0=Ontsteking uit1=Stuurslot opgeheven, ontste‐
king uit2=Ontsteking aan, bij dieselmotor:
voorgloeien3=Starten
Behouden stroom uit
De volgende elektronische systemen
kunnen werken tot het bestuurders‐
portier is geopend of ten laatste
10 minuten nadat het contact werd
uitgeschakeld.
■ Elektrisch bediende ruiten
■ Zonnedak
■ Stekkerdozen
Het Infotainmentsysteem blijft van
stroom voorzien en zal 30 minuten
blijven werken of tot de sleutel uit de
contactschakelaar wordt gehaald, on‐
afhankelijk of er een portier geopend
wordt of niet.
Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
trap de koppeling in.
Page 172 of 335

170Rijden en bediening
Automatische versnellingsbak: trap
de rem in en zet de keuzehendel in
P of N.
Trap het gaspedaal niet in.
Dieselmotor: draai de sleutel naar
stand 2 om voor te gloeien totdat de
controlelamp ! dooft.
Draai de sleutel even naar stand 3 en
laat deze weer los: een automatische regeling bedient de startmotor na een
korte vertraging totdat de motor
draait, zie Automatische startmotor‐
regeling.
Om de motor opnieuw te starten of
hem uit te zetten, moet u de sleutel
eerst terugdraaien naar stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor
worden gestart door het koppelings‐
pedaal te bedienen.De auto starten bij lage
temperaturen Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot
-25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de correcte viscositeit, de correcte brandstof, uitgevoerde onderhouds‐
beurten en een voldoende opgeladen accu zijn vereist. Bij temperaturen on‐
der -30 °C moet de automatische
transmissie gedurende ca. 5 minuten
worden verwarmd. De keuzehendel
moet in stand P staan.
Automatische
startmotorregeling
Deze functie regelt de startprocedure van de motor. U hoeft de sleutel niet
in stand 3 vast te houden. Na de ac‐
tivering blijft het systeem automatisch
doorstarten totdat de motor loopt.
Vanwege de controleprocedure be‐
gint de motor na een korte vertraging
te lopen.Mogelijke redenen voor startproble‐ men:
■ Koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐bak)
■ Rempedaal niet ingetrapt of keuze‐
hendel niet in P of N (automatische
versnellingsbak)
■ Time-out opgetreden
Opwarmen van de turbomotor
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motortemperatuur koud is.
Deze beperking is er om het smeer‐
systeem de motor volledig te laten be‐
schermen.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.
Page 173 of 335

Rijden en bediening171Stop/Start-systeem
Het Stop/Start-systeem helpt brand‐ stof besparen en uitlaatemissies be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐
tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. aan een ver‐
keerslicht of in een file. Het start de
motor automatisch zodra u het kop‐
pelingspedaal bedient. Een accusen‐ sor zorgt ervoor dat een Autostop al‐leen wordt uitgevoerd, als de accu
voldoende opgeladen is om opnieuw
te kunnen starten.
Activering
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden is vol‐ daan.Deactivering
Schakel het stop-startsysteem manu‐ eel uit door op de eco-knop te druk‐
ken. De uitschakeling wordt aange‐
duid wanneer de led in de knop uit
gaat.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
■ Bedien het koppelingspedaal
■ Zet de hendel in de neutraalstand
■ Laat het koppelingspedaal los
De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.
Een Autostop wordt aangegeven
door de naald op de AUTOSTOP-po‐
sitie in de toerenteller.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warming en remmen normaal wer‐
ken.
Voorzichtig
Tijdens een Autostop kan de
stuurbekrachtiging verminderd
werken.
Page 174 of 335

172Rijden en bediening
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan:
■ Het stop-startsysteem is niet ma‐ nueel uitgeschakeld
■ de motorkap is volledig gesloten
■ het bestuurdersportier is gesloten of de veiligheidsgordel van de be‐
stuurder is vastgemaakt
■ de accu is voldoende opgeladen en
in goede staat
■ de motor is opgewarmd
■ de koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog
■ de temperatuur van de uitlaatgas‐ sen is niet te hoog, bijv. nadat u met
hoge motorbelasting heeft gereden
■ de omgevingstemperatuur is meer dan -5 °C
■ de klimaatregeling laat een Auto‐ stop toe
■ het remvacuüm is voldoende■ de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief
■ sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop ver‐
hinderen. Zie het hoofdstuk Klimaat‐
regeling voor meer details 3 161.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 169.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er ver‐
schillende ontlaadbeveiligingen van
de accu ingevoerd als onderdeel van
het Stop/Start-systeem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden ver‐ schillende elektrische functies, zoals
de extra elektrische verwarming of de achterruitverwarming uitgeschakeld
of in een stroombesparingsmodusgezet. De ventilatorsnelheid van het
aircosysteem wordt verlaagd om
stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt aan‐
geduid door de naald van de statio‐
naire toerentalstand op de toerentel‐
ler.
Als de keuzehendel uit neutraal is ge‐
haald voordat u de koppeling hebt be‐ diend, gaat het lampje - branden of
wordt het als symbool weergegeven op het Driver Information Centre.
Controlelamp - 3 119.
Herstarten van de motor door
het stop-startsysteem De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten mo‐
gelijk te maken.
Page 175 of 335

Rijden en bediening173
Als er zich een van de volgende om‐
standigheden voordoet tijdens een
Autostop, dan zal de motor automa‐
tisch door het stop-startsysteem wor‐ den herstart:
■ Het stop-startsysteem is manueel uitgeschakeld
■ de motorkap is open
■ de veiligheidsgordel van de be‐ stuurders is losgemaakt en het be‐
stuurdersportier is geopend
■ de motortemperatuur is te laag
■ het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau
■ het remvacuüm is niet voldoende
■ de auto reed minstens stapvoets
■ het aircosysteem vereist het starten
van de motor
■ de airconditioning wordt handmatig
ingeschakeld
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht in het Driver Information Cen‐ tre.Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Parkeren ■ De auto niet op een licht ontvlam‐ bare ondergrond parkeren. De on‐
dergrond kan door de hoge tempe‐
ratuur van het uitlaatgassysteem
mogelijk vlam vatten.
■ Trek altijd de handrem aan. Trek de
handbediende handrem aan zon‐
der de ontgrendelknop in te druk‐ ken. Op aflopende of oplopende
hellingen zo stevig mogelijk. Trap
tegelijkertijd de rem in om de be‐
dieningskracht te verminderen.
Trek de elektrische handrem aan
door gedurende ongeveer
één seconde aan schakelaar m te
trekken.
■ Motor en ontsteking uitschakelen. Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot vergrendelt.■ Wanneer de auto vlak of op een op‐
lopende helling staat, dan voor het
uitschakelen van de ontsteking de
eerste versnelling inschakelen of
de keuzehendel in stand P zetten.
Op een oplopende helling boven‐
dien de voorwielen van de stoep‐
rand wegdraaien.
Wanneer de auto op een aflopende
helling staat, dan voor het uitscha‐ kelen van de ontsteking de achter‐
uitversnelling inschakelen of de
keuzehendel in stand P zetten. Bo‐
vendien de voorwielen naar de
stoeprand toedraaien.
■ Vergrendel de auto en activeer het alarmsysteem.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags wor‐
den geactiveerd, wordt de motor au‐
tomatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot stilstand komt.