OPEL CASCADA 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015.5, Model line: CASCADA, Model: OPEL CASCADA 2015.5Pages: 263, PDF Size: 7.6 MB
Page 181 of 263

Rijden en bediening179
Selecteer wanneer de pagina Instel‐
lingen verschijnt Uit om de waarschu‐
wingsfunctie te deactiveren. Activeer
deze weer via de optie Aan.
Bij inschakeling van het contact wordt de waarschuwingsfunctie gedeacti‐
veerd.
De pop-upwaarschuwing wordt onge‐
veer 8 seconden lang weergegeven
op het DIC.
Systeem terugstellen
De inhoud van het verkeersbordge‐
heugen kan in het menu Instellingen van de pagina Verkeersbordherken‐
ning worden gewist door de toets
SET/CLR op de richtingaanwijzer‐
hendel langere tijd in te drukken. Na
een reset hoort u een geluidssignaal
en het volgende symbool wordt weer‐ gegeven totdat het volgende ver‐
keersbord wordt gedetecteerd.
In sommige gevallen wordt verkeers‐
bordherkenning automatisch door het
systeem gewist.
Storing
De verkeersbordherkenning werkt
eventueel niet goed wanneer:
■ De voorruit ter hoogte van de front‐
camera niet schoon is.
■ Verkeersborden geheel of gedeel‐ telijk bedekt zijn of lastig waar‐
neembaar zijn.
■ De omgevingsomstandigheden on‐
gunstig zijn, bijv. harde regen,
sneeuw, direct zonlicht of schadu‐
wen. In dat geval verschijnt Geen
verkeersbordherk. door het weer op het display.
■ De verkeersborden incorrect ge‐ monteerd of beschadigd zijn.
■ Verkeersborden niet voldoen aan het Verdrag van Wenen inzake de
verkeerstekens (Wiener Überein‐
kommen über Straßenverkehrszei‐
chen).
Page 182 of 263

180Rijden en bedieningVoorzichtig
Het systeem is bedoeld om de be‐stuurder binnen een vast snel‐
heidsbereik te helpen bij de waar‐
neming van bepaalde verkeers‐
borden. Negeer geen verkeers‐
borden die het systeem niet weer‐
geeft.
Het systeem herkent geen andere
verkeersborden dan de conventi‐
onele versies die een maximum‐
snelheid aangeven of beëindigen.
Laat u door dit speciale systeem
niet verleiden tot een roekeloze rij‐ stijl.
Pas uw snelheid altijd aan de staat
van het wegdek aan.
De hulpsystemen ontnemen de
bestuurder niet zijn verantwoorde‐ lijkheid voor het besturen van de
auto.
Lane Departure Warning
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem houdt via een frontcamera de
belijning in het oog van de rijstrook
waarin u rijdt. Het systeem detecteert veranderingen van rijstrook en waar‐
schuwt u met visuele en akoestische
signalen wanneer u onbedoeld van
rijstrook verandert.
De criteria voor een onbedoelde ver‐
andering van rijstrook zijn:
■ geen bediening van de richtingaan‐
wijzers
■ geen bediening van het rempedaal ■ geen bediening van het gaspedaal of snelheidsverhoging
■ geen actieve stuurbeweging
Wanneer de bestuurder deze hande‐
lingen verricht, waarschuwt het sys‐
teem niet.Inschakelen
U activeert het Lane Departure War‐
ning System door de knop ) in te
drukken. De brandende led in de
knop geeft aan dat het systeem is in‐ geschakeld. Wanneer de controle‐
lamp ) in de instrumentengroep
groen brandt, is het systeem klaar
voor gebruik.
Het systeem werkt alleen bij snelhe‐
den hoger dan 56 km/u en wanneer wegbelijning aanwezig is.
Page 183 of 263

Rijden en bediening181
Wanneer het systeem een onbe‐
doelde verandering van rijstrook her‐
kent, dan wordt de controlelamp )
geel en knippert deze. Tegelijkertijd
hoort u een geluidssignaal.
Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd
door de toets ) in te drukken; de led
in de toets gaat uit.
Bij snelheden lager dan 56 km/u
werkt het systeem niet.
Storing
Het Lane Departure Warning-sys‐
teem werkt mogelijkerwijs niet goed
wanneer:
■ de voorruit niet schoon is
■ de omgevingsomstandigheden on‐ gunstig zijn, zoals zware regenval,
sneeuw, direct zonlicht of schadu‐
wen
Het systeem kan niet werken als geen
rijbaanmarkering wordt gedetec‐
teerd.Brandstof
Brandstof voor
benzinemotoren Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
Uw motor is geschikt voor E10 brand‐
stof die aan deze normen voldoet.
E10 brandstof bevat maximaal 10 %
bioethanol.
Brandstof met het aanbevolen oc‐
taangetal gebruiken 3 244. Het ge‐
bruik van brandstof met een te laag
octaangetal resulteert mogelijk in een
lager motorvermogen en motorkop‐
pel en kan een lichte stijging van het
brandstofverbruik tot gevolg hebben.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen be‐
standdelen bevatten, zoals addi‐
tieven op mangaanbasis. Dat kan
motorschade veroorzaken.
Page 184 of 263

182Rijden en bedieningVoorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐doet aan EN 228 of E DIN 51626-1
of soortgelijk, kan leiden tot neer‐ slag of motorschade en kan vaninvloed zijn op de garantie.
Voorzichtig
Het gebruik van brandstof met een te laag octaangetal kan ongecon‐
troleerde verbranding en daarmee
motorschade tot gevolg hebben.
Brandstof voor
dieselmotoren Alleen dieselbrandstof gebruiken die
voldoet aan EN 590.
Landen buiten de Europese Unie ge‐
bruiken Euro-Diesel met een zwavel‐ concentratie onder 50 ppm.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet vol‐ doet aan EN 590 of soortgelijk,kan leiden tot een verminderd mo‐ torvermogen, meer slijtage of mo‐
torschade en kan van invloed zijn
op de garantie.
Gebruik geen scheepsdiesel, verwar‐ mingsolie, Aquazole en vergelijkbare
diesel-wateremulsies. Het is niet toe‐
gestaan om dieseloliën aan te lengen met brandstoffen voor benzinemoto‐
ren.
Tanken9 Gevaar
Zet voor het tanken de motor en
alle hulpverwarmingen met ver‐
brandingskamers uit. Zet alle mo‐
biele telefoons uit.
Bij het tanken de gebruiks- en vei‐ ligheidsvoorschriften van het tank‐station in acht nemen.
Page 185 of 263

Rijden en bediening1839Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
De tankklep zit achteraan aan de
rechterzijde van de auto.
De tankklep kan alleen bij een ont‐
grendelde auto worden geopend.
Ontgrendel de tankklep door tegen de
klep te duwen.
Draai de dop langzaam naar links om hem te openen.Bij het tanken de tankdop in de steun
op de tankklep hangen.
Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en open‐
zetten.
Nadat deze automatisch is afgesla‐
gen, kunnen er nog max. twee doses worden toegevoegd.
Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Om hem te sluiten, draait u de tank‐
dop naar rechts tot hij vastklikt.
Page 186 of 263

184Rijden en bediening
Klepje sluiten en vastklikken.
Auto's met beveiliging tegen onjuiste brandstof9 Waarschuwing
Probeer de klep van de vulpijp bij
auto's met beveiliging tegen on‐
juiste brandstof niet met de hand te openen.
Als u dat toch doet, kunnen uw
vingers bekneld raken.
Auto's met selectieve katalysatorre‐
ductie zijn uitgevoerd met een bevei‐
liging tegen onjuiste brandstof.
Door de beveiliging tegen onjuiste
brandstof kan de klep van de vulpijp
alleen worden geopend door een vul‐
pistool voor dieselbrandstof of een trechter voor noodbijtanken.
Draai de tankdop langzaam linksom. Bij het tanken de dop in de steun op
de tankklep hangen.
Plaats het pistool recht op de vulpijp
en druk het met iets kracht erin.
Gebruik bij noodbijtanken vanuit een
jerrycan een trechter om de klep van
de vulpijp te openen.De trechter bevindt zich in de baga‐
geruimte.
Plaats de trechter recht op de vulpijp
en druk deze met iets kracht erin.
Gebruik de trechter om dieselbrand‐
stof bij te tanken.
Doe de trechter na het bijtanken in de plastic zak en plaats deze in het op‐
bergvak.
Systeem voor selectieve katalysator‐
reductie 3 144.
Tankdop Gebruik uitsluitend originele tankdop‐pen. Auto’s met een dieselmotor heb‐
ben een speciale tankdop.
Page 187 of 263

Rijden en bediening185Brandstofverbruik -
CO 2-uitstoot
Het brandstofverbruik (gecombi‐
neerd) ligt tussen 7,3 en
5,2 l/100 km.
De CO 2-emissie (gecombineerd) is
binnen een bereik van 172 tot
138 g/km.
Raadpleeg voor de waarden die spe‐ cifiek voor uw voertuig gelden het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij uw voertuig werd geleverd of de an‐
dere nationale autopapieren.
Algemene informatie
Het officiële brandstofverbruik en de
specifieke cijfers voor de CO 2-emis‐
sie zoals vermeld zijn conform het
EU-basismodel met standaarduitrus‐
ting.
Brandstofverbruikgegevens en CO 2-
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening
R (EG) nr. 715/2007 (in de meest re‐
cente van toepassing zijnde versie),
waarbij rekening wordt gehouden methet gewicht van de auto in bedrijfs‐
toestand, zoals voorgeschreven door
de verordening.
De cijfers dienen uitsluitend ter ver‐
gelijking van de diverse modelvarian‐ ten en bieden geen garantie voor het
werkelijke brandstofverbruik van een
specifiek model. De vermelde cijfers
voor het verbruik en de CO 2-emissie
kunnen door accessoires iets hoger uitvallen. Het brandstofverbruik hangt
bovendien af van de persoonlijke rij‐
stijl, de staat van het wegdek en de
verkeersomstandigheden.Trekhaak
Algemene informatie
Alleen een trekhaak gebruiken die
voor uw auto is goedgekeurd. Het in‐
bouwen van een trekhaak door een
werkplaats laten uitvoeren. Zo nodig
wijzigingen in de auto aanbrengen,
zoals in het koelsysteem, de hitte‐
schilden of andere uitrusting.
De lamp-uitvaldetectie van het aan‐
hangerremlicht constateert geen indi‐ vidueel uitgevallen lampen. Bij bijv. 4
x 5 W wordt er pas uitval geconsta‐ teerd als alleen een lamp van 5 W of
geen lampen aan blijven.
Bij het monteren van een trekhaak
kan de opening voor het sleepoog
worden afgedekt. In dat geval de trek‐
haakstang gebruiken voor het slepen.
De trekhaakstang na gebruik altijd in
de auto bewaren.
Page 188 of 263

186Rijden en bedieningRijgedrag en
aanhangertips
Alvorens een aanhangwagen aan te
koppelen, de kogel van de trekhaak
smeren. Bij gebruik van een trillings‐ demper die slingerbewegingen
dempt en op de koppelingskogel in‐ werkt, mag de kogel niet worden ge‐
smeerd.
Wanneer u een instabiele aanhanger of een caravan met een max. toelaat‐
baar totaalgewicht van meer dan
1200 kg trekt, is het uiterst raadzaam
een stabilisator te gebruiken wanneer u sneller rijdt dan 80 km/u.
Als de aanhanger begint te slingeren,
langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ ren en zo nodig krachtig remmen.
Bergafwaarts dezelfde versnelling in‐
schakelen als bergopwaarts en onge‐ veer dezelfde snelheid aanhouden.
Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading
3 250.Aanhanger trekken
Trekgewicht Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht hangt af van de auto en de mo‐
tor en mag niet worden overschre‐
den. Het werkelijke trekgewicht is het verschilt tussen het werkelijke totaal‐
gewicht van de aanhanger en het
werkelijke kogelgewicht in aangekop‐ pelde toestand.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht staat in de autopapieren ver‐
meld. Dit geldt over het algemeen
voor hellingspercentages tot
max. 12 %.
Het maximaal toelaatbare trekge‐
wicht geldt tot aan het aangegeven
hellingspercentage en tot een hoogte
van 1000 meter boven de zeespiegel.
Omdat het motorvermogen bij toene‐
mende hoogte door de lagere lucht‐
dichtheid daalt en het klimvermogen
daardoor afneemt, moet het maxi‐
maal toelaatbare treingewicht voor ie‐
dere 1000 meter aan hoogtetoename
met 10 % worden verminderd. Bij het
rijden op wegen met een gering hel‐lingspercentage (kleiner dan 8 %,
bijv. snelwegen) hoeft het maximaal
toelaatbare treingewicht niet te wor‐
den verminderd.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 239
vermeld.
KogeldrukDe kogeldruk is de kracht waarmeede aanhanger op de koppelingskogel
drukt. De gewichtsverdeling bij het la‐
den van de aanhanger is van invloed op de kogeldruk.
De maximaal toelaatbare kogeldruk
(75 kg) staat op het typeplaatje van de
trekhaak en in de autopapieren ver‐
meld. Altijd de maximale kogeldruk
nastreven, vooral bij zware aanhan‐
gers. Nooit rijden met een kogeldruk
lager dan 25 kg.
Page 189 of 263

Rijden en bediening187
AchterasbelastingBij een aangekoppelde aanhanger en
een maximale belading van de auto,
mag de toelaatbare achterasbelas‐
ting (zie typeplaatje of autopapieren)
met 100 kg overschreden worden en
ook het toelaatbare totaalgewicht
mag met 100 kg worden overschre‐
den. Wordt de toelaatbare achteras‐
belasting overschreden, dan geldt
een maximumsnelheid van 100 km/u .
TrekhaakVoorzichtig
Bij het rijden zonder aanhanger, de kogelstang demonteren.
Kogelstang opbergen
De kogelstang wordt opgeborgen ineen zak en moet in de bagageruimte
worden vastgezet.
Auto met reservewiel
De zak met de kogelstang wordt bij
het reservewiel onder de afdekplaat
bagageruimte geplaatst.
Geleid de riem door de velg en
rondom het wiel, wikkel deze rondom
de kogelstang en trek de band aan
om de zak vast te zetten.
Auto’s met bandenreparatieset
De zak met de kogelstang wordt bij de doos van de bandenreparatieset on‐
der de afdekplaat bagageruimte ge‐
plaatst.
De riem wordt rondom de schroef‐
draadbout onder de doos van de ban‐
denreparatieset geleid. Wikkel de
riem rondom de kogelstang en trek de riem aan om de zak vast te zetten.
Page 190 of 263

188Rijden en bediening
Auto's met een vlakke
bagageruimtevloer
De zak met de kogelstang wordt
rechts op de bagageruimtevloer op‐
geborgen.
Geleid de riem door het sjoroog
rechtsachter, wikkel deze twee keer
rondom de kogelstang en trek de riem aan om de zak vast te zetten.
Kogelstang monteren
Stekkerdoos ontgrendelen en om‐
laagklappen. Afsluitplug uit kogel‐
stangopening trekken en opbergen.
Spanstand kogelstang controleren
■ Het rode merkteken op de draai‐ knop moet naar het groene merk‐
teken op de kogelstang gericht zijn.
■ De opening tussen de draaiknop en
de kogelstang moet ca. 6 mm be‐
dragen.
■ De sleutel moet in stand c staan.
Anders moet de kogelstang vóór het monteren worden aangespannen:
■ Ontgrendel de kogelstang door de sleutel naar stand c te draaien.