stop start OPEL COMBO D 2017.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2017.5, Model line: COMBO D, Model: OPEL COMBO D 2017.5Pages: 203, PDF Size: 4.71 MB
Page 98 of 203

96Instrumenten en bedieningsorganenBoordinformatieGeluidssignalenEr klinkt slechts één geluidssignaal
tegelijk.
Het geluidssignaal voor niet gedra‐ gen veiligheidsgordels geniet de prio‐
riteit boven alle andere geluidssigna‐
len.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
● Wanneer de veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
● Bij aangetrokken handrem vanaf een bepaalde snelheid.
● Wanneer de parkeerhulp een obstakel herkent.
● Als er een storing in de parkeer‐ hulp wordt gedetecteerd.
● Als bij het wegrijden een van de portieren, de motorkap of de
achterklep niet goed gesloten is.
● Als de snelheid korte tijd een bepaalde limiet overschrijdt.● Als het Stop/Start-systeem de motor niet automatisch opnieuw
kan starten.
● Auto's met geautomatiseerde versnellingsbak; rempedaal is bij
het starten van de motor niet
ingetrapt.
● Auto's met geautomatiseerde versnellingsbak; bij het wegrijdenof onderweg is een onjuiste
versnelling geselecteerd.
● Auto's met geautomatiseerde versnellingsbak; wanneer de
auto stilstaat, als de motor loopt
en er een versnelling ingescha‐
keld is: transmissie schakelt in
bepaalde situaties automatisch
N in.
● Als de koppeling bij auto's met geautomatiseerde versnellings‐
bak oververhit is.
● Bij een transmissiestoring bij auto's met geautomatiseerde
versnellingsbak.
● Als er een waarschuwingsbe‐ richt, bijv. lage bandenspanning,
op het Driver Information Center
verschijnt.Bij het parkeren van de auto
en/of het openen van het
bestuurdersportier
● Als de contactsleutel nog in het contactslot steekt.
Berichten
brandstofsysteem
BrandstofblokkeersysteemBij een in zekere mate ernstige
botsing wordt omwille van de veilig‐
heid het brandstofsysteem geblok‐
keerd en wordt de motor automatisch
uitgeschakeld.
Controlelamp 9 3 81 licht op als de
brandstofblokkeerschakelaar wordt
geactiveerd en, afhankelijk van de
versie, er kan ook een bijbehorend
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center 3 90 verschijnen.
Zie " Motor afzetten " om het brand‐
stofblokkeersysteem terug te zetten
en met de auto te kunnen rijden
3 115.
Page 107 of 203

Verlichting105Verlichtingsfuncties
Uitstapverlichting
Indien aanwezig, gaan de koplampen gedurende ongeveer 30 seconden
branden nadat de auto geparkeerd en het systeem geactiveerd is.
Inschakelen 1. Ontsteking uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Richtingaanwijzerhendel naar het stuurwiel toe trekken.
4. Doe dat binnen twee minuten nogmaals.
Deze handeling kan tot zevenmaalworden herhaald tot een maximale
duur van 210 seconden.
Controlelamp 8 3 89 op de instru‐
mentengroep gaat bij gebruik bran‐
den. Afhankelijk van de versie kan er
een waarschuwingsbericht op het
Driver Information Center verschijnen
3 90.
Uitschakelen
Trek langer dan twee seconden aan
de richtingaanwijzerhendel om uit te
schakelen.
Ontlaadbeveiliging accu Om ervoor te zorgen dat de motor
betrouwbaar opnieuw start, zijn er
diverse ontlaadbeveiligingsfuncties
accu als onderdeel van het Stop/
Start-systeem geïmplementeerd,
bijv. sommige lichten worden na
enige tijd automatisch uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem 3 116.
Page 109 of 203

Klimaatregeling107●Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.
Airconditioning
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtdebiet
● luchtverdeling
n:koeling4:luchtrecirculatie
Achterruitverwarming Ü 3 33.
Verwarmde voorstoelen ß 3 39.
Temperatuur
rood:warmblauw:koud
De verwarming werkt pas optimaal als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet
Luchtdebiet instellen door de ventila‐
torknop in de gewenste stand te
zetten.
Luchtverdeling
M:naar de hoofdruimteL:naar de hoofd- en voetenruimteK:naar de voetenruimte en voor‐
ruitJ:naar de voorruit, de voorste
zijruiten en de voetenruimteV:naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt
aangeduid door de LED in de toets.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
een bepaalde buitentemperatuur. Er
kan zich dan condens vormen en
onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenstis, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen. Stop/Start-systeem 3 116.
Luchtrecirculatiesysteem
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De activering wordt
aangeduid door de LED in de toets.
Luchtrecirculatiemodus weer met
4 uitschakelen.
Page 110 of 203

108Klimaatregeling9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen
beslaan. De kwaliteit van de
binnenlucht neemt na verloop van
tijd af, wat tot vermoeidheidsver‐
schijnselen bij de inzittenden kan
leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
moet u de ruitenwisser aanzetten en
V uitzetten.
Maximale koeling Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
● Koeling n aan.
● Luchtrecirculatiesysteem 4
aan.
● Luchtverdeelschakelaar op M
zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
● Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
● Alle luchtroosters openen.
Ruiten ontwasemen en ontdooien ● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Luchtdebiet op hoogste stand zetten.
● Luchtverdeelschakelaar op V
zetten.
● Schakelaar koeling n aan.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
● Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeel‐
schakelaar op J zetten.
Stop/Start-systeem 3 116.Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur
● luchtverdeling en menu selecte‐ ren
● luchtdebiet
n:koelingAUTO:automatische modus4:luchtrecirculatieÊ:ontwasemen en ontdooienOFF:in-/uitschakelen
Achterruitverwarming Ü 3 33.
Verwarmde voorstoelen ß 3 39.
Page 111 of 203

Klimaatregeling109De ingestelde temperatuur wordt
automatisch afgeregeld. In de auto‐
matische modus regelen het luchtde‐
biet en de luchtverdeling automatisch
de luchtstroom.
Het systeem kan met de hand worden
bijgesteld aan de hand van de knop‐
pen voor luchtverdeling en lucht‐ stroom.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
Dek de sensor op het instrumenten‐
paneel niet af, anders werkt het
systeem niet goed.
Automatische modus
Basisinstelling voor maximaal
comfort:
● AUTO indrukken.
● Alle luchtroosters openen.
● Koeling n aan.
● Gewenste temperatuur instellen.
Temperatuur selecteren
De temperatuur kan naar wens
worden ingesteld.Voor maximaal comfort de tempera‐
tuur slechts in kleine stappen wijzi‐ gen. Aanpassen door aan knop
AUTO te draaien.rechtsom:warmlinksom:koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Als de minimumtemperatuur op
minder dan 16 ℃ ingesteld is, koelt de
elektronische klimaatregeling maxi‐ maal. LO verschijnt op het display.
Als de maximumtemperatuur op meer
dan 32 ℃ ingesteld is, verwarmt de
elektronische klimaatregeling maxi‐ maal. HI verschijnt op het display.
Let op
Als A/C wordt ingeschakeld, kan
door het verlagen van de ingestelde temperatuur de motor vanuit een
Autostop opnieuw worden gestart of een Autostop worden belemmerd.
Stop/Start-systeem 3 116.
Luchtdebiet
Het geselecteerde luchtdebiet wordt
aangeduid met balkjes op het display.
Verhoog of verlaag het luchtdebiet
door respectievelijk op ] of < te druk‐
ken.maximaal lucht‐ debiet:vijf balkjes op het
displayminimaal lucht‐
debiet:een balkje op het
display
De koeling n moet uitgeschakeld zijn
voordat de ventilator kan worden
uitgezet.
Terug naar automatisch luchtdebiet:
AUTO indrukken.
Ruiten ontwasemen en ontdooien Ê indrukken.
Temperatuur en luchtverdeling
worden automatisch ingesteld, de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.
Als de auto op normale bedrijfstem‐
peratuur komt, blijft de functie gedu‐
rende ongeveer drie minuten actief.
Page 112 of 203

110KlimaatregelingOm de automatische modus opnieuwin te schakelen: n of AUTO indruk‐
ken.
Luchtverdeling
Druk op R, S of 6.
De LED's in de knoppen branden.
De pijlen op het display geven de
verdeelinstellingen aan.
Koeling Druk op n om naar koeling om te
schakelen. Koeling werkt alleen bij
een draaiende motor en ingescha‐
kelde ventilator van de klimaatrege‐
ling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een
bepaalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling weer met n uitschakelen.Handmatig bediende
luchtrecirculatie
Om in te schakelen 4 indrukken.recirculatie aan:LED in knop
brandt; D
verschijnt op het
displayrecirculatie uit:LED in knop dooft;
E verschijnt op
het display9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen
beslaan. De kwaliteit van de
binnenlucht neemt na verloop van
tijd af, wat tot vermoeidheidsver‐
schijnselen bij de inzittenden kan
leiden.
Wanneer de omgevingslucht warm en zeer vochtig is, kan de voorruit aan
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant beslaat,
moet u de ruitenwisser aanzetten en
V uitzetten.
Stop/Start-systeem 3 116.
Page 115 of 203

Rijden en bediening113Rijden en bedieningRijtips......................................... 113
Controle over de auto ..............113
Sturen ...................................... 114
Starten en bediening .................114
Nieuwe auto inrijden ................114
Contactslotstanden ..................114
Motor starten ........................... 115
Motor afzetten ......................... 115
Uitrol-brandstofafsluiter ...........116
Stop/Start-systeem ..................116
Parkeren .................................. 119
Uitlaatgassen ............................. 120
Roetfilter .................................. 120
Katalysator .............................. 121
Handgeschakelde versnellings‐ bak ............................................. 121
Geautomatiseerde versnellings‐
bak ............................................. 122
Versnellingsbakdisplay ............122
Motor starten ........................... 122
Keuzehendel ........................... 123
Handgeschakelde modus ........125
Elektronische rijprogramma's ..125
Storing ..................................... 126Remmen.................................... 126
Antiblokkeersysteem ...............126
Handrem .................................. 127
Remassistentie ........................128
Hellingrem ............................... 128
Rijregelsystemen .......................129
Traction Control .......................129
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 130
Bestuurdersondersteuningssys‐
temen ......................................... 131
Cruise control .......................... 131
Parkeerhulp ............................. 132
Brandstof ................................... 134
Brandstof voor benzinemotoren .....................134
Brandstof voor dieselmotoren . 135
Brandstof voor het rijden op aardgas .................................. 135
Tanken .................................... 136
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot ................................... 138
Trekhaak .................................... 139
Algemene informatie ...............139
Rijgedrag en aanhangertips ....139
Aanhanger trekken ..................139Rijtips
Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
Veel systemen werken dan niet meer (bijv. rembekrachtiger, stuurbekrach‐
tiging). Als u op deze manier rijdt,
brengt u uzelf en anderen in gevaar.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop, maar er is wellicht een
gecontroleerde vermindering in de stuurbekrachtiging en de rijsnelheid is
verlaagd.
Stop/Start-systeem 3 116.
Pedalen Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.
Page 116 of 203

114Rijden en bedieningAfrijden van hellingenSchakel een versnelling in bij het afrij‐ den van hellingen om zeker te zijn dat
voldoende remdruk beschikbaar is.
Sturen Als de stuurbekrachtiging niet meer
werkt doordat de motor stopt of door
een systeemdefect, kunt u nog
steeds sturen maar is er wellicht meer
kracht nodig.Voorzichtig
Laat het stuurwiel bij een stil‐
staande auto nooit geheel
vergrendeld, omdat dit de stuur‐ bekrachtigingspomp kan bescha‐digen.
Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐ wikkeling optreden door het verdam‐ pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn.
Ook wordt het roetfilter wellicht vaker
geregenereerd. Dieselpartikelfilter
3 120.
Autostop is wellicht niet mogelijk
wanneer de accu wordt opgeladen. Stop/Start-systeem 3 116.
Contactslotstanden Draai de sleutel op:0:contact uit:
Sommige functies blijven actief
totdat de sleutel eruit wordt
getrokken of het bestuurderspor‐ tier wordt geopend, mits het
contact van tevoren aan was1:contact aan, stuurslot opgehe‐
ven.
De controlelampjes branden en
de meeste elektrische functies
werken.
Dieselmotor gloeit voor.2:motor starten: Laat de sleutel los
nadat de motor gestart is
Page 117 of 203

Rijden en bediening115StuurslotTrek de sleutel uit het contactslot endraai aan het stuurwiel totdat hetvastklikt.
Motor starten
Sleutel naar stand 1 draaien en stuur‐
wiel iets verdraaien om het stuurslot
te ontgrendelen.
Handgeschakelde versnellingsbak: koppelings- en rempedaal intrappen.
Geautomatiseerde versnellingsbak:
rempedaal intrappen, de versnel‐
lingsbak schakelt automatisch naar
N (neutraal)
Bedien het gaspedaal niet.
Dieselmotor: draai sleutel naar stand
1 om voor te gloeien totdat controle‐
lampje ! dooft.
Sleutel kort naar stand 2 draaien en
loslaten.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het
contactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Autostop
Tijdens een Autostop wordt de motor
automatisch opnieuw gestart door het koppelingspedaal in te trappen.
Auto's met een geautomatiseerde
versnellingsbak (MTA): schakel een
vooruitversnelling in, laat het rempe‐
daal los of zet de hendel in +, – of R
om automatisch opnieuw te starten.
Stop/Start-systeem 3 116.De auto starten bij lage
temperaturen
De motor kan zonder bijkomende
verwarmers gestart worden bij
temperaturen tot -25 °C voor diesel‐
motoren en -30 °C voor benzinemo‐
toren. Motorolie met de juiste viscosi‐
teit, de juiste brandstof, uitgevoerd
onderhoud en een voldoende opge‐
laden accu zijn vereist.
Turbomotor opwarmen
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motor koud is. Deze
beperking is er om het smeersysteem
de motor volledig te laten bescher‐
men.
Motor afzetten Brandstofblokkeersysteem
Bij een in zekere mate ernstige
botsing wordt omwille van de veilig‐
heid het brandstofsysteem geblok‐
keerd en wordt de motor automatisch uitgeschakeld.
Page 118 of 203

116Rijden en bedieningControlelamp 9 licht op als de brand‐
stofblokkeerschakelaar wordt geacti‐
veerd en, afhankelijk van de versie, er kan ook een bijbehorend waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center verschijnen 3 90.
Controlelamp generieke waarschu‐
wing 9 3 81.
Let op
Daarbij wordt de auto automatisch ontgrendeld en branden de waar‐
schuwingsknipperlichten en de inte‐
rieurverlichting.
Draai de contactsleutel in de stand 0
om ontladen van de accu te voorko‐
men en raadpleeg onmiddellijk een
werkplaats. Laat de auto inspecteren
op lekken in de motorruimte, onder de auto en bij de brandstoftank.
Brandstofblokkeersysteem terugzet‐
ten en met de auto kunnen rijden:
1. Contactsleutel naar stand 1
draaien 3 114.
2. Schakel de richtingaanwijzer rechts geheel in 3 101.
3. Deactiveer de richtingaanwijzer rechts.4.Schakel de richtingaanwijzer links
geheel in.
5. Deactiveer de richtingaanwijzer links.
6. Herhaal de stappen 2, 3, 4 en 5.
7. Contactsleutel naar stand 0
draaien.9 Gevaar
Laat een eventuele geur van
brandstof in de auto of een brand‐ stoflek door een werkplaats
verhelpen. Zet het brandstofblok‐
keersysteem niet terug, om kans
op brand te vermijden.
Berichten brandstofsysteem 3 96.
Uitrol-brandstofafsluiter
De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gas loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden
wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem
Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof besparen en uitlaatemissies
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. voor een
verkeerslicht of in een file. Het start de motor automatisch zodra u het
koppelingspedaal bedient.
Een accusensor zorgt ervoor dat een
Autostop alleen wordt uitgevoerd, als
de accu voldoende opgeladen is om
opnieuw te kunnen starten.
Inschakelen
Het Stop/Start-systeem is beschik‐
baar van zodra de motor is gestart, de
auto is vertrokken en er aan de hier‐
onder opgegeven omstandigheden
voldaan is.