OPEL CASCADA 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019, Model line: CASCADA, Model: OPEL CASCADA 2019Pages: 265, PDF Size: 7.86 MB
Page 81 of 265

Instrumenten en bedieningsorganen79De gedeelten van het stuurwiel die
specifiek gemarkeerd zijn voor plaat‐
sing van de handen zijn sneller warm
en worden warmer dan de overige
gedeelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop-startsysteem 3 140.
Claxon
j indrukken.
Wis- en wasinstallatie
voorruit
VoorruitwissersHI:snelLO:langzaamINT:intervalschakeling
of
automatische wisfunctie met
regensensorOFF:uit
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbaar wisinterval
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om de wisfre‐ quentie in te stellen.
Page 82 of 265

80Instrumenten en bedieningsorganenInstelbare gevoeligheid van de
regensensor
Wisserhendel in stand INT.
Draai aan het stelwiel om de gevoe‐
ligheid van de regensensor in te stel‐
len.
De regensensor registreert de
hoeveelheid neerslag op de voorruit
en stuurt automatisch de wisfrequen‐ tie en de -snelheid aan.
Na 20 seconden zonder wisactiviteit
gaan de wisserarmen iets omlaag
naar de parkeerstand.
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruit- en koplampsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof op de voorruit
gespoten en de ruitenwisser maakt enkele slagen.
Buitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
Op de afbeelding ziet u het Graphic-
Info-Display
Page 83 of 265

Instrumenten en bedieningsorganen81
Op de afbeelding ziet u het Colour-
Info-Display
Als de buitentemperatuur tot 3 °C
daalt, verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.9 Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het
wegdek al beijzeld zijn.
Klok
Datum en tijd worden op het
Info-Display weergegeven.
Datum- en tijdinstellingen
CD 400plus/CD 400/CD300
Druk op CONFIG . Nu verschijnt het
menu Instellingen .
Selecteer Tijd en datum .
Te selecteren instellingsopties:
● Tijd instellen: Wijzigt de op het
display weergegeven tijd.
● Datum instellen: Wijzigt de op het
display weergegeven datum.
● Tijdopmaak instellen : Wijzigt de
urenindicatie tussen 12 uur en 24
uur .
● Datumopmaak instellen : Wijzigt
de datumindicatie tussen MM/
DD/JJJJ en DD.MM.JJJJ .
● Klok weergeven : Schakelt de
tijdsindicatie op het display in/uit.
● Kloksynchr. RDS-signaal : Het
RDS-signaal van de meeste
VHF-zenders stelt automatisch
Page 84 of 265

82Instrumenten en bedieningsorganende tijd in. De RDS-tijdsynchroni‐
satie kan enkele minuten in
beslag nemen. Sommige
zenders zenden geen correct
tijdsignaal uit. Het is dan raad‐
zaam de automatische tijdsyn‐
chronisatie uit te schakelen.
Persoonlijke instellingen 3 104.
Datum- en tijdinstellingen Navi 950/Navi 650/CD 600
Druk op Config en selecteer dan de
menuoptie Tijd en datum om het
betreffende submenu weer te geven.Let op
Als Kloksynchr. RDS-signaal geac‐
tiveerd is, worden tijd en datum auto‐ matisch door het systeem ingesteld.
Zie voor meer informatie de handlei‐
ding bij het infotainment-systeem.
Tijd instellen
Selecteer de menuoptie Tijd
instellen om de tijdsinstellingen aan
te passen. Draai aan de multifunctio‐
nele knop om de eerste instelling aan
te passen.
Druk op de multifunctionele knop om
de invoer te bevestigen. De
gekleurde achtergrond gaat naar de
volgende instelling.
Pas alle instellingen aan.
Datum instellen
Selecteer de menuoptie Datum
instellen om de tijdsinstellingen aan
te passen. Draai aan de multifunctio‐
nele knop om de eerste instelling aan te passen.
Druk op de multifunctionele knop om de invoer te bevestigen. De
gekleurde achtergrond gaat naar de
volgende instelling.Pas alle instellingen aan.
Tijdweergave
Selecteer Tijdnotatie instellen om de
gewenste tijdweergave te kiezen. Activeer 12 uur of 24 uur .
Persoonlijke instellingen 3 104.
Elektrische aansluitingen
Er zit een 12 volt-aansluiting in de
voorste console.
Page 85 of 265

Instrumenten en bedieningsorganen83
Er zit een extra 12 volt-aansluiting in
de achterconsole. Klap de afdekking
neer.
Het maximaal opgenomen vermogen mag niet meer bedragen dan
120 watt.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, zijn de stekkerdozen gedeacti‐
veerd. De stekkerdozen worden ook
gedeactiveerd wanneer de accu‐
spanning te laag is.
Aangesloten elektrische accessoires
moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de
DIN-norm VDE 40 839.
Geen accessoires aansluiten die
stroom leveren, zoals laadtoestellen
of accu's.
Aansluiting niet beschadigen door het
gebruik van ongeschikte stekkers.
Stop-startsysteem 3 140.
Aansteker
De aansteker bevindt zich in de voor‐ ste console.
Aansteker induwen. Zodra de spiraal
gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Aansteker
uittrekken.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
De verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden aangebracht.
Page 86 of 265

84Instrumenten en bedieningsorganenWaarschuwingslam‐
pen, meters en controlelampen
Instrumentengroep
Bij sommige uitvoeringen draaien de
naalden van de instrumenten even tot tegen de eindaanslag wanneer het
contact wordt ingeschakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
Op de onderste regel staat de afge‐
legde afstand in kilometer.
Dagteller
W geeft de gemeten afstand weer
sinds de laatste reset.
De auto is uitgevoerd met twee
dagtellers voor verschillende tochten.
Selecteer pagina W1 of
pagina W2 door aan het stelwiel op
de richtingaanwijzer te draaien.
Beide dagtellers kunnen na het
inschakelen van het contact worden
teruggezet: selecteer de desbetref‐
fende pagina, houd de terugzetknop
enkele seconden ingedrukt of druk op de richtingaanwijzer op SET/CLR.
De dagteller telt tot een afstand van
9.999 km en start dan weer op 0.
Page 87 of 265

Instrumenten en bedieningsorganen85Driver Information Center 3 95.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling omwille van het brandstofverbruik zo veel mogelijkmet een laag toerental rijden.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Bij een te laag brandstofpeil brandt
controlelamp i. Meteen tanken
wanneer deze knippert.
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Koelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
linker gedeelte:motor nog niet op
bedrijfstempera‐
tuurmiddelste
gedeelte:normale bedrijfs‐
temperatuurrechter
gedeelte:koelvloeistoftem‐
peratuur te hoog
Page 88 of 265

86Instrumenten en bedieningsorganenVoorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit informeert u wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden, kan het aangegeven vervangingsinterval van de motorolie
en het oliefilter aanzienlijk variëren.
Wanneer het systeem heeft berekend dat de levensduur van de motorolie is
verstreken, verschijnt er een waar‐
schuwingsbericht op het Driver Infor‐
mation Center. Laat de motorolie en
het oliefilter binnen een week of
500 km door een werkplaats vervan‐
gen (wat het eerst voorkomt).
Dit kan een extra verversing van de motorolie en vervanging van het
motoroliefilter zijn of onderdeel van
een reguliere servicebeurt.
Gebruik de knoppen van de rich‐
tingaanwijzerhendel om de reste‐
rende gebruiksduur van de motorolie
weer te geven:
Druk op MENU om Informatie- menu
voertuig te selecteren X.
Draai het stelwiel naar de stand
Resterende levensduur olie .
De resterende levensduur van de
motorolie wordt in procent weergege‐
ven op het Driver Information Center.
Terugzetten
Druk gedurende enkele seconden op SET/CLR op de richtingaanwijzer om
terug te zetten. De pagina met de
resterende gebruiksduur van de
motorolie moet actief zijn. Schakel
het contact maar niet de motor in.
Bij het verversen van de olie moet het
systeem altijd worden teruggezet om
goed te kunnen werken. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Page 89 of 265

Instrumenten en bedieningsorganen87Volgende onderhoudsbeurtEr verschijnt een bericht op het Driver Information Center, wanneer er
onderhoud aan de auto vereist is. Laat de servicebeurt binnen eenweek of na maximaal 500 km (afhan‐
kelijk van wat het eerst bereikt wordt)
door een werkplaats laten uitvoeren.
Service-informatie 3 232.
Controlelampen
De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐ mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
inschakelen van het contact lichten
de meeste controlelampjes korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Page 90 of 265

88Instrumenten en bedieningsorganenControlelampjes op de instrumentengroep