OPEL COMBO D 2018 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018, Model line: COMBO D, Model: OPEL COMBO D 2018Pages: 205, PDF Size: 4.93 MB
Page 131 of 205

Rijden en bediening129Rijregelsystemen
Traction Control
De anti-slipregelaar (ASR) is een
onderdeel van de elektronische stabi‐ liteitsregeling (ESC).
ASR verhoogt zo nodig de stabiliteit,
ongeacht het type wegdek of de grip
van de banden, door te voorkomen
dat de aangedreven wielen door‐
slaan.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐
liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
ASR werkt na elke motorstart zodra
de controlelamp R dooft.
Wanneer ASR werkt, knippert R.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Uitschakelen
U kunt de ASR uitschakelen wanneer
de aangedreven wielen moeten
kunnen doorslaan: druk even op
ASR OFF .
De LED in de toets licht op en, afhan‐
kelijk van de versie, kan er ook een
bijbehorend bericht, bijv. ASR
uitgeschak , op het Driver Information
Center verschijnen 3 90.
U kunt de ASR weer activeren door nogmaals op ASR OFF te drukken.
De ASR wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Page 132 of 205

130Rijden en bedieningStoring
Bij een storing wordt ASR automa‐
tisch uitgeschakeld. Controlelampje
R op de instrumentengroep gaat
branden. Afhankelijk van de versie
kan er ook een bijbehorend bericht,
bijv. ESP niet beschikb. , op het Driver
Information Center verschijnen 3 90.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Controlelamp R 3 85.
Elektronische stabiliteitsre‐
geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
(ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐ biliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden. Het
voorkomt ook dat de aangedreven
wielen doorslaan.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur/overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd en
worden de wielen afzonderlijk afge‐
remd. Daardoor wordt de rijstabiliteit
van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
ESC werkt na elke motorstart zodra
controlelamp R dooft.
Wanneer ESC werkt, knippert R.
Het ESC-systeem wordt bij het star‐
ten van de auto automatisch geacti‐
veerd en kan niet worden gedeacti‐
veerd.
9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Storing
Bij een storing wordt ESC automa‐
tisch uitgeschakeld en licht controle‐
lampje R op de instrumentengroep
op. Afhankelijk van de versie kan er
ook een bijbehorend bericht, bijv.
ESP niet beschikb. , op het Driver
Information Center verschijnen 3 90.
De LED in de knop ASR OFF brandt
ook.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Controlelamp R 3 85.
Page 133 of 205

Rijden en bediening131Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruise control kan snelheden van
meer dan ongeveer 30 km/u opslaan
en handhaven. Bij het op- en afrijden van hellingen zijn afwijkingen van de
opgeslagen snelheid mogelijk.
Activeren in de eerste versnelling is
niet mogelijk.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Inschakelen
Draai het uiteinde van de hendel in de stand ON; controlelamp m 3 90 op de
instrumentengroep licht op. Afhanke‐
lijk van de versie kan er ook een bijbe‐
horend bericht, bijv. Cruise control
ingeschakeld , op het Driver Informa‐
tion Center verschijnen 3 90.
Inschakelen Accelereer tot de gewenste snelheid
en duw de hendel omhoog ( +): de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. U kunt het gaspe‐
daal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐ slagen snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen Duw de hendel na het activeren van
de cruise control omhoog ( +) of duw
de hendel meerdere malen kort
omhoog ( +): de snelheid neemt voort‐
durend of in kleine stapjes toe.
Page 134 of 205

132Rijden en bedieningU kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door de hendel omhoog ( +) te duwen.
Snelheid verlagen Duw de hendel na het activeren van
de cruise control omlaag ( -) of duw de
hendel meerdere malen kort omlaag
( -): de snelheid neemt voortdurend of
in kleine stapjes af.
Uitschakelen
Automatisch uitschakelen: ● rijsnelheid onder ong. 30 km/u● het rempedaal wordt ingetrapt
● het koppelingspedaal wordt inge‐
trapt
● het Traction Control-systeem/de anti-slipregelaar (ASR) of de
elektronische stabiliteitsregeling (ESC) werkt
● het antiblokkeersysteem (ABS) werktOpgeslagen snelheid hervatten
= bij een snelheid van meer dan
30 km/u indrukken. De opgeslagen
snelheid wordt nu overgenomen.
Uitschakelen
Draai het uiteinde van de hendel in de stand OFF; controlelampje m dooft.
De opslagen snelheid wordt gewist. Bij het uitschakelen van het contact
wordt ook de opgeslagen snelheid
gewist.
Parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het inparkeren.
Controleer bij het achteruitrijden en het gebruik van de parkeerhulp de zone rondom de auto.
De parkeerhulp meet de afstand
tussen uw auto en eventuele obsta‐
kels, wat het parkeren vergemakke‐
lijkt, en geeft geluidssignalen.
Het systeem bestaat uit vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per.
Inschakelen
Bij het inschakelen van de achteruit‐
versnelling wordt de parkeerhulp
automatisch ingeschakeld.
De pieptonen volgen elkaar sneller op
naarmate de afstand tot het obstakel
afneemt. Bij een afstand van minder
dan 30 cm klinkt er een ononderbro‐
ken pieptoon die meteen stopt
wanneer de afstand groter wordt.
Page 135 of 205

Rijden en bediening133Uitschakelen
De parkeerhulp schakelt automatisch uit wanneer de achteruitversnellingwordt uitgeschakeld.
Storing
Bij een storing in het systeem licht
r 3 85 op de instrumentengroep
op.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend waarschuwingsbericht,
bijv. Parkeerhulp niet beschikbaar , op
het Driver Information Center
verschijnen 3 90.
Door een van de onderstaande rede‐
nen werkt het systeem wellicht niet
goed:
● De ultrasoonsensoren zijn niet schoon. Houd de bumper vrij van
modder, vuil, sneeuw, ijs en slijk.
● De sensoren zijn bedekt met rijp of ijs.
● De achterdeuren / achterklep zijn/is open.
● Tijdens de laatste rijcyclus hing er een object uit de achterdeu‐
ren / achterklep. Na het wegne‐
men van het object werkt de
parkeerhulp weer normaal.
● Op de achterkant van de auto bevindt zich een object of een
afdekking.
● De bumper is beschadigd. Laat het systeem in een werkplaats
repareren.
● Andere factoren, zoals trillingen van een pneumatische boorha‐
mer, doen het systeem minder
goed werken.
Raadpleeg een werkplaats als het
systeem nog steeds niet goed werkt.Bij een storing of het inschakelen van
de achteruitversnelling klinkt er ook
kort een geluidssignaal 3 96.
Let op
Het volume van het geluidssignaal
kan ook via het Driver Information
Center worden aangepast 3 90.
Belangrijke tips voor het gebruik
van parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen. Indien dergelijke
obstakels de waarnemingszone
van de sensoren verlaten wanneer
het voertuig dichterbij komt, zal er
een continu waarschuwingssig‐
naal klinken.
Page 136 of 205

134Rijden en bedieningVoorzichtig
De sensor werkt eventueel mindergoed wanneer deze bijv. met ijs of sneeuw zijn bedekt.
De parkeerhulpsystemen werken
bij een zware belading eventueel
minder goed.
Bij grotere voertuigen (bijv.
offroad-voertuigen, minivans,
bestelauto's) is er sprake van
bijzondere omstandigheden. De
objectherkenning in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐
tievlak, zoals smalle voorwerpen
of zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
De parkeerhulp voorkomt geen
botsingen met objecten buiten het detectiebereik van de sensoren.
Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
De sensor kan een niet-bestaand
voorwerp (storingsecho) herkennen
als gevolg van akoestische of
mechanische invloeden van
buitenaf.Brandstof
Brandstof voor benzinemotoren
Gebruik alleen loodvrije brandstof die
voldoet aan de Europese norm
EN 228 of gelijkwaardig.
De motor kan draaien op brandstof
met een ethanolgehalte van maxi‐
maal 10 % (bijv. E10).
Brandstof met het aanbevolen
octaangetal gebruiken. Bij een lager
octaangetal kunnen het motorvermo‐
gen en -koppel lager zijn en neemt het brandstofverbruik iets toe.Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen
bestanddelen bevatten, zoals
additieven op mangaanbasis. Dat
kan motorschade veroorzaken.
Page 137 of 205

Rijden en bediening135Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet
voldoet aan EN 228 of gelijkwaar‐ dig kan leiden tot afzettingen of
motorschade.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof met een
lager octaangetal dan het laagst
mogelijke octaangetal kan onge‐
controleerde verbranding en
motorschade veroorzaken.
Voor de motorspecifieke vereisten
met betrekking tot het octaangetal
verwijzen we u naar het overzicht
motorgegevens 3 186. Eventuele
andere informatie op een label op de
tankklep heeft altijd prioriteit.
Brandstof voor dieselmotoren
Gebruik alleen dieselbrandstof die
voldoet aan EN 590 en met een
zwavelgehalte van max. 10 ppm.
Er mogen brandstoffen met max. 7%
biodiesel (conform EN 14214)
worden gebruikt (bijv. met de naam
B7).
Bij reizen buiten de Europese Unie
kunt u incidenteel euro-dieselbrand‐
stof met een zwavelgehalte van
minder dan 50 ppm gebruiken.Voorzichtig
Bij veelvuldig gebruik van diesel‐
brandstof met meer dan 15 ppm
zwavel veroorzaakt ernstige
schade aan de motor.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof die niet
voldoet aan EN 590 of soortgelijk,
kan leiden tot een verminderd
motorvermogen, meer slijtage of motorschade en kan van invloed
zijn op de garantie.
Gebruik geen scheepsdieseloliën,
lichte stookoliën, Aquazole en soort‐
gelijke diesel-water emulsies. Het is
niet toegestaan om dieseloliën aan te
lengen met brandstoffen voor benzi‐ nemotoren.
Rijden bij lage temperaturen Bij temperaturen onder 0 °C kunnensommige dieselproducten met bijge‐
mengde biodiesel aankoeken, bevrie‐
zen of gelvormig worden, waardoor
het brandstoftoevoersysteem moge‐
lijk minder goed werkt. Starten en
draaien van de motor werken moge‐
lijk niet goed. Tank bij temperaturen
onder 0 °C altijd winterdiesel.
Bij temperaturen onder -20 °C kan
dieselbrandstof met een kwaliteit voor
zeer lage temperaturen worden
gebruikt. Gebruik deze brandstofkwa‐ liteit bij voorkeur niet in warme of
tropische klimaten, omdat hierdoor de
motor kan afslaan of slecht start en
het brandstofinspuitsysteem schade
kan oplopen.
Page 138 of 205

136Rijden en bedieningBrandstof voor het rijden opaardgas
Gebruik aardgas met een methaan‐
gehalte van ongeveer 78 - 99 %. L-
gas (laag) heeft ongeveer 78 - 87 %
en H-gas (hoog) heeft ongeveer
87 - 99 %. Eventueel kunt u, mits
chemisch voorbereid en ontzwaveld,
ook biogas met hetzelfde methaan‐
gehalte gebruiken.
Alleen aardgas of biogas gebruiken
dat voldoet aan DIN 51624.
Geen vloeibaar gas of LPG-autogas
gebruiken.
Tanken De tankklep zit achteraan aan de
linkerzijde van de auto.9 Gevaar
Zet voor het tanken de motor en
alle hulpverwarmingen met
verbrandingskamers uit. Zet alle
mobiele telefoons uit.
Bij het tanken de gebruiks- en
veiligheidsvoorschriften van het
tankstation in acht nemen.9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak
daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.
Voorzichtig
Wanneer u foute brandstof hebt
getankt, mag u het contact niet
aanzetten.
Ontgrendel de tankklep met de hand
door aan de klep te trekken.
Steek de contactsleutel in de tankdop en ontgrendel deze linksom.
Draai de tankdop linksom.
Voorzichtig
Open de zijschuifdeur niet wanneer de tankklep nog open is.
Let op
Afhankelijk van het model kan de
zijschuifdeur zijn uitgevoerd met een
veiligheidssysteem dat voorkomt dat de deur geheel wordt geopend
wanneer de tankklep open is.
Zijschuifdeur 3 25.
Bij het tanken de tankdop in de steun
op de tankklep hangen.
Page 139 of 205

Rijden en bediening137Om te tanken, het vulpistool volledig
in de vulopening brengen en inscha‐ kelen.
Na het automatisch afslaan kunt de
tank nog maximaal twee keer door
drukken op het pistool helemaal vol
maken.Voorzichtig
Gemorste brandstof onmiddellijk
afwassen.
Afsluiten door de tankdop te plaatsen
en rechtsom vast te draaien.
Steek de contactsleutel in de tankdop
en ontgrendel deze linksom en trek
de sleutel eruit.
Sluit de tankklep.
Aardgas tanken
Open de tankklep.
9 Waarschuwing
Alleen tanken bij een maximale
afleverdruk van 250 bar. Alleen bij
tankstations met temperatuur‐
compensatie tanken.
Het tanken van aardgas helemaal
voltooien, d.w.z. de vulopening
ontluchten.
De capaciteit van de aardgastanks is
afhankelijk van de buitentempera‐
tuur, de afleverdruk en het type tank‐
installatie.
Sluit de tankklep na het tanken.
Benamingen van " aardgasauto's" in
het buitenland:DuitsErdgasfahrzeugeEngelsNGVs = Natural Gas Vehi‐ clesFransVéhicules au gaz naturel –
or – Véhicules GNVItaliaansMetano auto
Benamingen van " aardgas" in het
buitenland:
DuitsErdgasEngelsCNG = Compressed
Natural GasFransGNV = Gaz Naturel (pour)
Véhicules - of -
CGN = carburantgaz
naturelItaliaansMetano (per auto)
Page 140 of 205

138Rijden en bedieningTankdopGebruik uitsluitend originele tankdop‐pen. Auto's met een dieselmotor
hebben een speciale tankdop.
Brandstofblokkeersysteem Bij een in zekere mate ernstige
botsing wordt omwille van de veilig‐
heid het brandstofsysteem geblok‐
keerd en wordt de motor automatisch
uitgeschakeld.
Brandstofblokkeersysteem terugzet‐
ten: zie "Berichten brandstofsysteem"
3 96.
Brandstofverbruik - CO 2-
uitstoot
Het brandstofverbruik (gecombi‐
neerd) van het model Opel Combo ligt
binnen een bereik van 7,7 tot 4,1
l/100 km.
Afhankelijk van het land verschijnt het
brandstofverbruik in km/l. In dit geval
ligt het brandstofverbruik (gecombi‐
neerd) van het model Opel Combo
binnen een bereik van 13,0 tot
24,3 km/l.De CO 2-emissie (gecombineerd) ligt
binnen een bereik van 179 tot
120 g/km.
Raadpleeg voor de waarden die
specifiek voor uw voertuig gelden het
'EEC Certificate of Conformity' dat bij uw voertuig werd geleverd of de
andere nationale autopapieren.
Algemene informatie
De opgegeven getallen voor het offi‐
ciële brandstofverbruik en specifieke CO 2-emissie hebben betrekking op
het EU-basismodel met standaard
uitrusting.
Brandstofverbruikgegevens en CO 2-
emissiegegevens worden bepaald
volgens verordening R (EG)
nr. 715/2007 (in de meest recente van
toepassing zijnde versie), waarbij
rekening wordt gehouden met het
gewicht van de auto in bedrijfstoe‐
stand, zoals voorgeschreven door de
verordening.
De getallen worden alleen gegeven
ter vergelijking tussen verschillende
varianten van de auto's en mogen nietals garantie worden opgevat voor het
werkelijke brandstofverbruik van een
bepaalde auto.
Extra uitrusting kan enigszins hogere
resultaten tot gevolg hebben dan de
vermelde getallen voor brandstofver‐
bruik en CO 2. Het brandstofverbruik
hangt bovendien af van de persoon‐
lijke rijstijl, de staat van het wegdek en de verkeersomstandigheden.
Aardgas
De brandstofverbruikswaarden
werden verkregen bij gebruik van de
referentiebrandstof G20 (methaange‐ halte 99 - 100 mol%) onder de voor‐
geschreven rijomstandigheden. Bij
het rijden op aardgas met een lager methaangehalte kan het brandstofge‐
bruik van de aangegeven waarden
afwijken.