OPEL CORSA E 2018.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018.5, Model line: CORSA E, Model: OPEL CORSA E 2018.5Pages: 281, PDF Size: 7.89 MB
Page 171 of 281

Rijden en bediening169van de kant waar de auto dichter bij
een obstakel is, hoort u aan de desbe‐
treffende zijde akoestische waar‐
schuwingssignalen in de auto. De
geluidssignalen volgen elkaar sneller
op naarmate de afstand tot dat obsta‐ kel afneemt. Is de afstand kleiner dan
ongeveer 30 cm, dan klinkt er een
continu geluid.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter en voor de auto weergegeven
met veranderlijke afstandslijnen op
het Driver Information Center 3 98 of,
afhankelijk van de versie, op het
Colour-Info-Display 3 103.De afstand tot obstakels achter en
voor wordt aangegeven met veran‐
derlijke afstandslijnen op het Driver
Information Center 3 98.
De afstandsmelding wordt mogelijk
geblokkeerd door boordinformatie
met een hogere prioriteit. Na bevesti‐ ging van het bericht via SET/CLR op
de hendel verschijnt de afstandsaan‐ duiding weer.
De afstand tot obstakels wordt
getoond op het Colour-Info-Display
door gekleurde zones vóór of achter
de auto 3 103.
Parkeerhulp voor-achter deactiveren
De parkeerhulp achter schakelt auto‐
matisch uit wanneer de achteruitver‐
snelling wordt uitgeschakeld.
De parkeerhulp voor wordt ook auto‐
matisch gedeactiveerd bij een snel‐
heid hoger dan 11 km/u.
Handmatig deactiveren is ook moge‐
lijk door kort indrukken van de
parkeerhulptoets D.
Wanneer het systeem wordt handma‐
tig gedeactiveerd, dooft de led in de
knop en verschijnt Parkeerhulp uit op
het Driver Information Center.
Na een handmatige deactivering
wordt de parkeerhulp voor/achter
weer geactiveerd als D kort wordt
ingedrukt of als de achteruitversnel‐
ling wordt ingeschakeld.
Het complete systeem is handmatig
uit te schakelen in het menu Persoon‐ lijke instellingen op het Info-Display.
Het blijft gedeactiveerd voor de duur
van de contactcyclus of totdat het
opnieuw wordt geactiveerd in het
menu Persoonlijke instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 107.
Page 172 of 281

170Rijden en bedieningGeavanceerde parkeerhulp activerenDe geavanceerde parkeerhulp kan
alleen bij vooruit rijden worden geac‐
tiveerd.
Bij het zoeken naar een parkeerplek
is het systeem door lang indrukken van D klaar voor gebruik.
In de parkeerhulpmodus herkent en memoreert het systeem fileparkeer‐
plekken van 10 m en insteekplekken
van 6 m.
Het systeem kan alleen worden geac‐
tiveerd bij snelheden tot 30 km/u en
het systeem zoekt naar parkeerplek‐
ken bij een snelheid tot 30 km/u.
De maximaal toegestane parallelle
afstand tussen de auto en een rij
geparkeerde auto's is 1,8 m voor file‐
parkeren en 2,5 m voor insteken.
WerkingZoekmodus parkeerplek
Melding op het Driver Information
Center
Selecteer een fileparkeerplek of een
insteekplek op het Driver Information
Center door op SET/CLR te drukken.
Het systeem is geconfigureerd om standaard naar parkeerplekken aan de passagierskant te zoeken. Om
parkeerplekken aan de bestuurders‐
zijde te vinden, schakelt u de richting‐
aanwijzer aan de bestuurderszijde in.
Page 173 of 281

Rijden en bediening171
Wanneer er een plek is gevonden,
wordt dit op het Driver Information
Center getoond en klinkt er een
geluidssignaal.
Weergave op het Colour-Info-Display
Selecteer een fileparkeerplek of een
insteekplek door op het desbetref‐
fende pictogram op het Info-Display
te tikken.
Selecteer de kant waar de parkeer‐
plek ligt door op het desbetreffende
pictogram op het Info-Display te
tikken.
Wanneer er een plek is gevonden,
wordt dit op het Colour-Info-Display getoond en klinkt er een geluidssig‐naal.
Als u niet stopt wanneer het systeem
een parkeerplek heeft voorgesteld,
zoekt het systeem naar een andere
geschikte plek.
Inparkeermodus
De door het systeem gemelde
beschikbare parkeerplek wordt geac‐ cepteerd als de bestuurder bij filepar‐
keerplekken binnen 10 m of bij
insteekplekken binnen 6 m na het
bericht Stop stopt. Het systeem bere‐
kent het optimale pad om in te parke‐
ren.
Een korte trilling in het stuurwiel na
inschakeling van de achteruitversnel‐ ling geeft aan dat het systeem de
besturing overneemt. Daarna wordt
de auto automatisch ingeparkeerd
met gedetailleerde instructies aan de
bestuurder voor remmen, optrekken
en schakelen. De bestuurder moet de handen van het stuurwiel houden.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid geeft aan dat de
afstand tot een obstakel minder dan
ongeveer 30 cm is.
Als de bestuurder om ongeacht welke
reden toch zelf moet sturen, houd het
stuurwiel dan alleen aan de buiten‐
rand vast. In dat geval werkt de auto‐ matische besturing niet meer.
Page 174 of 281

172Rijden en bedieningDisplayweergave
De instructies op het display tonen:
● Algemene tips en waarschu‐ wingsberichten.
● Een tip bij een hogere snelheid dan 30 km/u in de zoekmodus
naar een parkeerplek of 8 km/u in
de inparkeermodus.
● Het verzoek om te stoppen wanneer een parkeerplek is
gevonden.
● De richting waarin u rijdt om in te
parkeren.
● Het verzoek tot inschakelen van de achteruit- of eerste versnel‐ling.
● Het verzoek tot optrekken of remmen.
● Voor sommige instructies verschijnt er een voortgangsbalk
op het Driver Information Center.
● Het goed inparkeren, aangege‐ ven door een pop-upsymbool en
een geluidssignaal.
● Het annuleren van een inpar‐ keermanoeuvre.Weergaveprioriteit
De informatie van de geavanceerde
parkeerhulp op het Driver Information
Center kan worden belemmerd door
boordinformatie met een hogere prio‐
riteit. Na bevestiging van het bericht
via SET/CLR op de hendel verschij‐
nen de instructies van de geavan‐
ceerde parkeerhulp weer en kunt u
het inparkeren voortzetten.
Geavanceerde parkeerhulp
deactiveren
Het systeem wordt gedeactiveerd
door:
● D lang in te drukken
● nadat het inparkeren is gelukt
● tijdens het zoeken naar een parkeerplek sneller dan 30 km/u
te rijden
● tijdens het inparkeren sneller dan
8 km/u te rijden
● de constatering dat de bestuur‐ der het stuurwiel aanraakt● te veel te schakelen: acht cycli bij
fileparkeren of vijf cycli bij inste‐
ken
● wanneer u de ontsteking uitscha‐
kelt
Wanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het zichzelf deactiveert
tijdens het inparkeren, dan verschijnt
Parkeren gedeactiveerd op het
display. Ook klinkt er een geluidssig‐ naal.
Storing
Er verschijnt een bericht wanneer:
● Het systeem een storing vertoont.
● De bestuurder de parkeerma‐ noeuvre niet goed heeft afge‐
maakt.
● Het systeem is buiten werking. ● Een van de bovenstaande rede‐ nen voor deactiveren van toepas‐
sing is.
Als er tijdens het inparkeren een
obstakel wordt herkend, dan
verschijnt Stop op het display. Door
het verwijderen van het object wordt het inparkeren hervat. Wordt het niet
Page 175 of 281

Rijden en bediening173verwijderd, dan wordt het systeem
gedeactiveerd. Druk lang op D om
het systeem naar een nieuwe
parkeerplek te laten zoeken.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals
externe geluidsbronnen ertoe
leiden dat het systeem obstakels
niet waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden op lage obstakels die het onderstegedeelte van de bumper kunnen
beschadigen.
Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel
minder goed wanneer de senso‐
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of
sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste
afstandsindicatie in het bovenste
deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het
detectiebereik.
Let op
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ sche valse waarschuwingen kunnenvoorkomen).
Zorg ervoor dat de kentekenplaat voor goed gemonteerd is (niet
verbogen en geen speling ten
opzichte van de bumper links of
rechts) en dat de sensoren goed op
hun plek zitten.
De geavanceerde parkeerhulp
reageert eventueel niet op verande‐
ringen in de beschikbare parkeer‐
plek nadat u met het inparkeren bent
begonnen. Het systeem kan een
ingang, een oprit, een binnenplaats
of zelfs een kruising als een parkeer‐ plek herkennen. Na het inschakelen van de achteruitversnelling begint
het systeem met inparkeren. Kijk
goed of de voorgestelde parkeerplek
inderdaad beschikbaar is.
Het systeem detecteert geen onre‐
gelmatigheden in het wegdek, bijv.
op bouwterreinen. De bestuurder
neemt de verantwoordelijkheid op
zich.
Let op
Bij het inschakelen van een vooruit‐
versnelling en het overschrijden van een bepaalde snelheid wordt de
Page 176 of 281

174Rijden en bedieningparkeerhulp bij het uitschuiven van
het draagsysteem achterzijde
gedeactiveerd.
De eerste keer dat u de achteruit‐
versnelling inschakelt detecteert de
parkeerhulp het draagsysteem
achterzijde en klinkt er een akoes‐
tisch signaal. Druk kort op r of
D om de parkeerhulp te deactive‐
ren.
Let op
Na productie moet het systeem
worden gekalibreerd. Voor optimale
begeleiding tijdens het parkeren is
een rijafstand van ten minste 10 km ,
inclusief een aantal bochten, nodig.
Dodehoeksysteem Het dodehoeksysteem detecteert en
meldt objecten die zich, binnen een
specifieke dode hoek, aan weerszij‐
den van de auto bevinden. Het
systeem geeft een visueel alarm visu‐
eel in elke buitenspiegel bij het detec‐ teren die in de binnen- en buitenspie‐
gels wellicht niet zichtbaar zijn.Het dodehoeksysteem maakt gebruikvan sommige sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp in de
voor- en achterbumper aan beide
zijden van de auto.9 Waarschuwing
Het dodehoeksysteem ontslaat de
bestuurder niet van zijn/haar plichtom zelf te kijken.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de dode hoeken bevinden, en die moge‐lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de richtingaanwijzer.
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐
den in de dode hoek een voertuig
detecteert, licht er zowel bij auto's die worden ingehaald of die u inhalen,
een geel waarschuwingssymbool B
in de desbetreffende buitenspiegel
op. Als u vervolgens de richtingaan‐
wijzer gebruikt, gaat het waarschu‐
wingssymbool B geel knipperen om
u te waarschuwen voor het wisselen
van rijstrook.
Let op
Als de inhalende auto minstens
10 km/u sneller rijdt dan de inge‐
haalde auto, licht het waarschu‐
wingssymbool B in de betreffende
buitenspiegel wellicht niet op.
Het dodehoeksysteem werkt bij snel‐
heden van 10 km/u tot 140 km/u. Bij snelheden hoger dan 140 km/u wordt
het systeem inactief, aangegeven
door de verlichte waarschuwings‐
symbolen B in beide buitenspiegels.
Als de snelheid weer wordt verlaagd,
Page 177 of 281

Rijden en bediening175verdwijnen de waarschuwingssym‐
bolen. Als een auto dan in de dode
hoek wordt waargenomen, worden de
waarschuwingssymbolen B als
normaal verlicht aan de desbetref‐
fende zijde.
Als de auto wordt gestart, lichten beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het
systeem operationeel is.
U kunt het systeem activeren of deac‐ tiveren op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 107.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Detectiezones
De detectiezones beginnen bij de
achterbumper en strekken zich tot op
ongeveer 3 m naar achteren en naar
de zijkanten uit. De zone is ongeveer
tussen de 0,5 m en 2 m hoog, vanaf
de grond.
Het systeem wordt geactiveerd als er
een aanhangwagen aangekoppeld is.Het dodehoeksysteem is ontworpen
om stilstaande voorwerpen, zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐
den, muren en balken te negeren.
Geparkeerde voertuigen of tege‐
moetkomende voertuigen worden
niet gedetecteerd.
Storing
Het kan soms voorkomen dat het
systeem geen signaal afgeeft, bij
natte weersomstandigheden zal dit
vaker optreden.
Het dodehoeksysteem werkt niet als
de bumper aan de linker- of rechter‐
zijde verontreinigd is met modder,
vuil, sneeuw, ijs, slijk, of tijdens
hevige regenval.
Instructies voor reinigen 3 237.
Bij een storing in het systeem of als
het systeem door tijdelijke omstan‐ digheden niet operationeel is, dan
verschijnt er een melding in het Driver
Information Centre. Roep de hulp in
van een werkplaats.Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruitrijden door middel van een weergave van het
gebied achter de auto.
De camerabeelden verschijnen op het Colour-Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
parkeerhulp bevinden, bijv. onder
de bumper of onder de auto,
worden niet getoond.
Gebruik niet alleen de achteruit‐ kijkcamera om achteruit te rijden
of te parkeren.
Controleer vóór het wegrijden
altijd de omgeving van de auto.
Page 178 of 281

176Rijden en bedieningInschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐ keld.
Werking
De camera zit tussen de lampjes van de kentekenverlichting en heeft een
zichthoek van 130°.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen worden
weergegeven als driehoekjes 9 en
geven obstakels aan die door de
achterste sensoren van de parkeer‐
hulp zijn gedetecteerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste
regel van het Info-Display met de
waarschuwing om de omgeving van
de auto te controleren.
Uitschakelen
De camera wordt gedeactiveerd
wanneer een bepaalde snelheid voor‐ uit wordt overschreden of als de
achteruitversnelling gedurende ong.
10 seconden niet is ingeschakeld.
De achteruitkijkcamera is handmatig
uit te schakelen in het menu Persoon‐
lijke instellingen op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 107.
Deactivering van hulplijnen en
waarschuwingssymbolen
U kunt de activering of deactivering
van de visuele hulplijnen en waar‐
schuwingssymbolen veranderen met
de aanraaktoetsen in het onderste
deel van het display.
Storing
Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste
regel van het Info-Display.
Page 179 of 281

Rijden en bediening177De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● In een donkere omgeving.
● Wanneer de zon of de straal van koplampen rechtstreeks op de
lens van de camera valt.
● Als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders is
verontreinigd. Reinig de lens,
spoel deze met water en veeg
deze met een zachte doek af.
● De auto een aanhangwagen trekt.
● De auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
Verkeersbordherkenning Werking
Het verkeersbordherkenningssys‐
teem herkent bepaalde borden via
een frontcamera en toont deze op het
Driver Information Centre.
Verkeersborden die worden herkend, zijn:
Borden met snelheidsbeperkingen enverboden in te halen ● maximumsnelheid
● inhaalverbod
● einde maximumsnelheid
● einde inhaalverbodVerkeersborden
Begin en einde van:
● stadsregio's (landspecifiek)
● snelwegen
● rijkswegen
● woonervenOnderborden ● aanvullingen op verkeersborden
● verbod op trekken van aanhan‐ gers
● beperkingen voor trekkers
● bij natheid
● bij ijs
● richtingspijlen
Borden voor maximumsnelheid en
inhaalverbod worden getoond op het
Driver Information Center, tot het
volgende bord maximumsnelheid of
einde maximumsnelheid of als er
gedurende een bepaalde periode
geen ander bord wordt geconsta‐ teerd.
Weergeven van meerdere borden op
het display is mogelijk.
Page 180 of 281

178Rijden en bediening
Een uitroepteken in een kader duidt
erop dat er een bijkomend verkeers‐
bord is gedetecteerd dat niet duidelijk
door het systeem wordt herkend.
Het systeem werkt zonder prestatie‐
verlies tot een snelheid van maximaal 200 km/u, afhankelijk van de verlich‐
ting. ’s Nachts is het systeem actief tot een snelheid van 160 km/u.
Zodra de rijsnelheid onder 55 km/u
komt, wordt het display gereset en
wordt de inhoud van de pagina met
verkeersborden gewist, bijv. bij het
betreden van een bebouwde kom. De
volgende herkende snelheidsindica‐
tie zal worden weergegeven.
Displayweergave
Informatie over de op dit moment
geldige verkeersborden is beschik‐
baar op de desbetreffende pagina in
het Driver Information Center.
Bovendien wordt de huidige geldige
snelheid permanent op de onderste
regel van het Driver Information
Center aangegeven. Als er een snel‐ heidslimiet met extra informatie
beschikbaar is, staat het symbool + in
dit gebied.
Kies ? via MENU en selecteer
verkeersbordherkenning met het stel‐
wiel op de hendel 3 98.
Wanneer u een andere pagina op het
menu Driver Information Center hebt
gekozen en u daarna weer de pagina met de verkeersbordherkenning
kiest, wordt het laatst herkende
verkeersbord getoond.
Waarschuwingsfunctie
U kunt de waarschuwingsfunctie acti‐ veren en deactiveren in het instellin‐
genmenu van de pagina met
verkeersbordherkenning.
Wanneer de functie is geactiveerd en de pagina met verkeersbordherken‐
ning wordt niet getoond, worden de
net waargenomen snelheidslimiet en
Niet inhalen-borden weergegeven als
waarschuwingen op het Driver Infor‐
mation Center.