OPEL GRANDLAND X 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: GRANDLAND X, Model: OPEL GRANDLAND X 2020Pages: 293, PDF Size: 21.79 MB
Page 91 of 293

Instrumenten en bedieningsorganen89Voor het inductief opladen van
bepaalde mobiele apparaten is
mogelijk een slede met een geïnte‐ greerde spoel of een aansluitingvereist.
Een beschermcover voor het mobiele
apparaat kan het inductief opladen
bemoeilijken.
Draai het mobiele apparaat als het
niet goed oplaadt 180° en leg het
weer op de oplader.
Aansteker
De aansteker zit achter het klepje.
Druk op het klepje om het te openen.
Duw de aansteker in. Zodra de spiraal gloeit, wordt de aansteker automa‐
tisch uitgeschakeld. Trek de aanste‐
ker eruit.
AsbakkenVoorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐ baar afval.
Een verplaatsbare asbak kan in de
bekerhouders worden geplaatst.
Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep De volgende instrumentengroep is
leverbaar:
Page 92 of 293

90Instrumenten en bedieningsorganenOverzichtORichtingaanwijzers
3 95XGordelverklikker 3 95vAirbags en gordelspan‐
ners 3 95VAirbag deactiveren
3 96pLaadsysteem 3 96ZStoringsindicatielamp
3 96CLaat auto spoedig
nakijken 3 96STOPPENSchakel motor uit
3 96JSysteemcontrole 3 97RRem- en koppelingssys‐
teem 3 97m ,
oElektrische handrem
3 97, automatische
bediening van elektri‐
sche handrem uit
3 98EStoring elektrische
parkeerrem 3 97uAntiblokkeersysteem
(ABS) 3 98RSchakelen 3 98)Lane Departure
Warning 3 98LLane Keep Assist
3 98bElektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem 3 99W oKoelvloeistoftempera‐
tuur te hoog 3 99!Voorverwarmen 3 99%Uitlaatfilter 3 99YAdBlue 3 100wSpanningsverliesde‐
tectie 3 100IMotoroliedruk 3 100Y oTe laag brandstofpeil
3 100DAutostop 3 1018Buitenverlichting 3 1019Dimlicht 3 101CGroot licht 3 101fGrootlichtassistentie
3 101>Mistlampen voor 3 101øMistachterlicht 3 101
3 102hPortier open 3 102iStoring hybridesysteem
3 97READYHybridesysteem actief
3 97
Page 93 of 293

Instrumenten en bedieningsorganen91jOplaadkabel aange‐
sloten 3 1009 9Elektronische stabili‐
teitsregeling en Traction
Control-systeem uit
3 99
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Kilometerteller
De totale geregistreerde afstand
wordt weergegeven in km.
Bestuurdersinformatiecentrum
Dagteller
De geregistreerde afstand sinds de
laatste nulstelling verschijnt op het Driver Information Center.
De dagteller gaat tot 9.999 km.
Druk 2 seconden lang op L om de
dagteller op nul te stellen.
Er zijn twee dagtellerpagina's te
kiezen in het menu dagteller- /
verbruiksinformation voor verschil‐
lende ritten 3 103.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan.
In elke versnelling zo veel mogelijk met een laag toerental rijden.
Page 94 of 293

92Instrumenten en bedieningsorganenEen rode markering geeft het begin
van de waarschuwingszone voor een te hoog toerental aan. Bij dieselmoto‐
ren begint de waarschuwingszone bij
5000 omwentelingen per minuut. Bij
benzinemotoren begint de waarschu‐ wingszone bij 7000 omwentelingen
per minuut.Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Toont het brandstofpeil.
Controlelampje o brandt als het
brandstofpeil laag is.
Brandstoftank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
aangegeven tankinhoud.
Accumeter
De accumeter geeft de oplaadstatus
van de hoogspanningsaccu aan.
Page 95 of 293

Instrumenten en bedieningsorganen93Energiemeter
De energiemeter geeft de huidige
energiesituatie van de auto aan.
Opladen:De accu wordt opgela‐
den met energie uit het
remmen of decelereren
van de autoZuinigste
route:In alle rijmodi is energie
optimaal beschikbaarAan/uit:Voor rijden met een
sportieve rijstijl waarbij
de prestaties centraal
staanKoelvloeistoftemperatuur‐
meter
Geeft de koelvloeistoftemperatuur
aan.
50:motor nog niet op bedrijfstem‐
peratuur90:normale bedrijfstemperatuur130:koelvloeistoftemperatuur te
hoog
Controlelampje o gaat branden als
de koelvloeistoftemperatuur te hoog is. Zet de motor onmiddellijk uit.
Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Peilsensor motorolie
Na inschakeling van het contact en deweergave van de service-informatie
verschijnt enkele seconden lang het
motoroliepeil op het Driver Informa‐
tion Center.
Een correct motoroliepeil wordt
aangegeven via een melding.
Als het motoroliepeil te laag is, knip‐
pert I, verschijnt er een bericht en
brandt het lampje C. Meet het
motoroliepeil met behulp van de peil‐ staaf en vul zo nodig motorolie bij.
Motorolie 3 225.
Een meetfout wordt aangegeven via
een melding. Meet het motoroliepeil
handmatig met behulp van de peil‐
staaf.
Page 96 of 293

94Instrumenten en bedieningsorganenService-display
Het servicesysteem geeft aan
wanneer verversing/vervanging van
de motorolie en het oliefilter vereist is of als de auto toe is aan een service‐
beurt. Afhankelijk van de rijomstan‐
digheden, kan het vereiste verver‐
sings-/vervangingsinterval van de
motorolie en het oliefilter aanzienlijk
variëren.
Service-informatie 3 262.
Het bericht voor geplande service
blijft bij inschakeling van het contact
7 seconden op het Driver Information
Center staan.
Als de komende 3000 km of meer
geen service vereist is verschijnt er
geen service-informatie op het
display.
Als er binnen 3000 km geplande
service moet worden verricht, blijft de resterende afstand of tijd meerdere
seconden lang staan. Tegelijkertijd
brandt C continu ter herinnering.
Als de service binnen minder dan
1000 km vereist is, gaat C eerst
knipperen en vervolgens continubranden. De resterende afstand of tijd blijven meerdere seconden lang
staan.
Achterstallige service wordt aange‐
duid met een bericht op het Driver
Information Center dat de overschre‐
den afstand aangeeft. C knippert
eerst en blijft vervolgens continu
branden totdat de service is verricht.
Service-interval resetten Na iedere servicebeurt moet de
service-indicator voor de beste
werking worden gereset. Het wordt
geadviseerd daarvoor de hulp van
een werkplaats in te roepen.
Doe het volgende, als u de service
zelf verricht:
● schakel het contact uit
● toets CHECK ingedrukt houden
● schakel het contact in, de afstandsaanduiding telt af
● laat de toets los, wanneer er =0
op het display staat
Het symbool C verdwijnt.Service-informatie oproepen
U kunt op ieder gewenst moment
actuele service-informatie oproepen
door te drukken op CHECK. De
service-informatie blijft enkele secon‐
den op het display staan.
Service-informatie 3 262.
Controlelampen De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
uitrusting kan de plaats van de
controlelampjes variëren. Bij het
Page 97 of 293

Instrumenten en bedieningsorganen95inschakelen van het contact lichten
de meeste controlelampjes korte tijd
op bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampjes:rood:gevaar, belangrijke herinne‐
ringgeel:waarschuwing, aanwijzing,
storinggroen:inschakelbevestigingblauw:inschakelbevestigingwit:inschakelbevestiging
Kijk naar alle controlelampjes op de
verschillende instrumentengroepen
3 89.
Richtingaanwijzers O brandt of knippert groen.
Brandt korte tijd De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
Knippert De richtingaanwijzers of alarmknip‐
perlichten worden geactiveerd.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering defect, rich‐
tingaanwijzer aanhanger defect.
Vervangen van lampen 3 231.
Richtingaanwijzers 3 122.
Gordelverklikker
Gordelverklikker voor alle stoelen
X brandt of knippert rood op de instru‐
mentengroep samen met de aandui‐
ding op de dakconsole voor elke
veiligheidsgordel.
● Bij het inschakelen van het
contact, verschijnen X op de
instrumentengroep en het
symbool voor de desbetreffende
stoel op de dakconsole, als de
veiligheidsgordel van een
bezette stoel niet is omgedaan.
● Na het wegrijden knipperen enige tijd lang X op de instru‐
mentengroep en het symbool
voor de desbetreffende stoel en
er klinkt een geluidssignaal. Na
een stukje rijden brandt X
continu totdat de veiligheidsgor‐
del van de desbetreffende stoel
is omgedaan of een passagier de veiligheidsgordel heeft losge‐
maakt.
Veiligheidsgordels 3 53.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden.
Brandt deze niet, dooft deze niet na
4 seconden of licht deze tijdens het
rijden op, dan is er een storing in het
airbagsysteem. De hulp van een
werkplaats inroepen. De airbags en
gordelspanners gaan mogelijkerwijs
niet af tijdens een ongeval.
Page 98 of 293

96Instrumenten en bedieningsorganenGeactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 53.
Airbagsysteem 3 57.
Airbag-deactivering
Ó ON brandt geel.
Airbag voorpassagier is geactiveerd.
* OFF brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 62.
Laadsysteem p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.Brandt bij een draaiende motor
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐
den worden mogelijk overschreden.
Roep onmiddellijk de hulp in van een
werkplaats.
Knippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Roep onmiddellijk de hulp in van een
werkplaats.
Service-indicatie
C brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelamp‐
jes en een bijbehorend bericht op het Driver Information Center branden.
Roep onmiddellijk de hulp in van een
werkplaats.
Schakel motor uit
Y brandt rood.
Page 99 of 293

Instrumenten en bedieningsorganen97Brandt korte tijd als het contact wordt
ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐ lampjes, in combinatie met een
akoestisch waarschuwingssignaal en
een bericht op het Driver Information Center.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Systeemcontrole J brandt geel of rood.
Brandt geel Er is een geringe motorstoring gede‐
tecteerd.
Brandt rood
Er is een ernstige motorstoring gede‐ tecteerd.
Stop de motor zo spoedig mogelijk en
roep de hulp van een werkplaats in.
Hybridesysteem actief
READY brandt groen. Het hybride‐
systeem is actief.Storing in hybridesysteem
i brandt rood.
Er is een storing in het hybridesys‐
teem.
Schakel het contact uit en roep de
hulp van een werkplaats in.
Rem- en
koppelingssysteem
R brandt rood.
Het rem- en koppelingsvloeistofpeil is te laag.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Remvloeistof 3 227.
Elektrische handrem
m brandt of knippert rood.
Brandt
Elektrische parkeerrem is aangetrok‐
ken 3 160.
Knippert
De elektrische parkeerrem wordt niet automatisch aangetrokken. Het
aantrekken of loszetten werkt niet.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
o brandt geel.
Brandt
Automatische bediening is geacti‐
veerd of werkt niet. Activeer de auto‐ matische bediening opnieuw of laat
het probleem verhelpen door een
garage in geval van een storing.
Automatische bediening 3 160.
Elektrische handrem defect E brandt geel.
Page 100 of 293

98Instrumenten en bedieningsorganenBrandtStoring in de elektrische parkeerrem
3 160.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Automatische bediening
van elektrische parkeerrem
uit
o brandt geel.
Brandt
Automatische bediening is geacti‐ veerd of werkt niet. Bij een storing
brandt o samen met andere contro‐
lelampen of er verschijnt een bijbeho‐ rend bericht op het Driver Information Center.
Activeer de automatische bediening
opnieuw of laat het probleem verhel‐
pen door een garage in geval van een
storing.
Automatische bediening 3 160.
Antiblokkeersysteem (ABS)
u brandt geel.
Brandt na het inschakelen van het contact enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als het controlelampje na enkele
seconden niet dooft of als tijdens de
rit gaat branden, dan zit er een storing
in het ABS-systeem. Het remsysteem
blijft normaal werken, maar zonder
ABS-regeling.
Antiblokkeersysteem 3 160.
Schakelen
R met het getal van een hogere
versnelling verschijnt wanneer wordt
aanbevolen om vanwege de brand‐
stofbesparing op te schakelen.
Lane Departure Warning
) brandt groen of knippert geel.
Brandt groen Systeem wordt ingeschakeld en is
gebruiksklaar.Knippert geel
Systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Lane Departure Warning 3 200.
Lane keep assist
a brandt groen of geel, of knippert
geel.
Brandt groen Het systeem wordt ingeschakeld en isgebruiksklaar.
Brandt geel Het systeem nadert een waargeno‐
men rijstrookmarkering, zonder dat
de richtingaanwijzer naar die kant is
ingeschakeld.
Knippert geel Het systeem herkent dat de auto de
rijstrook grotendeels heeft verlaten.
Lane Keep Assist 3 201.