OPEL CASCADA 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019, Model line: CASCADA, Model: OPEL CASCADA 2019Pages: 265, PDF Size: 7.86 MB
Page 141 of 265

Rijden en bediening139Starten en bedieningNieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijnen wordt het uitlaatfilter wellicht vaker gereinigd. Autostop is wellicht niet
mogelijk wanneer de accu wordt
opgeladen.
Uitlaatfilter 3 144.Contactslotstanden0:contact uit1:stuurslot opgeheven, contact uit2:contact aan3:starten
Vertraagde uitschakeling
stroom
De volgende elektronische systemen
kunnen werken tot het bestuurders‐
portier is geopend of gedurende
maximaal 10 minuten nadat het
contact werd uitgeschakeld:
● elektrisch bediende ruiten
● stekkerdozen
Motor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
bedien de koppeling.
Automatische versnellingsbak:
bedien de rem en zet de keuzehendel
in P of N.
Bedien het gaspedaal niet.
Draai de sleutel even naar stand 3 en
laat deze weer los: een automatische
regeling bedient de startmotor na een korte vertraging totdat de motor
draait, zie 'Automatische startmotor‐
regeling'.
Page 142 of 265

140Rijden en bedieningOm de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het
contactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor gestart worden door het koppelings‐
pedaal in te trappen.
De auto starten bij lage
temperaturen
Het is mogelijk om de motor zonder
bijkomende verwarming te starten tot
-25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
voor benzinemotoren. Motorolie met
de juiste viscositeit, de juiste brand‐
stof, uitgevoerd onderhoud en een
voldoende opgeladen accu zijn
vereist. Bij temperaturen onder
-30 °C heeft de automatische versnel‐ lingsbak een opwarmfase van onge‐
veer 5 minuten nodig. De keuzehen‐
del moet in stand P staan.
Automatische startmotorregeling Deze functie regelt de startprocedure
van de motor. U hoeft de sleutel niet
in stand 3 vast te houden. Na de acti‐
vering blijft het systeem automatisch
doorstarten tot de motor loopt.Vanwege de controleprocedure
begint de motor na een korte vertra‐
ging te lopen.
Mogelijke redenen voor het niet star‐ ten van de motor:
● Koppelingspedaal niet ingetrapt (handgeschakelde versnellings‐bak).
● Rempedaal niet ingetrapt of keuzehendel niet in P of N (auto‐
matische versnellingsbak).
● Time-out opgetreden.
Turbomotor opwarmen
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motor koud is. Deze
beperking is er om het smeersysteem de motor volledig te laten bescher‐
men.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof te besparen en uitlaatemissies te beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. voor een
verkeerslicht of in een file. Het start de
motor automatisch zodra u het
koppelingspedaal intrapt. Een accu‐
sensor zorgt ervoor dat een Autostop alleen wordt uitgevoerd, als de accu
voldoende opgeladen is om opnieuw
te kunnen starten.
Inschakelen
Het Stop/Start-systeem is beschik‐ baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden is
voldaan.
Page 143 of 265

Rijden en bediening141Uitschakelen
Schakel het Stop/Start-systeem
manueel uit door op eco te drukken.
De uitschakeling wordt aangeduid
wanneer de led in de knop uitgaat.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de keuzehendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Een Autostop wordt aangegeven
door de naald op de AUTOSTOP-
positie in de toerenteller.
Het Stop/Start-systeem is uitgescha‐ keld op hellingen van 12% of steiler.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarming en remmen normaal
werken.
Voorzichtig
Tijdens een Autostop werkt de
stuurbekrachtiging wellicht minder goed.
Voorwaarden voor een Autostop
Het Stop/Start-systeem controleert of aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan:
● Het Stop/Start-systeem is niet manueel uitgeschakeld.
● De motorkap is volledig gesloten.
● Het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van debestuurder is vastgemaakt.
● De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
● De motor is warmgelopen.
● De koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog.
● De temperatuur van de uitlaat‐ gassen is niet te hoog, bijv. na hetrijden met hoge motorbelasting.
● De omgevingstemperatuur is hoger dan -5 °C.
● Het klimaatregelsysteem staat een Autostop toe.
● Het remvacuüm is voldoende.
Page 144 of 265

142Rijden en bediening●De zelfreinigende functie van het
uitlaatfilter is niet actief.
● Sinds de laatste Autostop reed de auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop
verhinderen. Zie het hoofdstuk 'Kli‐
maatregeling' voor nadere details
3 130.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan
mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 139.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het Stop/Start-systeem.
Stroombesparingsmaatregelen
Tijdens een Autostop worden meer‐
dere elektrische functies, zoals de
extra elektrische verwarmer of de
achterruitverwarming, uitgeschakeld
of in een stroombesparingsmodusgezet. De ventilatorsnelheid van het
aircosysteem wordt verminderd om
stroom te besparen.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.
Het starten van de motor wordt
aangeduid door de naald op de stati‐
onaire toerentalstand in de toerentel‐
ler.
Als de keuzehendel uit neutraal is
gehaald voordat u de koppeling hebt
bediend, gaat het lampje - branden
of wordt het als symbool weergege‐
ven op het Driver Information Centre.
Controlelampje - 3 91.
Herstarten van de motor door het
Stop/Start-systeem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens
een Autostop, dan zal de motor auto‐
matisch door het Stop/Start-systeem
worden herstart:
● Het Stop/Start-systeem is manu‐ eel uitgeschakeld.
● De motorkap is open.
● De veiligheidsgordel van de bestuurders is losgemaakt en hetbestuurdersportier is geopend.
● De motortemperatuur is te laag.
● Het oplaadniveau van de accu is onder een bepaald niveau.
● Het remvacuüm is niet voldoende.
● De auto reed minstens stap‐ voets.
● Het klimaatregelsysteem vereist het starten van de motor.
● De airconditioning wordt hand‐ matig ingeschakeld.
Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐
bericht in het Driver Information
Centre.
Page 145 of 265

Rijden en bediening143Als een elektrisch accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Trek altijd de handrem aan. Trek de handrem aan zonder
op de ontgrendelingsknop te
drukken. Op een aflopende of
oplopende helling zo stevig
mogelijk. Trap tegelijkertijd het rempedaal in om minder kracht
nodig te hebben.
Trek bij auto's met elektrische
handrem gedurende ongeveer
één seconde aan schakelaar
m .
De elektrische handrem is
aangetrokken wanneer contro‐
lelamp m oplicht 3 91.
● Zet de motor af.
● Wanneer de auto vlak of op een
oplopende helling staat, dan
vóór het verwijderen van de
contactsleutel de eerste
versnelling inschakelen of de
keuzehendel in stand P zetten.
Op een oplopende helling
bovendien de voorwielen van
de stoeprand wegdraaien.
Wanneer de auto op een aflo‐
pende helling staat, dan vóór
het verwijderen van de contact‐
sleutel de achteruitversnelling inschakelen of de keuzehendel in stand P zetten. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand toedraaien.
● Sluit de ramen en de softtop.
● De contactsleutel verwijderen. Stuurwiel verdraaien totdat het
stuurslot merkbaar vergrendelt.
Bij auto's met automatische
versnellingsbak kan de sleutelalleen worden verwijderd met de keuzehendel in stand P.
● Vergrendel de auto.
● Diefstalalarmsysteem inschake‐ len.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 189.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Let op
Bij een ongeval waarbij airbags
worden geactiveerd, wordt de motor automatisch uitgeschakeld als het
voertuig binnen een bepaalde tijd tot
stilstand komt.
Page 146 of 265

144Rijden en bedieningUitlaatgassen9Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Uitlaatfilter
Het uitlaatfilter is een partikelfilter
voor diesel- en benzinemotoren.
Automatische regeneratie
Het uitlaatfilter verwijdert roetdeeltjes uit de uitlaatgassen. Het systeem
heeft een zelfreinigende functie die
tijdens het rijden automatisch wordt geactiveerd, zonder dat hier een
bericht over verschijnt. Het filter wordt
geregenereerd door achtergebleven
roetdeeltjes periodiek bij een hoge
temperatuur te verbranden. Dit
proces vindt in bepaalde rijomstan‐
digheden automatisch plaats en kan
tot 25 minuten duren. Doorgaans
neemt dit tussen zeven en twaalf
minuten in beslag. Autostop is niet
beschikbaar en het brandstofverbruik
ligt mogelijk hoger. Enige geur- en rookontwikkeling tijdens deze proce‐
dure is normaal.
Systeem moet worden gereinigd In bepaalde omstandigheden, zoals
bij korte ritten, kan het systeem zich‐
zelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter gereinigd moet
worden, maar de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐
ging toelieten, wordt dit aangegevenmet het oplichten van % en een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center.
% licht op samen met een waarschu‐
wingsbericht wanneer het uitlaatfilter
vol is. Start het regeneratieproces zo
spoedig mogelijk.
% knippert samen met een waar‐
schuwingsbericht als het uitlaatfilter
de maximale verzadigingsgraad heeft bereikt. Start het regeneratieproces
onmiddellijk om schade aan de motor
te voorkomen.
Zelfregeneratie activeren
Blijf rijden om het regeneratieproces
te activeren en houd het motortoeren‐
tal boven 2000 omw/min. Schakel zo
nodig terug. Het reinigen van het
uitlaatfilter gaat vervolgens van start.
Het reinigen is bij hoge motortoeren‐
tallen en -belastingen sneller voltooid.
Controlelampje % dooft zodra de
zelfreiniging is afgerond. Blijf rijden tot de regeneratie is voltooid.
Page 147 of 265

Rijden en bediening145Voorzichtig
Onderbreek indien mogelijk het
regeneratieproces niet. Blijf rijden
totdat het regenereren is voltooid
om noodzakelijk(e) onderhoud of
reparaties door een werkplaats te
voorkomen.
Regeneratie niet mogelijk
Als regeneratie om wat voor reden
dan ook niet mogelijk is, licht contro‐
lelampje Z op en verschijnt er een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center. Het motorvermo‐gen is mogelijk begrensd. Onmiddel‐
lijk hulp van een werkplaats inroepen.
Katalysator De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.
Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 179, 3 241 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de
katalysator en elektronische
onderdelen.
Onverbrande benzine kan leiden
tot oververhitting van en schade aan de katalysator. Daarom de
startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of
slepen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Met de hand schakelen is mogelijk in
de handmatige modus door op de
keuzehendel te tikken 3 147.
Versnellingsbakdisplay
De modus of ingeschakelde versnel‐
ling verschijnt op het versnellingsbak‐ display.
Page 148 of 265

146Rijden en bedieningIn de automatische modus wordt het
rijprogramma aangeduid door D op
het Driver Information Center.
In de handgeschakelde modus
worden M en het nummer van de
geselecteerde versnelling aange‐
duid.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N duidt de neutrale stand aan.
P duidt de parkeerstand aan.
KeuzehendelP:parkeerstand, druk op de
ontgrendelingsknop, de wielen
zijn geblokkeerd, alleen inscha‐
kelen wanneer de auto stilstaat
en de handrem is aangetrokkenR:achteruitversnelling, druk op de
ontgrendelingsknop, alleen
inschakelen wanneer de auto
stilstaatN:neutrale standD:automatische modusM:handmatige modus: duw de
keuzehendel vanuit D naar links.<:opschakelen in handmatige
modus: keuzehendel in de stand M zetten en omhoog tikken]:terugschakelen in handmatige
modus: keuzehendel in de stand M zetten en achterwaarts tikken
De keuzehendel is vergrendeld in P
en kan alleen worden verzet wanneer
u de ontsteking inschakelt en het
rempedaal intrapt.
Drukt u het rempedaal niet in, dan
brandt de controlelamp j.
Staat de keuzehendel niet in P
wanneer u de ontsteking uitschakelt,
dan knipperen de controlelampjes
j en P.
Druk op de ontgrendelknop om P of
R in te schakelen.
De motor start alleen wanneer de
hendel in stand P of N staat. Wanneer
de stand N is geselecteerd, trapt u de
rem in of trekt u de handrem aan alvo‐
rens te starten.
Tijdens het schakelen geen gas
geven. Gas- en rempedaal nooit
gelijktijdig bedienen.
Page 149 of 265

Rijden en bediening147Wanneer een versnelling is ingescha‐
keld en de rem wordt losgelaten, rijdt
de auto langzaam weg.
Afremmen op de motor Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een lagere versnelling selecteren; zie
handmatige modus.
Auto heen en weer schommelen
Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto is vastgereden in zand, modder of
sneeuw. Beweeg de keuzehendel
meermaals tussen stand D en R heen
en weer. Motor niet te hoge toeren
laten maken en snel optrekken voor‐
komen.
Parkeren
Trek de handrem aan en schakel P in.
De contactsleutel kan alleen verwij‐ derd worden met de keuzehendel in
stand P.Handmatige modus
Haal de keuzehendel uit de stand D
naar links om de handgeschakelde
modus M te selecteren.
Tip de keuzehendel aan
naar voren
<:opschakelen naar een
hogere versnellingnaar
achteren ]:terugschakelen
naar een lagere
versnelling
De ingeschakelde versnelling
verschijnt op de instrumentengroep.
Wordt bij een te lage snelheid een
hogere versnelling geselecteerd of
een lagere versnelling bij een te hoge
snelheid, dan schakelt de auto niet.
Hierdoor kan er een melding verschij‐ nen op het Driver Information Center.
In de handmatige modus wordt er bij
hoge toerentallen niet automatisch
naar een hogere versnelling opge‐ schakeld.
Elektronische rijprogramma's
● Bij een ingeschakelde SPORT- modus vindt het schakelen bij
hogere toerentallen plaats
(behalve wanneer cruise control
is ingeschakeld). SPORT-modus
3 154.
● Speciale programma's passen bij
klimmen en dalen de schakelmo‐
menten automatisch aan.
Page 150 of 265

148Rijden en bedieningKickdownBij het geheel intrappen van het
gaspedaal in de automatische modus
schakelt de transmissie afhankelijk van het motortoerental naar een
lagere versnelling.
Storing
In geval van een storing verschijnt er
boordinformatie op het Driver Infor‐
mation Center. Boordinformatie
3 102.
De versnellingsbak schakelt niet
langer automatisch. Verder rijden is
mogelijk door handmatig te schake‐
len.
Alleen de hoogste versnelling is
beschikbaar. In de handgeschakelde
modus kan, afhankelijk van de
storing, ook de 2e versnelling
beschikbaar zijn. Schakel alleen
wanneer de auto stilstaat.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking kan de
keuzehendel niet uit stand P worden
gehaald. U kunt de contactsleutel niet uit de contactschakelaar verwijderen.
Bij een lege accu hulpstartkabels
gebruiken 3 225.
Is de accu niet de oorzaak van de
storing, ontgrendel dan de keuzehen‐ del.
1. Handrem aantrekken.
2. Maak de kap van de keuzehendel
aan de voorkant van de midden‐
console los, klap deze omhoog en draai deze naar links.
3. Steek een schroevendraaier zo diep mogelijk in de opening en zet
de keuzehendel uit de stand P
of N. Wanneer u weer P of N
inschakelt, wordt de keuzehendel
opnieuw in deze stand vergren‐
deld. Oorzaak van de stroomon‐
derbreking door een werkplaats
laten verhelpen.
4. Breng de kap van de keuzehendel
weer op de middenconsole aan.