OPEL GRANDLAND X 2018 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018, Model line: GRANDLAND X, Model: OPEL GRANDLAND X 2018Pages: 275, PDF Size: 7.43 MB
Page 121 of 275

Verlichting119Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Het wordt automatisch ingeschakeld
wanneer de motor draait.
Het systeem schakelt automatisch
tussen dagrijlicht en dimlicht, afhan‐
kelijk van het lichtomstandigheden.
LED-koplampen9 Waarschuwing
Kijk niet rechtstreeks in de LED-
verlichting om oogletsel te voorko‐ men.
Het LED-koplampensysteem omvat
twee koplampen met verschillende
LED's, waarmee de functies van het
adaptieve rijlicht kunnen worden
aangestuurd.
De lichtverdeling en -intensiteit
worden getriggerd op basis van de
lichtomstandigheden, het wegdek en
de rijsituatie. De auto past de koplam‐
pen automatisch aan de situatie aan
voor een optimale lichtverdeling voor
de bestuurder.
Sommige functies van het adaptieve
rijlicht van de LED-koplampen
kunnen vanuit het menu Persoonlijke instellingen worden gedeactiveerd en
geactiveerd. Selecteer de betref‐
fende instelling in Instellingen, I
Voertuig op het Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 108.
De verlichtingsfuncties zijn alleen beschikbaar als de lichtschakelaar in
de stand AUTO staat.
Verlichting landelijke gebieden
Dit wordt automatisch geactiveerd bij
een snelheid tussen 55 km/u en
115 km/u wanneer er in een landelijk
gebied wordt gereden. De verlichting
van de weg en de berm wordt verbe‐
terd. Tegemoetkomend verkeer en
voorliggers worden niet verblind.
Snelwegverlichting
Gaat automatisch werken bij een
snelheid boven 115 km/u. De verlich‐
ting wordt aangepast aan de hogere
snelheid op snelwegen. Als er geen
tegenliggers zijn, wordt het zicht aan
de kant van de eigen auto vergroot.
Het zicht neemt toe van 70 m tot
140 m, waardoor er objecten op
afstand over de volle breedte van de
weg worden herkend.
Stadslicht
Page 122 of 275

120VerlichtingDit wordt automatisch geactiveerd bij
een snelheid tot maximaal 55 km/u en in situaties met omgevingsverlichting.
De lichtverspreiding is breed en
symmetrisch. Bij een snelheid van
minder dan 30 km/u worden de
koplampen iets naar de buitenkant
gezwenkt om voetgangers en objec‐
ten aan elke kant van de weg eerder
te kunnen herkennen. Er is een speci‐
aal lichtstraalpatroon ontworpen dat
verblinding van andere weggebrui‐
kers voorkomt.
Afbuigverlichting
Bij het afslaan gaan, afhankelijk van
de stuurhoek en het knipperlichtsig‐
naal, bepaalde leds branden die het wegdek in de rijrichting verlichten.
Wordt geactiveerd tot een snelheid
van 40 km/u.
Slechtweerlicht
Bediend via de ruitenwisser of regen‐
sensor en werkt bij regen en sneeuw‐ val. Door de brede lichtverdeling - iets
naar buiten gezwenkt - hebt u een
betere oriëntatie aan de rand van de
weg. De intensiteit van het licht vervooruit wordt verhoogd om objecten
en markeringen aan de rechterkant
van de weg en obstakels op de
rijstrook ondanks het slechte weer te kunnen herkennen. Door minder
weerkaatsing op natte wegen worden
tegenliggers minder verblind. Het
slechtweerlicht werkt bij een snelheid tot 70 km/u.
Bochtverlichting
Er gaan, afhankelijk van de stuurhoeken de snelheid, extra leds branden
die de verlichting van bochten verbe‐
teren. Deze functie wordt geactiveerd bij snelheden tussen 40 km/u en
70 km/u en is afhankelijk van de
stuurhoek.
Grootlichtassistent Met deze functie kan het grootlicht bij
het rijden in het donker als hoofdver‐
lichting werken.
De camera in de voorruit de lichten
van tegemoetkomende voertuigen of
voorliggers detecteert. Elke LED aan
de rechter- of linkerkant kan afhanke‐
lijk van de verkeerssituatie worden in-
of uitgeschakeld. Dit geeft de beste
lichtverdeling zonder dat andere weggebruikers worden verblind. De
grootlichtassistentie blijft geactiveerd
Page 123 of 275

Verlichting121en schakelt het grootlicht aan en uit
afhankelijk van de situatie. De laatste
instelling van de grootlichtassistentie
blijft gehandhaafd nadat het contact
weer is ingeschakeld.
De grootlichtassistentie omvat een
speciale snelwegmodus. Wanneer u
op de snelweg harder rijdt dan
115 km/u, wordt de lichtstraal smaller,
zodat u tegemoetkomend verkeer
niet verblindt. Wanneer u achter
andere auto's aanrijdt of ze inhaalt,
hebben deze bestuurders minder last van verblinding via de spiegel.
Inschakelen
U activeert de grootlichtassistentie
door op f op de richtingaanwijzer te
drukken. Het ledje in de knop gaat
branden, als de grootlichtassistent
geactiveerd is. Het grootlicht wordt
automatisch ingeschakeld bij een
snelheid boven 25 km/u. Het groot‐
licht wordt uitgeschakeld bij een snel‐ heid onder 15 km/u, maar de groot‐
lichtassistentie blijft geactiveerd.
Het groene controlelampje f brandt
ononderbroken wanneer de groot‐ lichtassistentie actief is; het blauwe
lampje 7 brandt bij ingeschakeld
grootlicht.
Controlelampje f 3 101, 7 3 101.
Als u eenmaal op de richtingaanwij‐
zerhendel drukt, wordt het grootlicht
handmatig en zonder grootlichtassis‐
tentie ingeschakeld.
De grootlichtassistentie schakelt
automatisch op dimlicht over
wanneer:
● In stadsverkeer wordt gereden.● Camera detecteert dichte mist. ● De mistlampen voor of achter zijn
ingeschakeld.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het
systeem het groot licht weer in.
Uitschakelen
U deactiveert de grootlichtassistentie
door op f op de richtingaanwijzer te
drukken.
Als u bij een geactiveerde grootlicht‐
assistent een lichtsignaal geeft terwijl
u het dimlicht voert, wordt de groot‐ lichtassistent gedeactiveerd. Het
systeem schakelt over op groot licht.
Page 124 of 275

122VerlichtingAls u bij een geactiveerde grootlicht‐
assistent een lichtsignaal geeft terwijl
u het groot licht voert, wordt de groot‐ lichtassistent gedeactiveerd. Het
systeem schakelt over op dimlicht.
Geef nogmaals grootlichtsignalen om
de grootlichtassistent weer te active‐ ren.
Storing in led-koplampsysteem
Wanneer het systeem een storing in het led-koplichtsysteem opmerkt,selecteert het een voorkeuze-instel‐
ling om te voorkomen dat tegenlig‐
gers worden verblind. U ziet een
waarschuwing op het Driver Informa‐ tion Center.Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Bij noodremmanoeuvres worden de
alarmknipperlichten automatisch
ingeschakeld afhankelijk van de
vertraging. De alarmknipperlichten
worden automatisch uitgeschakeld
zodra u weer accelereert.
Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter richting‐
aanwijzerhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzer
Bij het verplaatsen van de hendel
voelt u een weerstandspunt.
De richtingaanwijzer knippert onon‐
derbroken wanneer de hendel voorbij
het weerstandspunt wordt verplaatst.
Het knipperen stopt wanneer het
stuurwiel in tegengestelde richting
wordt gedraaid of wanneer de hendel met de hand wordt teruggezet in de
neutraalstand.
Page 125 of 275

Verlichting123U kunt kortstondig knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
vast te houden. De richtingaanwijzers
zullen dan knipperen totdat de hendel wordt losgelaten.
Druk kort op de hendel zonder het
weerstandspunt te passeren om drie
knippersignalen te geven.
Als u bij een rijsnelheid hoger dan
60 km/u de richtingaanwijzers niet
binnen twintig seconden uitschakelt, wordt het volume van het richtingaan‐
wijzersignaal verhoogd.
Mistlampen voor
Om in te schakelen > indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
het inschakelen van de mistlampen
worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Mistachterlicht
Om in te schakelen r
indrukken.
Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
inschakelen van het mistachterlicht
worden de koplampen automatisch ingeschakeld.
Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
terlicht kan alleen in combinatie met
voorste mistlampen worden inge‐
schakeld.
Het mistachterlicht is gedeactiveerd
wanneer er een aanhanger of een
stekker op het contact is aangesloten, bijv. wanneer een fietsdrager is
geplaatst.
Parkeerlichten
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐
lichten aan één kant worden inge‐
schakeld:
1. Contact uitschakelen.
2. Richtingaanwijzerhendel volledig omhoog- (parkeerlichten rechts)
of omlaaghalen (parkeerlichten links).
Page 126 of 275

124VerlichtingBevestiging door een akoestisch
signaal en het bijbehorende controle‐
lampje van de richtingaanwijzer.
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit
te versnellen de verlichting inschake‐
len.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● Info-Display
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen
Draai aan het kartelwieltje A en houd
dit vast totdat de gewenste licht‐
sterkte is bereikt.
Binnenverlichting
De interieurverlichting voor- en
achterin wordt bij het in- en uitstappen
automatisch ingeschakeld en dooft
met enige vertraging.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags geactiveerd worden gaat de vloer‐
verlichting automatisch aan.
Interieurverlichting voorin
Bedien de wipschakelaar:
w:automatisch in- en
uitschakelendruk op u:aandruk op v:uit
Page 127 of 275

Verlichting125Interieurverlichting achterinBrandt in combinatie met de interieur‐
verlichting voorin, afhankelijk van de
stand van de wipschakelaar.
Leeslampen
Werken door het indrukken van s en
t in de instapverlichting.
Afgebeeld is de interieurverlichting
achterin.
Verlichting zonneklep Brandt wanneer u het klepje opent.
Verlichtingsfuncties
Verlichting middenconsole Een in de dakconsole geïntegreerde
spot zorgt voor verlichting van de
middenconsole, wanneer de koplam‐
pen zijn uitgeschakeld.
Instapverlichting
Welkomstverlichting
Een of meer van de volgende verlich‐
tingsfuncties worden korte tijd inge‐
schakeld door de auto te ontgrende‐
len met de handzender:
● dimlicht of groot licht
● verlichting achteruitkijkspiegel
● interieurverlichting
Hoeveel verlichtingsfuncties er
worden ingeschakeld hangt af van de
omgevingsverlichting.
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra het contactslot wordt
ingeschakeld. Wegrijden 3 17.
Deze functie kan worden geactiveerd of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Page 128 of 275

126VerlichtingPersoonlijke instellingen 3 108.
De volgende verlichting gaat ook
branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent:
● verlichting van sommige schake‐
laars
● Driver Information Center ● portiervakverlichting
Uitstapverlichting
De volgende verlichtingsfuncties
worden ingeschakeld als het contact
wordt uitgeschakeld:
● dimlicht of groot licht
● interieurverlichting
● instrumentenverlichting
Worden automatisch uitgeschakeld
na een vertraging. Deze functie werkt
alleen wanneer het donker is. De inte‐ rieurverlichting wordt geactiveerd
wanneer u in deze periode het
bestuurdersportier opent.Ontlaadbeveiliging accu
Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl het contact is uitgescha‐
keld, wordt de interieurverlichting na
enige tijd automatisch uitgeschakeld.
Page 129 of 275

Klimaatregeling127KlimaatregelingKlimaatregelsystemen...............127
Verwarmings- en ventilatiesysteem ....................127
Airconditioning ......................... 128
Elektronisch klimaatregelsysteem ............... 131
Hulpverwarming ......................136
Luchtroosters ............................. 136
Verstelbare luchtroosters ........136
Vaste luchtroosters ..................137
Koeling handschoenenkastje ..137
Onderhoud ................................. 137
Luchtinlaat ............................... 137
Pollenfilter ................................ 137
Airconditioning regelmatig aanzetten ............................... 138
Service .................................... 138Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ● temperatuur £
● luchtverdeling l, M en K
● luchtopbrengst Z
● ontwasemen en ontdooien à
● achterruit- en buitenspiegelver‐ warming b
● stoelverwarming ß
Verwarmbare achterruit b 3 42.
Buitenspiegels b3 39.
Verwarmde stoelen ß 3 53.
Temperatuur
Temperatuur aanpassen door £ op
de gewenste temperatuur te draaien.rode zone:warmerblauwe zone:kouder
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtverdeling
l:naar de voorruit en de voorste
zijruitenM:naar hoofdhoogte via de verstel‐ bare luchtroostersK:naar de voetenruimte en voorruit
Alle combinaties zijn mogelijk.
Luchtdebiet Luchtopbrengst instellen door Z op
de gewenste snelheid te draaien.
naar rechts:versnellennaar links:vertragen
Page 130 of 275

128KlimaatregelingOntwasemen en ontdooien
● Druk op à: de luchtverdeling
wordt in de richting van de voor‐
ruit geleid.
● Draaiknop voor temperatuur £ in hoogste stand zetten.
● Aanjagersnelheid Z op hoogste
stand zetten.
● Verwarming achterruit b inscha‐
kelen.
● Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐ten.
Airconditioning
Bedieningsorganen voor:
● temperatuur £
● luchtverdeling l, M en K
● luchtopbrengst Z
● ontwasemen en ontdooien à
● airconditioning A/C
● luchtrecirculatie 4
● achterruit- en buitenspiegelver‐ warming b
● voorruitverwarming ,
● stoelverwarming ß
Verwarmbare achterruit b 3 42.
Verwarmbare buitenspiegels b 3 39.
Voorruitverwarming , 3 43.
Verwarmde stoelen ß 3 53.
Sommige wijzigingen van instellingen
worden kort aangegeven op het Info-Display. Geactiveerde functies
worden aangegeven door de LED in
de desbetreffende toets.
Temperatuur
Temperatuur aanpassen door £ op
de gewenste temperatuur te draaien.
rode zone:warmerblauwe zone:kouder