sensor OPEL ASTRA J 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: ASTRA J, Model: OPEL ASTRA J 2016.5Pages: 345, PDF Size: 10.47 MB
Page 149 of 345

Verlichting147Lichtschakelaar met
automatische verlichting
Lichtschakelaar draaien:
AUTO:automatische verlichting:
het dimlicht wordt automa‐
tisch in- en uitgeschakeld,
afhankelijk van het omge‐
vingslichtm:activering of deactivering
van de automatische ver‐
lichting. Schakelaar keert
terug naar AUTO8:zijmarkeringslichten9:dimlichtOp het Driver Information Center met
Uplevel-Combi-display wordt de hui‐
dige status van de automatische ver‐
lichting weergegeven.
Wanneer u de ontsteking inschakelt,
is de automatische verlichting actief.
Wanneer het dimlicht aan is, brandt
8 . Controlelamp 8 3 122.
Achterlichten De achterlichten branden samen met
het dim-/grootlicht en de zijmarke‐
ringslichten.
Automatische verlichtingWanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld tus‐
sen dagrijlicht en automatische ver‐
lichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 149.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Verder worden de koplampen inge‐
schakeld als de ruitenwissers enkele
slagen geactiveerd zijn.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 150.
Page 150 of 345

148VerlichtingGrootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt eraan.
Grootlichtassistentie
Beschrijving voor versie met halo‐
geenkoplampen. Grootlichtassisten‐
tie met adaptief rijlicht 3 150.
Deze functie maakt dat het
grootlicht 's avonds en wanneer u
sneller rijdt dan 40 km/h als de hoofd‐ rijverlichting kan worden gebruikt.
Het dimlicht wordt ingeschakeld als:
● Een sensor de lichten van voor- of tegenliggers detecteert.
● De snelheid lager dan 20 km/u is.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het sys‐
teem het grootlicht weer in.
Activering
De grootlichtassistentie wordt geacti‐
veerd door tweemaal op de keuze‐
hendel te drukken bij een snelheid
boven 40 km/u.
De groene controlelamp l brandt
continu wanneer de assistentie actief
is; de blauwe lamp 7 brandt bij inge‐
schakeld grootlicht.
Controlelamp l 3 122.
Deactivering
Druk eenmaal op de keuzehendel. De functie wordt ook gedeactiveerd,
wanneer u de mistlampen voor in‐
schakelt.
Wanneer een lichtsignaal wordt ge‐ geven als het grootlicht aanstaat,
wordt de grootlichtassistentie ge‐
deactiveerd.
Als het lichtsignaal wordt geactiveerd
als het grootlicht uitstaat, blijft de
grootlichtassistentie geactiveerd.
De laatste instelling van de grootlicht‐
assistentie blijft gehandhaafd wan‐
neer het contact weer wordt inge‐
schakeld.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.
Page 152 of 345

150Verlichtingafkomstig van het regensensorsys‐teem. Automatische verlichting
3 147.
Adaptief rijlicht (AFL) De functies voor adaptief rijlicht (AFL)
zijn alleen aanwezig in combinatie
met bi-xenonkoplampen. De reik‐
wijdte, lichtverdeling en lichtsterkte
worden variabel geregeld, afhankelijk
van het omgevingslicht, het weer en
het soort weg.
Met de lichtschakelaar in stand
AUTO zijn alle verlichtingsfuncties
beschikbaar.
De volgende functies zijn ook be‐
schikbaar als de lichtschakelaar in de
stand 9 staat:
● dynamische afslagverlichting
● bochtlicht
● achteruitrijfunctie
● dynamische automatische kop‐ lampverstellingWoonerfverlichting
Automatisch geactiveerd bij lage
snelheden tot ca. 30 km/u. De licht‐
bundel wordt onder een hoek van 8° naar de rand van de weg gericht.
Stadsverlichting
Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den tussen ca. 40 en 55 km/u en wan‐ neer de lichtsensor straatverlichting
herkent. De reikwijdte wordt beperkt
door een brede lichtverdeling.
Buitenwegverlichting
Automatisch geactiveerd bij snelhe‐
den tussen ca. 55 en 115 km/u. De
lichtbundel en lichtsterkte zijn links en
rechts verschillend.
SnelwegverlichtingAutomatisch geactiveerd bij snelhe‐
den boven ca. 115 km/u en minimale stuurbewegingen. Wordt na een
pauze of direct ingeschakeld wan‐
neer de auto krachtig optrekt. De
lichtbundel is langer en sterker.Slecht weer-verlichting
Automatisch geactiveerd tot snelhe‐
den van ca. 70 km/u, wanneer de re‐
gensensor condens herkent of wan‐
neer de ruitenwisser continu wist. De
reikwijdte, verdeling en lichtsterkte
worden variabel geregeld afhankelijk
van het zicht.
Dynamische bochtverlichting
De lichtbundel draait, afhankelijk van
de stuurhoek en de rijsnelheid, waar‐ door bochten beter worden verlicht.
Controlelamp f 3 122.
Afslagverlichting
Page 158 of 345

156VerlichtingBij auto’s met een lichtsensor kan dehelderheid alleen worden aangepast
wanneer de rijverlichting aanstaat en
de lichtsensor nachtelijke omstandig‐
heden detecteert.
Binnenverlichting
De voorste en achterste interieurver‐
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Voorste interieurverlichtingBedien de wipschakelaar:w:automatisch in- en uit‐
schakelendruk op u:aandruk op v:uit
Instapverlichting op versie met
panoramadak
De verlichting links en rechts is afzon‐
derlijk schakelbaar.
Bedien de tuimelschakelaars:
middelste
stand:automatisch in- en
uitschakelendruk op I:aandruk op 0:uitAchterste interieurverlichting
Brandt in combinatie met de voorste
instapverlichting, afhankelijk van de stand van de tuimelschakelaar.
Druk op s of t om handmatig in te
schakelen.
Page 196 of 345

194Rijden en bedieningwordt de snelheidsbegrenzer ook ge‐deactiveerd en de opgeslagen
snelheid gewist.
Adaptieve cruise control
Adaptieve cruise control is een ver‐
betering van de traditionele cruise
control, en biedt als aanvullende
functie het aanhouden van een be‐
paalde afstand tot de voorligger.
Adaptieve cruise control verlaagt au‐
tomatisch de snelheid van de auto als deze een langzamer rijdende auto
nadert. Vervolgens wordt de rijsnel‐
heid op de geselecteerde volgafstand aangepast aan die van de voorligger.De rijsnelheid neemt toe of af met die
van de voorligger, maar zal de inge‐
stelde snelheid niet overschrijden. De cruise control kan beperkt remmen,met geactiveerde remlichten.
De adaptieve cruise control kan snel‐
heden opslaan en aanhouden die ho‐
ger zijn dan ong. 50 km/u en remt au‐
tomatisch af tot de snelheid van een
langzamer rijdende voorligger, tot
een minimumsnelheid van 30 km/u.
De adaptieve cruise control gebruikt een radarsensor voor de detectie van
voorliggers. Als er zich geen voertuig
voor u bevindt, zal de adaptieve
cruise control zich als een traditionele
cruise control gedragen.
Om veiligheidsredenen kan het sys‐
teem pas worden ingeschakeld nadat het rempedaal eenmaal is ingetrapt
na het inschakelen van het contact.
Activeren in de eerste versnelling is
niet mogelijk.
De adaptieve cruise control is voor‐
namelijk bedoeld voor gebruik op
lange rechte wegen, zoals snelwegen
of provinciale wegen met een regel‐
matige verkeersstroom. Het systeem
niet inschakelen als het aanhouden
van een constante snelheid onver‐
standig is.
Controlelamp A 3 123, m 3 122.
9
Waarschuwing
Bij het rijden met de adaptieve
cruise control dient de bestuurder
altijd zijn of haar volledige aan‐
dacht bij het verkeer te houden.
De bestuurder behoudt de volle‐
dige controle over de auto omdat
rempedaal, gaspedaal en de on‐
derbrekingsschakelaar voorrang
hebben op de adaptieve cruise
control.
Inschakelen
Page 199 of 345

Rijden en bediening1979Waarschuwing
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden. Indien de situatie zulks
vereist, moet de afstand tot voor‐
ligger worden aangepast of het
systeem worden uitgeschakeld.
Detectie van voorligger
Het controlelampje voorligger gede‐
tecteerd A verschijnt in de snelheids‐
meter als het systeem een voorligger heeft gedetecteerd.
Als dit symbool niet of kort wordt
weergegeven, reageert adaptieve
cruise control niet op voorliggers.
Uitschakelen
De bestuurder deactiveert de adap‐
tieve cruise control door:
● y in te drukken.
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal gedu‐ rende langer dan vier seconden
in te trappen.
● De keuzehendel van de automa‐ tische transmissie naar N te zet‐
ten.
Het systeem wordt ook automatisch
gedeactiveerd als:
● Er bij snelheden onder 45 km/u of
hoger dan 190 km/u wordt gere‐
den.
● Het Traction Control-systeem (TC) werkt langer dan
20 seconden.● De elektronische stabiliteitsrege‐ ling (ESC) werkt.
● Er gedurende een aantal minuten
geen ander verkeer of object
langs de weg wordt aangetroffen. In dit geval zijn er geen radar‐
echo's en kan de sensor melden
dat deze vervuild is.
● Het preventief remsysteem in werking treedt.
● De radarsensor vervuild is door ijs of waterfilm.
● Er een storing wordt geconsta‐ teerd in de radar, motor of het
remsysteem.
Als de adaptieve cruise control auto‐
matisch wordt gedeactiveerd, brandt
de controlelamp m wit en verschijnt er
een waarschuwingspop-up in het Dri‐ ver Information Centre.
Page 200 of 345

198Rijden en bediening
De opslagen snelheid wordt aange‐
houden.
9 Waarschuwing
Na het deactiveren van de adap‐
tieve cruise control moet de be‐ stuurder de controle over het rem‐
men en gas geven overnemen.
Uitschakelen
Druk op C om de adaptieve cruise
control te deactiveren. De controle‐
lamp m dooft. De opslagen snelheid
wordt gewist.
Door het uitschakelen van het con‐
tact, wordt ook de adaptieve cruise
control uitgeschakeld en wordt de op‐
geslagen snelheid gewist.
Aandacht van de bestuurder ● Let op met de adaptieve cruise control in bochten of op heuvel‐
achtige wegen, het systeem kan
contact met de voorligger verlie‐
zen en heeft de tijd nodig om
deze opnieuw te detecteren.
● Gebruik het systeem niet op gladde wegen omdat het snelle
veranderingen in de tractie (door‐ slaan) van de banden kan ver‐
oorzaken, waardoor u de macht
over het stuur zou kunnen verlie‐
zen.
● Gebruik de adaptieve cruise con‐
trol niet bij regen, sneeuw of
modder, omdat de radarsensor
door waterfilm, stof, ijs of sneeuw
bedekt kan worden. Het zicht
wordt dan geheel of gedeeltelijk
onderdrukt. Bij een vervuilde
sensor, de sensorafdekking rei‐
nigen.Systeembeperkingen
● Het automatische remsysteem kan niet krachtig remmen en de
remkracht kan onvoldoende zijn
om een een aanrijding te voorko‐ men.
● Na aan plotselinge rijstrookwis‐ sel, heeft het systeem enige tijdnodig om de volgende voorligger te detecteren. Als er dus een
nieuwe voorligger wordt gecon‐
stateerd, kan het systeem de
snelheid verhogen in plaats van
te remmen.
● De adaptieve cruise control ne‐ geert tegemoetkomend verkeer.
● De adaptieve cruise control remt niet voor stilstaande voertuigen,
voetgangers of dieren.
Bochten
Page 202 of 345

200Rijden en bedieningDe systeemprestaties onder heuvel‐
achtige omstandigheden of bij het
trekken van een aanhanger hangen
af van de rijsnelheid, belading, ver‐
keersomstandigheden en het hel‐
lingspercentage. In heuvelachtige
omstandigheden worden voorliggers
mogelijk niet gedetecteerd. Op steile
hellingen moet u mogelijk gas bijge‐
ven om de rijsnelheid te behouden.
Bij het naar beneden rijden, met
name met aanhanger, kan het nodig
zijn om te remmen om uw snelheid te behouden of te verlagen.
Let op: door te remmen deactiveert u
het systeem. Het is niet aanbevolen
om bij het trekken van een aanhanger
op steile hellingen de adaptieve
cruise control te gebruiken.Radareenheid
De radareenheid bevindt zich achter
de radiateurgrille onder het merkpla‐
tje.
9 Waarschuwing
De radareenheid is tijdens de fa‐
bricage zorgvuldig uitgelijnd. Na een frontale aanrijding het sys‐teem daarom niet gebruiken. De
voorbumper kan nog intact lijken,
maar de sensor die erachter ligt,
kan verschoven zijn en onjuist re‐
ageren. Na een aanrijding een
werkplaats raadplegen om de po‐
sitie van de adaptieve cruise con‐
trol sensor te controleren en corri‐ geren.
Instellingen
Instellingen kunt u veranderen in het
menu Voorbereiding aanrijding in de
persoonlijke instellingen 3 136.
Storing
Als de adaptieve cruise control door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door
ijsafzetting) niet werkt, of als er een
permanente systeemfout is, dan ver‐
schijnt er een melding in het Driver Information Center.
Page 203 of 345

Rijden en bediening201Boordinformatie 3 130.
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken.
Een voorligger wordt aangegeven
door een controlelamp A.
Als een voorligger te snel nadert,
klinkt er een geluidssignaal en ver‐
schijnt er een waarschuwing in het
Driver Information Centre.
De frontaanrijdingswaarschuwing
moet echter wel in het menu Persoon‐ lijke instellingen 3 136 geactiveerd
zijn, en niet met V gedeactiveerd zijn
(afhankelijk van het systeem; zie hier‐
onder).
Afhankelijk van de uitrusting van de
auto, zijn er twee varianten van de frontaanrijdingswaarschuwing:
● Frontaanrijdingswaarschuwing
op radarbasis
op auto's met een adaptieve
cruise control 3 194.
● Frontaanrijdingswaarschuwing
met voorcamerasysteem
op auto's met traditionele cruise
control of geen 3 190.
Frontaanrijdingswaarschuwing
op radarbasis
Het systeem gebruikt de radarsensor
achter de radiateurgrille om voertui‐
gen te vinden die zich op een maxi‐
male afstand van 150 m direct voor u
bevinden.
Inschakelen
Frontaanrijdingswaarschuwing werkt
automatisch bij snelheden boven
wandelsnelheid, als de instelling
Voorbereiding aanrijding niet uitge‐
schakeld is in het menu Persoonlijke instellingen 3 136.
De gevoeligheid van het systeem instellen
De gevoeligheid van het systeem kan
op kort, gemiddeld of ver worden in‐
gesteld.
Page 206 of 345

204Rijden en bedieningUitschakelen
Het systeem kan worden gedeacti‐
veerd. Druk meerdere malen op V
totdat het volgende bericht op het Dri‐ ver Information Center verschijnt.
Algemene informatie voor beide
uitvoeringen van frontaanrijdings‐ waarschuwing
9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden.
De bestuurder moet onder het rij‐
den altijd zijn of haar onverdeelde
aandacht aan het verkeer geven.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te
remmen.
Systeembeperkingen
Het systeem is ontworpen om alleen
bij voertuigen te waarschuwen, maar
het kan ook op andere metalen struc‐
turen reageren.
In de volgende gevallen detecteert de frontaanrijdingswaarschuwing wel‐
licht geen voorliggers of kunnen de prestaties van de sensor beperkt zijn:
● op bochtige wegen
● wanneer het zicht door weersom‐
standigheden beperkt is, zoals
bijv. bij mist, regen of sneeuw
● als de sensor vervuild is door sneeuw, ijs, slijk, modder, vuil of
als de voorruit beschadigd is
Indicatie afstand tot voorligger
De indicatie afstand tot voorligger
toont de afstand tot een bewegende
voorligger. Afhankelijk van de uitrus‐
ting van de auto, gebruikt het systeem
de radar achter de radiateurgrille of
de camera in de voorruit om de af‐
stand tot een voertuig in de baan voor
u te bepalen. Hij is actief bij snelhe‐
den boven 40 km/u.
Als er een voorligger wordt gedetec‐
teerd, wordt de afstand in seconden
weergegeven op een pagina in het
Driver Information Centre 3 123 . Druk
op MENU op de richtingaanwijzer‐
hendel om Informatie- menu voertuig
X te selecteren en draai aan het
stelwiel om de volgende afstandsin‐
dicatiepagina te kiezen.