koplamp OPEL CORSA F 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: CORSA F, Model: OPEL CORSA F 2020Pages: 237, PDF Size: 20.49 MB
Page 91 of 237

Verlichting89Leeslampen
Om in te schakelen z indrukken.
Verlichting zonneklep
Brandt wanneer u het klepje opent.
Verlichtingsfuncties
Instapverlichting
Welkomstverlichting Een of meer van de volgende verlich‐
tingsfuncties worden korte tijd inge‐
schakeld door de auto te ontgrende‐ len met de handzender:
● dimlicht of groot licht
● grondverlichting
● binnenverlichting
Hoeveel verlichtingsfuncties er
worden ingeschakeld hangt af van de
omgevingsverlichting.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra het contactslot wordt
ingeschakeld.
Wegrijden 3 102.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 78.De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● verlichting van sommige schake‐
laars
● Driver Information Centre
● portiervakverlichting
Uitstapverlichting De volgende verlichtingsfuncties
worden ingeschakeld wanneer het
contact wordt uitgeschakeld:
● dimlicht of groot licht
● binnenverlichting
● verlichting middenconsole
Worden automatisch uitgeschakeld
na een vertraging. Deze functie werkt
alleen wanneer het donker is.
Autozoekverlichting
Met deze functie kunt u de auto
zoeken, bijv. bij weinig licht met
behulp van de bediening op afstand. De koplampen gaan branden en de
richtingaanwijzers knipperen gedu‐
rende 10 seconden.
Page 159 of 237

Rijden en bediening157Inschakelen
De achteruitkijkcamera wordt auto‐
matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐ keld.
Werking
De camera is gemonteerd in de
achterbumper boven de kenteken‐ plaat.
De camera bestrijkt slechts een
beperkt gebied. De afstand op het beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Hulplijnen
De eerste horizontale lijn ligt op een
afstand van zo'n 30 cm van de rand van de achterbumper. De bovenste
horizontale lijnen staan voor afstan‐
den van zo'n 1 en 2 m.
De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer:
● er een elektrisch aangesloten aanhangwagen, fietsdrager enz
worden getrokken.
● er een bepaalde snelheid vooruit
wordt overschreden of als de
achteruitversnelling gedurende 7 seconden niet wordt ingescha‐
keld
● u het pictogram q in de linker
bovenhoek van het aanraak‐ scherm aanraaktSysteembeperkingen
De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
● in een donkere omgeving
● de lichtbundel van koplampen valt rechtstreeks in de camera‐
lenzen
● bij een beperkt zicht door weers‐ omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw
● de cameralenzen zijn bedekt met
sneeuw, ijs, sneeuwbrij, modder, vuil. Reinig de lens, spoel deze
met water en veeg deze met een zachte doek af
● de auto trekt een elektrisch aangesloten aanhangwagen,
fietsdrager etc.
● de auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad
● bij extreme temperatuurwisselin‐ gen
Page 164 of 237

162Rijden en bediening● verblinding door koplampen vantegenliggers, laagstaande zon,
weerkaatsingen op een vochtig
wegdek, uitrijden van een tunnel, afwisselend schaduw en licht
enz.
● voorruitgedeelte vóór de camera bedekt met vuil, sneeuw, stickers
enz.
● geen rijstrookmarkeringen gede‐ tecteerd of meerdere rijstrook‐
markeringen door wegwerk‐
zaamheden
● voorliggers vlakbij
● slingerende wegen of smalle wegenBrandstof
Brandstof voor benzinemotoren
Gebruik uitsluitend ongelode brand‐
stof die voldoet aan de Europese
norm EN 228 of E DIN 51626-1 of
gelijkwaardig.
De motor kan draaien op brandstof
met een ethanolgehalte van maxi‐
maal 10% (bijv. E10).
Brandstof met het aanbevolen
octaangetal gebruiken. Bij een lager
octaangetal kunnen het motorvermo‐
gen en -koppel lager zijn en neemt het
brandstofverbruik iets toe.
Voorzichtig
Gebruik geen brandstof of brand‐
stofadditieven die metalen
bestanddelen bevatten, zoals
additieven op mangaanbasis. Dat
kan motorschade veroorzaken.
Voorzichtig
Gebruik van brandstof met een
lager octaangetal dan het laagst
mogelijke octaangetal kan onge‐
controleerde verbranding en
motorschade veroorzaken.
Voor de motorspecifieke vereisten
met betrekking tot het octaangetal
verwijzen we u naar het overzicht
motorgegevens 3 214. Eventuele
andere informatie op een label op de
tankvulklep heeft altijd prioriteit. In
sommige landen moet mogelijk een
bepaalde brandstofkwaliteit (zoals
brandstof met een bepaald octaange‐
tal) worden gebruikt voor de juiste
werking van de motor.
Page 169 of 237

Verzorging van de auto167Verzorging van de
autoAlgemene informatie ..................168
Accessoires en modificaties van auto ........................................ 168
Auto stallen .............................. 168
Verwerking van sloopauto .......169
Controle van de auto .................169
Werkzaamheden uitvoeren .....169
Motorkap ................................. 169
Motorolie .................................. 170
Koelvloeistof ............................ 171
Sproeiervloeistof ......................172
Remmen .................................. 172
Remvloeistof ............................ 172
Accu ........................................ 173
Dieselbrandstofsysteem ontluchten ............................... 175
Wisserblad vervangen .............175
Gloeilamp vervangen .................176
Halogeenkoplampen ...............176
LED-koplampen .......................177
Mistlampen voor ......................178
Richtingaanwijzers voor ..........178
Achterlichten ............................ 178Kentekenverlichting .................180
Binnenverlichting .....................180
Elektrisch systeem .....................181
Zekeringen .............................. 181
Zekeringenkast in motorruimte 181
Zekeringenkast instrumentenpaneel ................182
Boordgereedschap ....................184
Gereedschap ........................... 184
Velgen en banden .....................185
Winterbanden .......................... 185
Aanduidingen op banden ........185
Bandenspanning .....................185
Drukverliesdetectiesysteem ....187
Profieldiepte ............................ 188
Van banden- en velgmaat veranderen ............................. 188
Wieldoppen ............................. 188
Sneeuwkettingen .....................189
Bandenreparatieset .................189
Wiel verwisselen ......................192
Reservewiel ............................. 194
Starthulp gebruiken ...................197
Trekken ...................................... 199
Auto slepen ............................. 199
Andere auto slepen .................200
Verzorging van uiterlijk ..............201
Verzorging exterieur ................201Verzorging interieur .................202
Vloermatten ............................. 203
Page 178 of 237

176Verzorging van de autoAchterruit
Til de wisserarm van de ruit. Haak het
wisserblad los zoals afgebeeld en
verwijder het.
Maak het ruitenwisserblad in een
lichte hoek aan de ruitenwisserarm
vast en druk tot het vastklikt.
Laat de ruitenwisserarm voorzichtig
zakken.
Gloeilamp vervangen
Controleer vóór het vervangen van
een lamp of alle rijverlichting en
binnenverlichting en het contact
uitgeschakeld zijn.
Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting
vastpakken. Het glas van de gloei‐
lamp niet met blote handen aanraken.
Bij vervangen altijd hetzelfde type
gloeilamp gebruiken.
Vervang de gloeilampen van de
koplampen vanuit de motorruimte.
LampcontroleSchakel het contact in na het vervan‐
gen van een lamp en bedien en
controleer de lichten.
Halogeenkoplampen
Halogeenkoplampen met aparte gloeilampen voor dimlicht en groot
licht / dagrijlicht.
Buitenste lamp dimlicht ( 1).
Binnenste lamp grootlicht / dagrijlicht
( 2 ).
Dimlicht (1)
Page 179 of 237

Verzorging van de auto1771. Verwijder de beschermkap dooreraan te trekken.
2. Lampfitting uit het reflectorhuisnemen.
3. Maak de gloeilamp los uit delampfitting en vervang de lamp.
4. Plaats de lampfitting in het reflec‐ torhuis.
5. Breng de beschermkap aan.
Grootlicht / dagrijlicht (2)
1. Verwijder de beschermkap door eraan te trekken.
2.Draai de lampfitting linksom los uit
de reflector.
3. Plaats de nieuwe lampfitting in het
reflectorhuis.
4. Breng de beschermkap aan.
LED-koplampen
Koplampen voor groot licht en
dimlicht, dagrijlicht en richtingaanwij‐
zers zijn uitgevoerd met led's en
kunnen niet worden vervangen.
Laat lichten bij eventuele storingen
door een werkplaats vervangen.
Page 184 of 237

182Verzorging van de autoNr.Stroomkring1Verwarming en ventilatie2Remsysteem3Zekeringenkast (rechterzijde
van het instrumentenpaneel)4Remsysteem8Brandstofpomp16Koplamp rechts / voorruitverwar‐
ming18Grootlicht rechts19Grootlicht links20BrandstofpompNr.Stroomkring22Automatische versnellingsbak25Zekeringhouder (aanhanger)28Systeem voor selectieve kataly‐
satorreductie29Voorruitwissers31Verwarming en ventilatie32Stuurwiel
Nadat u de defecte zekering hebt
vervangen, sluit u het deksel van het
zekeringenkastje en vergrendelt u
het.
Wanneer u het deksel van de zeke‐ ringenkast niet goed sluit, kan een
storing optreden.
Zekeringenkast
instrumentenpaneel
Zekeringenkast aan de linkerzijde
van het instrumentenpaneel
Bij auto's met het stuurwiel links zit de
zekeringhouder achter een afdekking in het instrumentenpaneel. Klik de
afdekking aan de onderkant los en
verwijder deze.
Page 200 of 237

198Verzorging van de auto● Een ontladen accu kan al bij eentemperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvo‐
rens hulpstartkabels aan te slui‐ ten.
● Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
● Gebruik een hulpaccu met dezelfde spanning (12 V). De
capaciteit van de hulpstartaccu
(Ah) mag niet veel minder zijn
dan die van de lege accu.
● Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 16 mm 2
(bij
dieselmotoren 25 mm 2
) gebrui‐
ken.
● De ontladen accu niet van de auto loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.
● De aansluitklemmen van de ene kabel mogen die van de andere
niet raken.● Ook de auto's mogen elkaar tijdens de hulpstart niet raken.
● Schakel de parkeerrem in, versnellingsbak in neutrale
stand, automatische versnel‐
lingsbak in stand P.
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ontla‐den accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van
de hulpstartaccu aansluiten.
4. Sluit het andere uiteinde van de zwarte kabel aan op een massa‐punt in de motorruimte.
Leg de kabels zo dat ze niet door de
draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. Start de motor van het stroom leverende voertuig.
2. Start na 5 minuten de andere motor. Laat startpogingen niet
langer dan 15 seconden duren
met tussenpozen van 1 minuut.
3. Laat beide motoren met aange‐ sloten kabels ca. 3 minuten stati‐
onair draaien.
4. Schakel de benodigde elektrische
verbruikers, bijv.koplampen,
achterruitverwarming, in.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.
Page 203 of 237

Verzorging van de auto201Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet.
Een ontdooimiddel alleen in drin‐
gende gevallen gebruiken, omdat het ontvettend werkt en de werking van
de sloten belemmert. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen
Het lakwerk van de auto staat bloot aan invloeden van buitenaf.
Vogeluitwerpselen, dode insecten, boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.
Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. De voorruitwisser en achterruit‐ wisser moeten worden uitgescha‐keld. Antenne en accessoires op de
buitenkant van de auto zoals een
dakdragersysteem verwijderen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende
portieren, achterklep en motorkap en
de gebieden die erdoor bedekt
worden reinigen.
Reinig de glanzende metalen sierlijs‐
ten met een voor aluminium
geschikte reinigingsoplossing om
schade te voorkomen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van
4 tot 9.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Daarna de auto grondig afspoelen en afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten
verschillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren het zicht.
Laat alle portierscharnieren door een
werkplaats smeren.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Buitenverlichting De afdekking van de koplampen en
de overige verlichting zijn gemaakt
van kunststof. Geen schurende,
bijtende of agressieve middelen of
ijskrabbers gebruiken en ze niet
droog reinigen.
Polijsten en in de was zetten Polijsten is alleen nodig als de laklaag mat geworden is of aanslag vertoont.
Kunststof carrosseriedelen mogen
niet met autowas of polijstmiddelen
worden behandeld.
Ruiten en wisserbladen
Schakel de wissers vóór het werken
in hun bereik uit.
Page 233 of 237

231Bekerhouders .............................. 47
Bekleding .................................... 202
Beladingsinformatie .....................52
Beslagen lampglazen ..................88
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ...................................... 124
Beveiliging van de auto ................18
Binnenspiegels .......................21, 22
Binnenverlichting .................88, 180
Blindehoeksysteem ....................151
BlueInjection ............................... 111
Bochtverlichting ............................ 84
Bolle vorm .................................... 20
Boordgereedschap .....................184
Boordinformatie ........................... 76
Brandstof .................................... 162
Brandstofmeter ............................ 64
Brandstof voor benzinemotoren 162
Brandstof voor dieselmotoren ...163
Buitenspiegels .............................. 20
Buitentemperatuur .......................58
Buitenverlichting ........................... 81
C
Centrale vergrendeling ................11
Claxon ......................................... 56
Conformiteitsverklaring ...............218
Contactslotstanden ....................102
Controlelampen ......................63, 66
Controle over de auto ................102Controles.................................... 169
Cruise control ............................ 124
D
Dagrijlicht ..................................... 84
Dagteller ...................................... 63
Dak ............................................... 25
Dakbelasting ................................. 52
Dakdrager .................................... 51
DEF ............................................ 111
Diefstalalarmsysteem ..................18
Dieselbrandstofsysteem ontluchten .............................. 175
Dieseluitlaatvloeistof ...................111
Dimlicht ......................................... 72
Dimlicht of groot licht ....................81
Driepuntsgordel ........................... 33
Driver Information Center .............73
Drukverliesdetectiesysteem.. 71, 187
E Elektrisch bediende ruiten ...........23
Elektrische aansluitingen .............59
Elektrische handrem .............69, 119
Elektrische handrem defect ..........69
Elektrische stoelverstelling ..........29
Elektrische verstelling ..................20
Elektrisch systeem...................... 181
Elektronische rijprogramma's ....116Elektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control-systeem ..
.......................................... 70, 122
Elektronisch klimaatregelsysteem 94
Elektronisch sleutelsysteem .........10
Erkenning van software ..............220
Event Data Recorders (EDR) .....225
F
Frontaal airbagsysteem ...............37
Frontaanrijdingswaarschuwing ...139
G Geavanceerde parkeerhulp ........147
Gebruik van deze handleiding .......3
Gedeponeerde handelsmerken ..224
Geluidssignalen ........................... 77
Gereedschap ............................. 184
Gevaar, Waarschuwing en Voorzichtig ................................. 4
Gloeilamp vervangen ................176
Gordelverklikker ........................... 66
Gordijnairbagsysteem .................. 39
Groot licht .............................. 72, 82
Grootlichtassistentie ...............72, 82
H Halogeenkoplampen .................176
Handgeschakelde versnellingsbak ......................118
Handmatige dimfunctie ................22