stop start OPEL COMBO 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: COMBO, Model: OPEL COMBO 2014Pages: 185, PDF Size: 4.18 MB
Page 19 of 185

Kort en bondig17
Motor starten
■ sleutel naar stand MAR draaien
■ verdraai het stuurwiel een beetje, zodat het stuurslot vrijkomt
■ trap de koppeling en rem in
■ geautomatiseerde versnellingsbak:
rem intrappen, de versnellingsbak
schakelt automatisch naar N (neu‐
traal)
■ bedien het gaspedaal niet
■ dieselmotoren: draai de sleutel naar stand MAR voor het voor‐
gloeien en wacht totdat de contro‐
lelamp ! dooft
■ sleutel kort naar stand AVV draaien
en loslaten
Motor starten 3 101.Stop/Start-systeem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en aan bepaalde voorwaarden is vol‐ daan, activeer dan een Autostop
zoals hieronder beschreven:
■ Bedien het koppelingspedaal
■ Zet de hendel in de neutraalstand
■ Laat het koppelingspedaal los
Een Autostop wordt aangegeven
wanneer ^ op het Driver Information
Center verschijnt 3 78.
Om de motor te herstarten, moet u het koppelingspedaal opnieuw bedienen.
Stop/Start-systeem 3 102.
Page 75 of 185

Instrumenten en bedieningsorganen73Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een
storing in het airbagsysteem. De hulp van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐
bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 38, 3 41.
Airbag-deactivering * brandt geel.
Bij geactiveerde passagiersairbag
voor:
Bij het inschakelen van het contact
brandt * gedurende ongeveer
4 seconden, knippert nog eens
4 seconden en gaat vervolgens uit.
Bij gedeactiveerde passagiersairbag
voor:
* brandt onafgebroken geel.
Airbag deactiveren 3 46.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet geladen. Motorkoeling wordt mo‐
gelijk onderbroken. De rembekrachti‐
ger werkt eventueel niet meer. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐ teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats
inroepen.
Knippert bij een draaiende
motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert. On‐ middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Page 76 of 185

74Instrumenten en bedieningsorganenRemsysteem
R brandt rood.
Licht op als de handrem wordt gelost
en het remvloeistofpeil te laag is
3 129.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Brandt bij een storing in de vacuüm‐ rembekrachtiger, bij het intrappen
voelt het rempedaal hard aan. Het
remsysteem blijft werken, maar de
bekrachtiging neemt af. Ook hebt u bij
het sturen wellicht aanzienlijk meer
kracht nodig.
Brandt nadat de ontsteking is inge‐
schakeld en de handrem is aange‐
trokken 3 111.
Slijtage van remblokken
F brandt geel.
De reblokken voor zijn versleten, on‐
middellijk hulp van een werkplaats in‐
roepen.
Antiblokkeersysteem
(ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden. Het sys‐
teem is na het doven van het contro‐
lelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐ den niet dooft of als tijdens de rit gaat
branden, dan zit er een storing in het
ABS-systeem. Het remsysteem blijft
normaal werken, maar zonder ABS-
regeling.
Antiblokkeersysteem 3 111.
Opschakelen
[ of Ò brandt op het Driver Informa‐
tion Center 3 78 wanneer met het
oog op een zuiniger verbruik schake‐
len wordt aanbevolen.Hellingrem
Z brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Als de controlelamp niet na een paar
seconden dooft of gaat branden tij‐
dens het rijden, is er een storing in de hellingrem. De hulp van een werk‐
plaats inroepen om de storing te laten verhelpen.
De controlelamp elektronisch stabili‐
teitsprogramma (ESP) x kan ook op‐
lichten 3 75 in combinatie met Z.
Afhankelijk van de modelvariant licht 9 als alternatief op als controlelampje
Z niet aanwezig is. Ook kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver Information Center verschijnen
3 78.
Generieke waarschuwing 9 3 72.
Hellingrem 3 112.
Ultrasoonparkeerhulp
r brandt geel.
Page 78 of 185

76Instrumenten en bedieningsorganen
Blijven rijden totdat [ dooft. Laat
het motortoerental zo mogelijk niet
onder 2000 omw/min dalen.
Brandt
Het dieselpartikelfilter is vol. Start het regeneratieproces zo spoedig moge‐
lijk.
Roetfilter 3 105, Stop-startsysteem
3 102.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten (of keuzehendel op stand
N zetten).
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Het oliepeil controleren alvorens de hulp van een werkplaats in te roepen
3 126.
Motorolie verversen
Dieselmotor met
dieselpartikelfilter
I knippert rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
De bewaking van de oliekwaliteit laat
u weten wanneer de olie moet worden
ververst. Controlelamp I knippert,
in combinatie met een bericht op het
Driver Information Center om aan te
geven dat de levensduur van de mo‐
torolie zodanig is afgenomen dat
deze moet worden ververst.
Afhankelijk van de rijomstandighe‐
den, kan het aangegeven verver‐
singsinterval van de olie aanzienlijk
variëren.
Afhankelijk van de modelvariant kan
I op de volgende manieren knippe‐
ren:
■ gedurende 1 minuut elke 2 uur of
■ in cycli van 3 minuten met I ge‐
durende tussenpozen van
5 seconden uit.
Page 79 of 185

Instrumenten en bedieningsorganen77
De waarschuwing verschijnt elke keerbij het starten van de motor totdat de
motorolie wordt ververst en het ser‐
vice-display wordt teruggezet. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display 3 70.
Motoroliepeil laag y brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als tijdens de rit gaat
branden, is het motoroliepeil te laag.
Het oliepeil controleren alvorens de
hulp van een werkplaats in te roepen
3 126.
Te laag brandstofpeil
$ brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking enkele seconden.Brandt
Peil in brandstoftank is te laag. On‐
middellijk bijtanken 3 119.
Tank nooit leegrijden.
Katalysator 3 106.
Knippert Storing in het brandstofsysteem.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Brandstofmeter 3 68.
Brandstoffilter aftappen
z brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐ steking en dooft vlak na het aanslaan van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Duidt op aanwezigheid van water in
de diesel. Onmiddellijk hulp van een
werkplaats inroepen.
Startbeveiliging d brandt geel.Storing in de startbeveiliging. De mo‐
tor kan niet worden gestart.
Stop-startsysteem
Æ brandt geel.
Er is een storing in het systeem.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Afhankelijk van de versie licht 9 als
alternatief op als controlelampje Æ
niet aanwezig is. Ook kan er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 78.
Generieke waarschuwing 9 3 72.
Stop/Start-systeem 3 102.
Rijverlichting
8 brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 88.
Storing rijverlichting
µ brandt geel.
Page 81 of 185

Instrumenten en bedieningsorganen79
en een multifunctionele versie met
meer aanpasbare instellingen.
Sommige weergegeven functies ver‐
schillen tussen onderweg en stilstand van de auto. Sommige opties zijn al‐
leen onderweg beschikbaar.
Afhankelijk van de variant verschijnen
de volgende punten op het display:
■ Kilometerteller, dagteller 3 67
■ Klok 3 63
■ Buitentemperatuur 3 63
■ Koplampverstelling 3 89
■ Versnellingsbakdisplay 3 107
■ Lampje Stop/Start-systeem 3 102
■ Boordinformatie 3 84
■ Boordcomputer 3 85
Menu's en opties selecteren U selecteert de menu's en opties met
de toetsen op het instrumentenbord.
SET q-toets indrukken:
■ één keer voor het instellingenmenu
■ nogmaals indrukken voor een menuoptie en submenuopties
■ na wijzigingen nogmaals kort in‐ drukken om een waarde te beves‐
tigen en automatisch terug naar het vorige scherm van het display te
gaan
Houd eventueel de knop SETq in‐
gedrukt om terug naar het vorige
scherm van het display te gaan zon‐
der wijzigingen in de huidige menu‐
optie op te slaan.
Let op
Na een bepaalde tijd wordt het menu
Instellingen automatisch afgesloten.
Alleen wijzigingen die al via de knop
SET q bevestigd zijn, worden opge‐
slagen.
Page 95 of 185

Verlichting93BagageruimteverlichtingAfhankelijk van de modelvariant gaat
de bagageruimteverlichting bij het
openen van de achterdeuren / ach‐ terklep of de zijschuifdeur branden.
Demonteerbare
interieurverlichting achter
Afhankelijk van de modelvariant kan
de demonteerbare interieurverlich‐
ting achter oplichten bij het openen
van de achterdeuren / achterklep of
zijschuifdeuren en de centrale scha‐
kelaar in de middelste stand.
Schakel de verlichting permanent in
door op het bovenste gedeelte van de
centrale schakelaar c te drukken.
Schakel de verlichting permanent uit
door op het onderste gedeelte van de
centrale schakelaar AUTO OFF te
drukken.
Gebruik de verlichting als een zaklan‐ taarn door deze via de knop boven op
de verlichting compleet (zie illustratie)
los te klikken en voorzichtig omlaag te trekken. Schakel het licht in/uit via de
schakelaar aan het uiteinde van de
zaklantaarn.
Breng de zaklantaarn na gebruik
weer op zijn plaats aan om de batterij
weer op te laden.Verlichtingsfuncties
Ontlaadbeveiliging accu Om het betrouwbaar herstarten van
de motor te garanderen, zijn er ver‐
schillende ontlaadbeveiligingen van
de accu ingevoerd als onderdeel van het Stop/Start-systeem.
Stop/Start-systeem 3 102.
Page 102 of 185

100Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 100
Starten en bediening .................100
Uitlaatgassen ............................. 105
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 106
Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 107
Remmen .................................... 111
Rijregelsystemen .......................112
Cruise control ............................. 114
Obstakeldetectiesystemen ........115
Brandstof ................................... 117
Trekken ...................................... 122Rijtips
Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd tijdens Autostop)
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Als u op deze
manier rijdt, brengt u uzelf en anderen
in gevaar. Alle systemen werken tij‐
dens een Autostop, maar er is een
gecontroleerde vermindering in de stuurbekrachtiging en de voertuig‐
snelheid is verlaagd.
Stop/Start-systeem 3 102.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te kun‐
nen bedienen geen matten onder de pedalen leggen.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐
pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Gedurende de inrijperiode kunnen
het brandstof- en motorolieverbruik
hoger zijn en wordt het roetfilter wel‐
licht vaker geregenereerd. Autostop
wordt mogelijk uitgeschakeld om de
accu te kunnen laden.
Roetfilter 3 105.
Page 103 of 185

Rijden en bediening101ContactslotstandenSTOP=Stuurslot opgeheven, ont‐
steking uitMAR=Ontsteking aan, bij diesel‐
motor: voorgloeienAVV=StartenMotor starten
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppeling- en rem intrappen.
Geautomatiseerde versnellingsbak: rem intrappen, de versnellingsbak
schakelt automatisch naar N (neu‐
traal)
Bedien het gaspedaal niet.
Dieselmotor: draai de sleutel naar
stand MAR om voor te gloeien totdat
de controlelamp ! dooft.
De sleutel kort naar stand AVV
draaien en loslaten.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het con‐
tactslot eerst terugdraaien naar stand STOP .
Autostop
Tijdens een Autostop wordt de motor
automatisch opnieuw gestart door het koppelingspedaal in te trappen. Au‐
to's met een geautomatiseerde ver‐
snellingsbak (MTA): schakel een
vooruitversnelling in, laat het rempe‐
daal los of zet de hendel in +, – of R
om automatisch opnieuw te starten.
Stop/Start-systeem 3 102.
De auto starten bij lage
temperaturen De motor kan zonder bijkomende ver‐
warmers gestart worden bij tempera‐
turen tot -25 °C voor dieselmotoren
en -30 °C voor benzinemotoren. Mo‐
torolie met de juiste viscositeit, de
juiste brandstof, uitgevoerd onder‐
houd en een voldoende opgeladen accu zijn vereist.
Page 104 of 185

102Rijden en bediening
Turbomotor opwarmen
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral wan‐
neer de motor koud is. Deze beper‐
king is er om het smeersysteem de
motor volledig te laten beschermen.
Motor afzetten
Brandstofblokkeersysteem
Bij een in zekere mate ernstige bot‐ sing wordt omwille van de veiligheid
het brandstofsysteem geblokkeerd
en wordt de motor automatisch uitge‐ schakeld. Ook kan er een betreffend
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center verschijnen 3 78.
Let op
Daarbij wordt de auto automatisch
ontgrendeld en brandt de binnenver‐
lichting.
Draai de contactsleutel in de stand
STOP om ontladen van de accu te
voorkomen en raadpleeg onmiddellijkeen werkplaats. Laat de auto inspec‐
teren op lekken in de motorruimte, on‐ der de auto en bij de brandstoftank.
Brandstofblokkeersysteem terugzet‐
ten en met de auto kunnen rijden:
1. Contactsleutel naar stand MAR
draaien 3 101
2. Schakel de richtingaanwijzer rechts geheel in 3 90
3. Deactiveer de richtingaanwijzer rechts
4. Schakel de richtingaanwijzer links
geheel in
5. Deactiveer de richtingaanwijzer links
6. Herhaal de stappen 2, 3, 4 en 5.
7. Contactsleutel naar stand STOP
draaien.9 Gevaar
Laat een eventuele geur van
brandstof in de auto of een brand‐ stoflek door een werkplaats ver‐
helpen. Zet het brandstofblokkeer‐
systeem niet terug, om kans op
brand te vermijden.
Berichten brandstofsysteem 3 85.
Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.
Stop/Start-systeem Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof besparen en uitlaatemissies be‐
perken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de mo‐
tor uit van zodra de auto langzaam
rijdt of stilstaat, bijv. voor een ver‐
keerslicht of in een file. Het start de
motor automatisch zodra u het kop‐
pelingspedaal bedient.
Een accusensor zorgt ervoor dat een
Autostop alleen wordt uitgevoerd,
wanneer de accu voldoende geladen
is om te kunnen herstarten.