OPEL GRANDLAND X 2019.75 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019.75, Model line: GRANDLAND X, Model: OPEL GRANDLAND X 2019.75Pages: 281, PDF Size: 7.76 MB
Page 91 of 281

Instrumenten en bedieningsorganen89Duw de aansteker in. Zodra de spiraal
gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Trek de aanste‐
ker eruit.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Een verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden geplaatst.
Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep De volgende instrumentengroep is
leverbaar:
Overzicht
ORichtingaanwijzers
3 93XGordelverklikker 3 94vAirbags en gordelspan‐
ners 3 94VAirbag deactiveren
3 94pLaadsysteem 3 95ZStoringsindicatielamp
3 95CLaat auto spoedig
nakijken 3 95STOPPENSchakel motor uit
3 95JSysteemcontrole 3 95RRem- en koppelingssys‐
teem 3 95m ,
oElektrische parkeerrem
3 96EStoring elektrische
parkeerrem 3 96uAntiblokkeersysteem
(ABS) 3 96RSchakelen 3 96)Lane Departure
Warning 3 96LLane Keep Assist
3 97bElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem 3 97
Page 92 of 281

90Instrumenten en bedieningsorganenW oKoelvloeistoftempera‐
tuur te hoog 3 97!Voorverwarmen 3 97%Uitlaatfilter 3 97YAdBlue 3 98wSpanningsverliesde‐
tectie 3 98IMotoroliedruk 3 98Y oTe laag brandstofpeil
3 99DAutostop 3 998Buitenverlichting 3 999Dimlicht 3 99CGroot licht 3 99fGrootlichtassistentie
3 99>Mistlampen voor 3 99øMistachterlicht 3 99
3 101hPortier open 3 101
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
De totale geregistreerde afstand
wordt weergegeven in km.
Bestuurdersinformatiecentrum
Dagteller
Page 93 of 281

Instrumenten en bedieningsorganen91De geregistreerde afstand sinds de
laatste nulstelling verschijnt op het Driver Information Center.
De dagteller gaat tot 9.999 km.
Druk 2 seconden lang op L om de
dagteller op nul te stellen.
Er zijn twee dagtellerpagina's te
kiezen in het menu dagteller- /
verbruiksinformation voor verschil‐
lende ritten 3 101.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Een rode markering geeft het begin
van de waarschuwingszone voor een te hoog toerental aan. Bij dieselmoto‐
ren begint de waarschuwingszone bij
5000 omwentelingen per minuut. Bij
benzinemotoren begint de waarschu‐
wingszone bij 7000 omwentelingen
per minuut.Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Toont het brandstofpeil.
Controlelampje o brandt als het
brandstofpeil laag is.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
aangegeven tankinhoud.
Page 94 of 281

92Instrumenten en bedieningsorganenKoelvloeistoftemperatuur‐meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50:motor nog niet op bedrijfstem‐
peratuur90:normale bedrijfstemperatuur130:koelvloeistoftemperatuur te
hoog
Controlelamp o gaat branden als de
koelvloeistoftemperatuur te hoog is.
Zet de motor onmiddellijk uit.
Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Peilsensor motorolie
Na inschakeling van het contact en deweergave van de service-informatie
verschijnt enkele seconden lang het
motoroliepeil op het Driver Informa‐
tion Center.
Een correct motoroliepeil wordt
aangegeven via een melding.
Als het motoroliepeil te laag is, knip‐
pert I, verschijnt er een bericht en
brandt het lampje C. Meet het
motoroliepeil met behulp van de peil‐ staaf en vul zo nodig motorolie bij.
Motorolie 3 209.
Een meetfout wordt aangegeven via
een melding. Meet het motoroliepeil
handmatig met behulp van de peil‐
staaf.
Service-display
Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist is of als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren.
Service-informatie 3 247.
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
7 seconden op het Driver Information
Center staan.
Als de komende 3000 km of meer
geen service vereist is verschijnt er
geen service-informatie op het
display.
Als er binnen 3000 km geplande
service moet worden verricht, blijft de
resterende afstand of tijd meerdere
seconden lang staan. Als geheugen‐
steuntje blijft C continu branden.
Als de geplande service binnen minder dan 1000 km vereist is, gaat
C eerst knipperen en vervolgens
Page 95 of 281

Instrumenten en bedieningsorganen93continu branden. De resterende
afstand of tijd blijven meerdere
seconden lang staan.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. C knippert
eerst en blijft vervolgens continu
branden totdat de service is verricht.
Service-interval resetten Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Doe het volgende, als u de service
zelf verricht:
● schakel het contact uit
● toets CHECK ingedrukt houden
● schakel het contact in, de afstandsaanduiding telt af
● laat de toets los, wanneer er =0
op het display staat
Het symbool C verdwijnt.Service-informatie oproepen
U kunt op ieder gewenst moment
actuele service-informatie oproepen
door te drukken op CHECK. De
service-informatie blijft enkele secon‐
den op het display staan.
Service-informatie 3 247.
Controlelampen De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
inschakelen van het contact lichten
de meeste controlelampjes korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 89.
Richtingaanwijzers O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert
De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Page 96 of 281

94Instrumenten en bedieningsorganenVervangen van lampen 3 215.
Richtingaanwijzers 3 117.
Gordelverklikker Gordelverklikker voor alle stoelen
X brandt of knippert rood op de instru‐
mentengroep samen met de aandui‐
ding op de dakconsole voor elke
veiligheidsgordel.
● Bij het inschakelen van het
contact, verschijnen X op de
instrumentengroep en het
symbool voor de desbetreffende
stoel op de dakconsole, als de
veiligheidsgordel van een
bezette stoel niet is omgedaan.
● Na het wegrijden knipperen enige tijd lang X op de instru‐
mentengroep en het symbool
voor de desbetreffende stoel en
er klinkt een geluidssignaal. Na
een stukje rijden brandt X
continu totdat de veiligheidsgor‐
del van de desbetreffende stoel
is omgedaan of een passagier de veiligheidsgordel heeft losge‐
maakt.
Veiligheidsgordels 3 53.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden. Brandt deze niet, dooft
deze niet na 4 seconden of licht deze
tijdens het rijden op, dan is er een storing in het airbagsysteem. Roepde hulp in van een werkplaats. De
airbags en gordelspanners gaan
mogelijkerwijs niet af tijdens een
ongeval.Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 53.
Airbagsysteem 3 57.
Airbag-deactivering
Ó ON brandt geel.
Airbag voorpassagier is geactiveerd.
Page 97 of 281

Instrumenten en bedieningsorganen95*OFF brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 62.
Laadsysteem p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
Roep de hulp in van een werkplaats.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Service-indicatie
C brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelamp‐
jes en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center branden.
Roep onmiddellijk de hulp in van een
werkplaats.
Schakel motor uit
Y brandt rood.Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐ lampjes, in combinatie met een
akoestisch waarschuwingssignaal en
een bericht op het Driver Information
Center.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Systeemcontrole J brandt geel of rood.
Brandt geel
Er is een geringe motorstoring gede‐
tecteerd.
Brandt rood Er is een ernstige motorstoring gede‐tecteerd.
Stop de motor zo spoedig mogelijk en
roep de hulp van een werkplaats in.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Page 98 of 281

96Instrumenten en bedieningsorganenHet rem- en koppelingsvloeistofpeil iste laag.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Remvloeistof 3 211.
Elektrische handrem
m brandt of knippert rood.
Brandt
Elektrische parkeerrem is aangetrok‐
ken 3 151.
Knippert
De elektrische parkeerrem wordt niet automatisch aangetrokken. Het
aantrekken of loszetten werkt niet.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
o brandt geel.
Brandt
Automatische bediening is geacti‐
veerd of werkt niet. Activeer de auto‐ matische bediening opnieuw of laat
het probleem verhelpen door een
garage in geval van een storing.
Automatische bediening 3 151.
Elektrische parkeerrem defect
E brandt geel.
Brandt
Storing in de elektrische parkeerrem
3 151.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als tijdens de rit gaat branden, dan zit er een storing in het
ABS-systeem. Het remsysteem blijft
normaal werken, maar zonder ABS-
regeling.
Antiblokkeersysteem 3 151.
Schakelen R met het getal van een hogere
versnelling verschijnt wanneer wordt
aanbevolen om vanwege de brand‐
stofbesparing op te schakelen.
Lane Departure Warning ) brandt groen of knippert geel.
Brandt groen Systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.
Page 99 of 281

Instrumenten en bedieningsorganen97Knippert geelSysteem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Lane Departure Warning 3 191.
Lane keep assist a brandt groen of geel, of knippert
geel.
Brandt groen
Het systeem wordt ingeschakeld en is gebruiksklaar.
Brandt geel Het systeem nadert een waargeno‐
men rijstrookmarkering, zonder dat
de richtingaanwijzer naar die kant is
ingeschakeld.
Knippert geel Het systeem herkent dat de auto de
rijstrook grotendeels heeft verlaten.
Lane Keep Assist 3 192.Elektronische stabiliteitsre‐
geling en Traction Control-systeem
b brandt of knippert geel.
Brandt Er zit een storing in het systeem.Verder rijden is mogelijk. De rijstabili‐
teit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling en
Traction Control-systeem 3 154.
Selectieve ride control 3 155.
Koelvloeistoftemperatuur o brandt rood.Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil meteen controleren
3 210.
Is het koelvloeistofpeil hoog genoeg,
dan de hulp van een werkplaats
inroepen.
Voorverwarming ! brandt geel.
Het voorverwarmen van de dieselmo‐
tor is geactiveerd. Wordt alleen bij
lage buitentemperaturen ingescha‐
keld. Start de motor wanneer het
controlelampje dooft.
Motor starten 3 137.
Uitlaatfilter
% of C brandt geel.
Page 100 of 281

98Instrumenten en bedieningsorganenHet uitlaatfilter moet worden gerei‐
nigd.
Blijf rijden totdat het controlelampje
dooft.
Brandt tijdelijk
Uitlaatfilter begint verzadigd te raken. Start het reinigingsproces zo spoedig
mogelijk door te gaan rijden op een
snelheid van minstens 60 km/h.
Brandt continu
Aanduiding voor een gering additie‐ fpeil. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Uitlaatfilter 3 143.
AdBlue
Y knippert of brandt geel.
Brandt geel De resterende actieradius ligt tussen600 km en 2400 km.
Knippert geel De resterende actieradius ligt tussen
0 en 600 km.Het AdBlue-peil is te laag. Vul AdBlue
spoedig bij om te voorkomen dat de
motor niet start. Er kan maximaal
10 l AdBlue worden bijgevuld.
AdBlue 3 144.
Drukverliesdetectiesysteem
w brandt of knippert geel.
Brandt Bandenspanningsverlies bij een of
meer wielen. Meteen stoppen en bandenspanning controleren.
Knippert
Storing in het systeem. Roep de hulp in van een werkplaats.
Drukverliesdetectiesysteem 3 227.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten van de motor.Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. Neutraalstand selecteren.
2. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
3. Contact uitschakelen.