OPEL ASTRA J 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: ASTRA J, Model: OPEL ASTRA J 2016.5Pages: 345, PDF Size: 10.47 MB
Page 291 of 345

Verzorging van de auto289
Alleen 3-deurs hatchback: plaats
de excentrische kegel in de uit‐
sparing van het reservewiel voor‐
dat u de vleugelmoer terug draait.
5. Sluit de vloerafdekplaat en steek de opbergruimte achter erin (al‐
leen 3-deurs hatchback).
9 Waarschuwing
Bij het niet goed vastzetten van
een krik, een wiel of andere appa‐ ratuur in de bagageruimte is er
kans op letsel. Bij een noodstop of
een botsing kunnen inzittendendoor voorwerpen worden getrof‐
fen.
Berg krikken of gereedschap altijd goed vastgezet in de betreffendeopbergvakken op.
Een beschadigd wiel dat in de ba‐
gageruimte wordt geplaatst, moet
altijd met een band worden vast‐
gezet.
Compact reservewiel
Voorzichtig
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
rijeigenschappen negatief worden
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
dig mogelijk laten vervangen.
Slechts één compact reservewiel
monteren. Niet sneller rijden dan
80 km/u . In bochten langzaam rijden.
Niet langdurig gebruiken.
Als uw auto een lekke band krijgt
wanneer u een ander voertuig sleept,
moet u het compact reservewiel voor‐ aan plaatsen en een volwaardig wiel
achteraan.
Sneeuwkettingen 3 278.
Reservewiel met
draairichtingsgebonden band
Draairichtingsgebonden banden zo
monteren dat ze in de rijrichting afrol‐ len. De draairichting is herkenbaar
aan een symbool (bijv. een pijl) op de zijwand van de band.
Voor banden die tegen de draairich‐
ting in gemonteerd zijn geldt:
● Rijeigenschappen worden moge‐
lijk nadelig beïnvloed. Laat de de‐ fecte band zo snel mogelijk ver‐vangen of repareren en breng
deze in plaats van het reserve‐ wiel aan.
● Bij regen en sneeuw bijzonder voorzichtig rijden.
Page 292 of 345

290Verzorging van de autoStarthulp gebruikenNiet starten met behulp van een snel‐
lader.
Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels
en de accu van een ander voertuig.9 Waarschuwing
Hulpstartkabels alleen met de ui‐
terste voorzichtigheid gebruiken.
Elke afwijking van de onder‐
staande instructies kan letsel of
schade als gevolg van het explo‐
deren van de accu's en schade
aan de elektrische systemen van
beide auto's tot gevolg hebben.
9 Waarschuwing
Laat de accu niet in contact komen
met de ogen, huid, weefsels en
lakwerk. De vloeistof bevat zwa‐
velzuur, dat bij direct contact letsel en schade kan veroorzaken.
● De accu nooit aan vonken of open vuur blootstellen.
● Een ontladen accu kan al bij eentemperatuur van 0 °C bevriezen.Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐
ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Hulpstartaccu met dezelfde spanning (12 volt) gebruiken. De
capaciteit (Ah) mag niet veel min‐
der zijn dan die van de ontladen
accu.
● Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 16 mm 2
(bij die‐
selmotoren 25 mm 2
) gebruiken.
● De ontladen accu niet van de auto loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto's mogen elkaar tij‐ dens de hulpstart niet raken.● Handrem aantrekken, versnel‐lingsbak in neutrale stand, auto‐
matische versnellingsbak in
stand P.
● Open de pluspoolbeschermkap‐ pen van beide accu's.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ont‐
laden accu aansluiten.
Page 293 of 345

Verzorging van de auto2913. Zwarte kabel op de minpool vande hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging. Zover mogelijk van de
ontladen accu aansluiten; mini‐
maal 60 cm.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. De motor van het stroom leve‐ rende voertuig starten.
2. Na vijf minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langerdan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van één minuut.
3. Beide motoren met aangesloten kabels ca. drie minuten stationair
laten draaien.4. Elektrische verbruikers (bijv. kop‐ lampen, achterruitverwarming)
van de stroom ontvangende auto
inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Trekken
Auto slepen
Steek een schroevendraaier in de
gleuf bij het onderste deel van de kap.
Maak de afdekking los door de
schroevendraaier voorzichtig omlaag
te bewegen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 269.
Page 294 of 345

292Verzorging van de auto
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sleepkabel – beter is een sleepstang
– aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Ontsteking inschakelen om het stuur‐
slot te ontgrendelen en remlichten,
claxon en voorruitwisser te kunnen
bedienen.
Versnellingsbak in neutrale stand.
Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde motor gaat rem‐
men en sturen aanmerkelijk zwaar‐
der.
Recirculatiesysteem inschakelen en ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgas‐
sen van de slepende auto kunnen
binnendringen.
Auto's met automatische versnel‐
lingsbak: De auto moet voorwaarts
worden gesleept, niet sneller dan
80 km/u en niet verder dan 100 km. In alle andere gevallen en wanneer deversnellingsbak defect is, moet de
vooras omhoog worden gezet.
De hulp van een werkplaats inroepen. Na het slepen verwijdert u het sleep‐oog.
De dop in de bovenkant naar bene‐
den klikkenvast.
Andere auto slepen
Steek een schroevendraaier in de
gleuf bij de onderste hoek van de kap. Maak de afdekking los door de
schroevendraaier voorzichtig omlaag
te bewegen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 269.
Page 295 of 345

Verzorging van de auto293
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sjoroog onder aan de achterkant van
de auto nooit als sleepoog gebruiken.
Sleepkabel – of nog beter, een sleep‐stang – aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Na het slepen verwijdert u het sleep‐
oog.
De dop in de bovenkant naar bene‐
den klikkenvast.
Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet.
Ontdooimiddelen alleen in dringende gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de
sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen Het lakwerk van de auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Vogeluitwerpselen, dode insecten,
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen die lak‐
schade kunnen veroorzaken.
Page 296 of 345

294Verzorging van de autoBij een bezoek aan een wasstraat, deaanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. Voorruitwisser en achterruitwis‐
ser uitschakelen. Antenne en acces‐
soires op de buitenkant van de auto
zoals een dakdragersysteem verwij‐
deren.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende por‐
tieren, achterklep en motorkap en de gebieden die erdoor bedekt worden
reinigen.
Reinig de glanzende metalen sierlijs‐
ten met een voor aluminium ge‐
schikte reinigingsoplossing om
schade te voorkomen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van
vier tot negen.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Laat alle portierscharnieren door een
werkplaats smeren.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Op auto's met aanraakpaneel met
embleem: bij het reinigen met een ho‐
gedrukreiniger zorgen voor een af‐
stand van minimaal 30 cm wanneer u
rond de achterklep werkt om onbe‐
doeld ontgrendelen te voorkomen.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.Voor de carrosserie en de ruiten ver‐
schillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren
het zicht.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Buitenverlichting De afdekking van de koplampen en
de overige verlichting zijn gemaakt
van kunststof. Geen schurende, bij‐
tende of agressieve middelen of ijs‐
krabbers gebruiken en ze niet droog
reinigen.Poetsen en in de was zetten
De auto regelmatig met was conser‐
veren (uiterlijk wanneer het water niet
meer parelt). Anders droogt de lak uit.
Poetsen is alleen nodig als de laklaag mat geworden is of aanslag vertoont.
Autopolish met siliconen vormt een
vuilwerende laag, waardoor in de was
zetten overbodig is.
Kunststof carrosseriedelen mogen
niet met autowas of poetsmiddelen
worden behandeld.
Ruiten en ruitenwisserbladen Een zachte, pluisvrije doek of een
zeemleer en een ruitenreiniger en in‐
sectenverwijderaar gebruiken.
Wrijf bij het reinigen van de achterruit van de binnenkant altijd parallel aan
het verwarmingselement om schade
te voorkomen.
Om handmatig ijs te verwijderen, een
ijskrabber met een scherpe rand ge‐
bruiken. IJskrabber stevig tegen de
ruit drukken, zodat er geen vuil onder de krabber kan komen en er geen
krassen op de ruit worden gemaakt.
Page 297 of 345

Verzorging van de auto295Verwijder achtergebleven vuil van
wisserbladen die strepen op de ruit
veroorzaken, met een zachte doek en
ruitenreiniger. Zorg dat u ook achter‐
gebleven was, insecten en dergelijke
van de ruit verwijdert.
IJs, verontreiniging en continu vegen
op droge ruiten beschadigen of ver‐ nietigen zelfs de wisserbladen.
ZonnedakVoor het reinigen nooit oplos- of
schuurmiddelen, brandstoffen,
agressieve middelen (bijv. lakreini‐
gers, acetonhoudende oplossingen
enz.), zuurhoudende of sterk alka‐
lische middelen dan wel schuurspon‐
zen gebruiken. Geen was of poets‐ middelen op het zonnedak aanbren‐
gen.Panoramadak
Voor het reinigen nooit oplos- of
schuurmiddelen, brandstoffen,
agressieve middelen (bijv. lakreini‐
gers, acetonhoudende oplossingen
enz.), zuurhoudende of sterk alka‐
lische middelen dan wel schuurspon‐
zen gebruiken. Geen was of poets‐ middelen op het panoramadak aan‐brengen.
Velgen en banden Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
nigers.
Velgen met een pH-neutrale velgen‐
reiniger reinigen.
Velgen zijn gelakt en kunnen met de‐
zelfde middelen worden behandeld
als de carrosserie.
Lakschade
Geringe lakschade voordat er roest‐
vorming optreedt met een lakstift her‐
stellen. Grotere lakschade of roest‐
vorming door een werkplaats laten
herstellen.Bodemplaat
Sommige delen van de bodemplaat zijn voorzien van een beschermende
pvc-laag, terwijl er op andere delen
een duurzame beschermende was‐
laag is aangebracht.
De bodemplaat na het schoonspuiten
controleren en zo nodig een nieuwe
waslaag laten aanbrengen.
Bitumineuze/rubber materialen kun‐
nen de pvc-laag aantasten. Werk‐
zaamheden aan de bodemplaat door
een werkplaats laten uitvoeren.
De bodemplaat vóór en ná de winter
schoonspuiten en daarna de be‐
schermende waslaag laten controle‐
ren.
LPG-systeem9 Gevaar
Vloeibaar gas is zwaarder dan
lucht en kan zich op lage punten
verzamelen.
Wees voorzichtig wanneer u in
een werkkuil aan het chassis
werkt.
Page 298 of 345

296Verzorging van de autoVoor lakwerk en bij gebruik van een
droogcabine bij een temperatuur bo‐
ven 60 °C moet de LPG-tank worden
verwijderd.
Breng geen wijzigingen in het LPG-
systeem aan.
TrekhaakKogelstang niet met een stoom- of
hogedrukreiniger reinigen.
Draagsysteem achterzijde
Reinig minstens eenmaal per jaar het draagsysteem achterzijde met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Wanneer u het draagsysteem achter‐
zijde niet regelmatig gebruikt, moet u
het vooral in de winter af en toe be‐
dienen.
Ventilatieklep
Reinig het afschermsysteem in de
voorbumper om een goede werking
te behouden.Verzorging interieur
Interieur en bekleding
Interieur van de auto inclusief instru‐
mentenpaneel en bekleding alleen
met een droge doek of interieurreini‐
ger schoonmaken.
Reinig de lederen bekleding met zui‐
ver water en een zachte doek. Ge‐
bruik een reinigingsmiddel voor leder
als de bekleding erg vuil is.
Instrumentengroep en de displays al‐
leen met een zachte, vochtige doek
reinigen. Gebruik zo nodig water en
milde zeep.
Stoffen bekleding met een stofzuiger
en een borstel reinigen. Vlekken met een bekledingreiniger verwijderen.
Het weefsel van de stof is wellicht niet kleurvast. Dit kan zichtbare verkleu‐
ringen veroorzaken, met name op lichtgekleurde bekleding. Reinig ver‐
wijderbare vlekken en verkleuringen
zo spoedig mogelijk.
Veiligheidsgordels met lauw water of
een interieurreiniger schoonmaken.Voorzichtig
Klittenbandsluitingen sluiten om‐
dat geopende klittenbandsluitin‐
gen schade aan de stoelbekleding kunnen toebrengen.
Hetzelfde geldt voor kledingstuk‐
ken met scherpe voorwerpen
zoals ritssluitingen, riemen of spij‐ kerbroeken met metalen accen‐
ten.
Kunststof en rubber onderdelen
Kunststof en rubberen onderdelen
mogen met dezelfde middelen wor‐
den gereinigd als de carrosserie. Zo
nodig een interieurreiniger gebruiken. Geen andere middelen gebruiken.
Vooral geen oplosmiddelen of brand‐ stof. Niet schoonmaken met hoge‐
drukreinigers.
Page 299 of 345

Service en onderhoud297Service en
onderhoudAlgemene informatie ..................297
Service-informatie ...................297
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐ middelen en onderdelen ............298
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen .......................298Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ veiligheid en voor het behoud van de
waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide bijgewerkte service‐
schema voor uw auto is beschikbaar in de werkplaats.
Servicedisplay 3 113.
Europese service-intervallen
Aan het voertuig moet om de
30.000 km onderhoud gepleegd wor‐
den, of na 1 jaar, wat het eerst voor‐
komt, tenzij anders vermeld op het
service-display.
Bij een zwaardere belasting, bijv. bij
taxi's en politievoertuigen, geldt wel‐
licht een korter onderhoudsinterval.
De Europese service-intervallen gel‐
den voor de volgende landen:Andorra, België, Bosnië-Herzego‐
vina, Bulgarije, Cyprus, Denemarken,
Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Groenland, Groot-Brit‐
tannië, Hongarije, Ierland, IJsland,
Italië, Kroatië, Letland, Liechtenstein,
Litouwen, Luxemburg, Macedonië,
Malta, Monaco, Montenegro, Neder‐
land, Noorwegen, Oostenrijk, Polen,
Portugal, Roemenië, San Marino,
Servië, Slovenië, Slowakije, Spanje,
Tsjechische Republiek, Zweden,
Zwitserland.
Servicedisplay 3 113.
Internationale service-intervallen Aan het voertuig moet om de
15.000 km onderhoud gepleegd wor‐
den, of na 1 jaar, wat het eerst voor‐
komt, tenzij anders vermeld op het
service-display.
De internationale service-intervallen
zijn geldig in de landen die niet tot de
groep behoren waarvoor de Euro‐
pese service-intervallen werden op‐
gesteld.
Servicedisplay 3 113.
Page 300 of 345

298Service en onderhoudRegistraties
Uitgevoerde service wordt geregi‐ streerd op de daarvoor bestemde
plaatsen in het Service- en garantie‐
boekje. De datum en afgelezen kilo‐
meterstand worden bevestigd met
stempel en handtekening van de uit‐
voerende werkplaats.
Zorg ervoor dat het Service- en ga‐
rantieboekje correct wordt ingevuld,
omdat een sluitend bewijs van ser‐
vice essentieel is bij aanspraken op
garantie of goodwill en tevens een
pluspunt is bij verkoop van de auto.
Service-interval met resterende
levensduur van motorolie
Het service-interval is gebaseerd op
diverse parameters afhankelijk van
het gebruik.
Het service-display meldt wanneer de motorolie moet worden ververst.
Servicedisplay 3 113.Aanbevolen
vloeistoffen,
smeermiddelen en
onderdelen
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen
Gebruik alleen producten die voldoenaan de aanbevolen specificaties.9 Waarschuwing
Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk
en mogelijk giftig. Voorzichtig han‐ teren. Informatie op de verpakking in acht nemen.
Motorolie
Motorolie wordt ingedeeld op basis
van de kwaliteit en de viscositeit. Bij
de keuze van motorolie is kwaliteit be‐
langrijker dan viscositeit. Door de
oliekwaliteit blijft o.a. de motor
schoon, is de slijtage minimaal en
veroudert de olie minder snel. De vis‐
cositeit geeft informatie over de dikte
van de olie bij diverse temperaturen.
Dexos is de nieuwste kwaliteit motor‐ olie, en biedt optimale bescherming
voor benzine- en dieselmotoren. In‐ dien deze niet voorhanden i,s moet
motorolie van een andere gerenom‐
meerde kwaliteit worden gebruikt.
Aanbevelingen voor benzinemotoren
zijn ook geldig voor motoren met de
brandstoffen Compressed Natural
Gas (CNG), Liquified Petroleum Gas
(LPG) en Ethanol (E85).
Kies de juiste motorolie op basis van
zijn kwaliteit en de minimale omge‐
vingstemperatuur 3 302.
Motorolie bijvullen
Motoroliesoorten van verschillende
fabrikanten en merken kunnen wor‐
den gemengd zolang ze voldoen aan
de vereiste motoroliecriteria kwaliteit
en viscositeit.
Het gebruik van motorolie met alleen
de kwaliteit ACEA A1/B1 of alleen A5/ B5 is verboden, omdat deze onder
bepaalde omstandigheden langdu‐
rige motorschade kan veroorzaken.
Kies de juiste motorolie op basis van zijn kwaliteit en de minimale omge‐
vingstemperatuur 3 302.