display OPEL INSIGNIA BREAK 2019.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019.5, Model line: INSIGNIA BREAK, Model: OPEL INSIGNIA BREAK 2019.5Pages: 335, PDF Size: 9.43 MB
Page 164 of 335

162Rijden en bedieningRijden en bedieningRijtips......................................... 163
Controle over de auto ..............163
Sturen ...................................... 163
Starten en bediening .................163
Nieuwe auto inrijden ................163
Aan/Uit-knop ............................ 164
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 165
Motor starten ........................... 165
Uitrol-brandstofafsluiter ...........167
Stop/Start-systeem ..................167
Parkeren .................................. 170
Uitlaatgassen ............................. 171
Uitlaatfilter ............................... 171
Katalysator .............................. 172
AdBlue ..................................... 172
Automatische versnellingsbak ...175
Versnellingsbakdisplay ............175
Schakelen ................................ 176
Handmatige modus .................177
Elektronische rijprogramma's ..178
Storing ..................................... 179
Stroomonderbreking ................179
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 180Rijsystemen............................... 181
All-wheel drive ......................... 181
Remmen .................................... 181
Antiblokkeersysteem ...............181
Parkeerrem .............................. 182
Remassistentie ........................184
Hellingrem ............................... 184
Rijregelsystemen .......................185
Traction Control .......................185
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 186
Interactief rijsysteem ...............187
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 189
Cruisecontrol ........................... 189
Snelheidsbegrenzer ................191
Adaptieve cruisecontrol ...........192
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 203
Indicatie afstand tot voorligger 206
Actieve noodrem .....................207
Voetgangersbescherming vóór ........................................ 210
Parkeerhulp ............................. 213
Dodehoeksysteem ...................219
Waarschuwing wisselen van rijstrook ................................... 221
Panoramazichtsysteem ...........223
Achteruitkijkcamera .................225Waarschuwing kruisend verkeer
achter ..................................... 227
Verkeersbordherkenning .........229
Lane keep assist .....................233
Brandstof ................................... 236
Brandstof voor benzinemotoren .....................236
Brandstof voor dieselmotoren . 237
Tanken .................................... 238
Trekhaak .................................... 240
Algemene informatie ...............240
Rijgedrag en aanhangertips ....241
Aanhanger trekken ..................241
Aanhangerstabilisatie ..............244
Page 173 of 335

Rijden en bediening171Uitlaatgassen9Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Uitlaatfilter
Het uitlaatfilter is een partikelfilter
voor diesel- en benzinemotoren.
Automatische regeneratie
Het uitlaatfilter verwijdert roetdeeltjes uit de uitlaatgassen. Het systeem
heeft een zelfreinigende functie die
tijdens het rijden automatisch wordt geactiveerd, zonder dat hier een
melding over verschijnt. Het filter
wordt geregenereerd door achterge‐
bleven roetdeeltjes periodiek bij een
hoge temperatuur te verbranden. Dit
proces vindt in bepaalde rijomstan‐
digheden automatisch plaats en kan
tot 25 minuten duren. Doorgaans
neemt dit tussen zeven en twaalf
minuten in beslag. Autostop is niet beschikbaar en het brandstofverbruik
ligt mogelijk hoger. Enige geur- en
rookontwikkeling tijdens deze proce‐
dure is normaal.
Systeem moet worden gereinigd
In bepaalde omstandigheden, zoals
bij korte ritten, kan het systeem zich‐
zelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter gereinigd moet
worden, maar de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐ging toelieten, wordt dit aangegeven
met een waarschuwing op het Driver
Information Center.
Er verschijnt een waarschuwingsbe‐
richt wanneer het uitlaatfilter vol is.
Start het regeneratieproces zo spoe‐ dig mogelijk.
Er verschijnt ook een waarschu‐
wingsbericht wanneer het uitlaatfilter
het maximale vulniveau heeft bereikt. Start het regeneratieproces onmid‐
dellijk om schade aan de motor te voorkomen.
Zelfregeneratie activeren
Blijf rijden om het regeneratieproces
te activeren en houd het motortoeren‐
tal boven 2000 omw/min. Zo nodig
terugschakelen. Het reinigen van het
uitlaatfilter gaat vervolgens van start.
Het reinigen is bij hoge motortoeren‐
tallen en -belastingen sneller voltooid.
Blijf rijden totdat het zelf regenereren
voltooid is en het bericht op het
display verdwijnt.
Page 175 of 335

Rijden en bediening173Voorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op hetlakwerk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage
temperaturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
Het karakteristieke AdBlue-verbruik
is zo'n 2 l per 1000 km, maar kan
afhankelijk van het rijgedrag (bijv.
zware belasting of ritten met een aanhangwagen) hoger zijn.
AdBlue-tank Het AdBlue-tankpeil is te vinden in het
displaymenu.
Peilwaarschuwingen
Afhankelijk van de berekende actie‐
radius van de AdBlue verschijnen er
verschillende berichten op het Driver
Information Center. De berichten en
de beperkingen zijn wettelijk vereist.
De eerst mogelijke waarschuwing is
Actieradius AdBlue: 2400 km .
Deze waarschuwing verschijnt één
keer kort met de berekende actiera‐
dius. Doorrijden is zonder enige
beperkingen mogelijk.
Het volgende waarschuwingsniveau
wordt bereikt bij een actieradius klei‐
ner dan 1750 km. Het bericht met de
huidige actieradius verschijnt altijd bij het inschakelen van het contact en
moet worden bevestigd 3 114. Tank
AdBlue bij voordat u naar het
volgende waarschuwingsniveau
gaat.
Bij een AdBlue-actieradius kleiner dan 900 km verschijnen de volgendewaarschuwingsberichten afwisse‐
lend en kunnen deze niet worden
weggedrukt:● AdBlue laag Nu bijvullen
● Herstart motor verhinderd in
900 km .
Ook knippert controlelampje Y
continu.
Let op
Bij een hoog AdBlue-verbruik kan
deze waarschuwing zonder de voor‐
afgaande waarschuwingsstadia op
het Driver Information Center
verschijnen.
Het laatste waarschuwingsniveau
wordt bereikt wanneer de AdBlue-
tank leeg is. Opnieuw starten van de
motor is niet mogelijk. De volgende
waarschuwingsberichten verschijnen
afwisselend en kunnen niet worden
weggedrukt:
● AdBlue leeg Nu bijvullen
● Herstarten motor niet mogelijk .
Ook knippert controlelampje Y
continu.
Bij actief voorkomen van een motor‐
start verschijnt het volgende bericht:
Vul AdBlue bij om voertuig te starten .
Page 177 of 335

Rijden en bediening175
4. Schroef de beschermdop los vande vulpijphals.
5. Open de AdBlue-jerrycan.
6. Sluit een uiteinde van de slang aan op de jerrycan en schroef het
andere uiteinde op de vulpijp.
7. Til de jerrycan op tot deze leeg is of totdat er niets meer uit de jerry‐
can stroomt. Dit kan zo'n
vijf minuten duren.
8. Zet de jerrycan op de grond om de
slang te laten leeglopen, wacht
15 seconden.
9. Schroef de slang van de vulpijp.
10. Breng de tankdop aan en schroef deze rechtsom vast.
Let op
Voer de AdBlue-jerrycan volgens de
lokale milieuregels af. Om de slang
opnieuw te kunnen gebruiken moet
u deze na het gebruik met schoon
water afspoelen.Automatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak
kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Handmatig schakelen is mogelijk in
de handgeschakelde modus door de
schakelhendel aan te tippen naar + of
- of door aan de stuurwielpaddles te
trekken.
Versnellingsbakdisplay
Page 191 of 335

Rijden en bediening189Als er bijvoorbeeld normale instellin‐
gen actief zijn in de AUTO-modus en
DMC een sportief rijgedrag detec‐
teert, zet deze systemen automatisch
over op sportieve instellingen tenzij
de bestuurder een sportieve vorm
van demping of besturing in de
Aanpassen Sportmodus deselec‐
teert.
Als er anderzijds comfortinstellingen
actief zijn in de TOUR-modus actief
terwijl u op een bochtige weg rijdt en
plotseling krachtig moet remmen, dan detecteert de DMC de dynamische
toestand van de auto en worden de
instellingen van de wielophanging
weer in de normale (standaard-)stand
gezet om de auto beter te stabilise‐
ren.
Wanneer het rijgedrag of de dynami‐
sche toestand van de auto weer als
voorheen worden, schakelt de over
op de instellingen die u oorspronkelijk had geselecteerd.
Instellingen
De instellingen van rijmodi kunnen in
het menu Persoonlijke instellingen op
het Info-Display worden gewijzigd 3 128.Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder houdt de volledige controle over de auto en
aanvaardt de volledige verant‐
woordelijkheid bij het rijden.
Houd bij gebruik van bestuurders‐ ondersteuningssystemen altijd
rekening met de huidige verkeers‐
situatie en volg de geldende
verkeersregels op.
Cruisecontrol
De cruisecontrol kan snelheden
tussen ca. 30 km/u en de topsnelheid van de auto opslaan en aanhouden.
Tijdens het bergop- en bergafwaarts
rijden kan van de opgeslagen snelhe‐
den worden afgeweken.
Activeren in de eerste versnelling is
niet mogelijk.
De cruisecontrol niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een
constante snelheid onverstandig is.
Controlelampje m 3 113.
Systeem inschakelen
Druk op m; het controlelampje m op
de instrumentengroep brandt wit.
Page 192 of 335

190Rijden en bedieningFunctie activeren
Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel naar SET/-, de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. Het controlelampje
m in de instrumentengroep brandt
groen. Op het Mid- en Uplevel-display licht m groen op en wordt de inge‐
stelde snelheid aangegeven. U kunt
het gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
De cruisecontrol blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de cruisecontrol actief is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid of
draai het meermaals kort naar
RES/+ : de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het stelwiel naar SET/- te draaien.
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de cruisecontrol actief is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meermaals kort naar SET/-:
de snelheid neemt continu of in kleine
stappen af.
Functie deactiveren
Druk op y; het controlelampje m op
de instrumentengroep brandt wit.
Op het Mid- of Uplevel-display wordt
m wit.
De cruisecontrol wordt gedeacti‐ veerd, maar niet uitgeschakeld. Delaatst opgeslagen snelheid blijft in het geheugen voor het later hervatten
van de snelheid.Automatisch uitschakelen:
● De rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u.
● De rijsnelheid met meer dan 25 km/u onder de ingesteldesnelheid daalt.
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt.
● De schakelhendel is in N.
● Het motortoerental is in een zeer
laag bereik.
● Het Traction Control-systeem of elektronische stabiliteitsregelingis actief.
● Parkeerrem is ingeschakeld.
● Als u tegelijkertijd op RES/+ drukt
en het rempedaal intrapt, wordt
de cruisecontrol gedeactiveerd en wordt de opgeslagen snelheid gewist.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/u. De opgesla‐
gen snelheid wordt nu overgenomen.
Page 193 of 335

Rijden en bediening191Systeem uitschakelenDruk op m; controlelampje m in de
instrumentengroep dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Via L voor het activeren van de snel‐
heidsbegrenzer of het uitschakelen
van het contact wordt ook de cruise‐
control uitgeschakeld en wordt de
opgeslagen snelheid gewist.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De maximumsnelheid kan worden
ingesteld op snelheden hoger dan 25 km/u tot maximaal 200 km/h.
De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bijhet afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op het
Driver Information Center weergege‐
ven.Inschakelen
Druk op L, symbool L licht op het
Driver Information Center.
Als de cruisecontrol eerder geacti‐ veerd was, wordt deze uitgeschakeld
als de snelheidsbegrenzer wordt
geactiveerd en het controlelampje m
dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel kort naar SET/-:
de huidige snelheid wordt als snel‐
heidslimiet opgeslagen.
Op het Baselevel-display verschijnen L en de maximumsnelheid.
Op het Mid- en Uplevel-display wordt
L groen.
Snelheidslimiet wijzigen Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, draait of houdt u het stelwiel
kort naar RES/+ om te verhogen of
naar SET/- om de gewenste snel‐
heidslimiet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
Wanneer de maximumsnelheid wordt overschreden zonder dat de bestuur‐
der dit heeft gedaan, knippert de snel‐
heid in het Driver Information Center
en klinkt er een waarschuwingstoon.
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig in te trappen, tot bijna tegen de aanslag. In dit geval
klinkt er geen waarschuwingstoon.
Page 194 of 335

192Rijden en bedieningGaspedaal loslaten en de functiesnelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Functie deactiveren Druk op y: snelheidsbegrenzer
wordt gedeactiveerd en de snelheid
van de auto is niet meer begrensd.
Op het Baselevel-display verschijnt
de opgeslagen maximumsnelheid
tussen haakjes.
Op het Mid- of Uplevel-display wordt
L wit.
Ook verschijnt een bijbehorend
bericht.
De snelheidsbegrenzer wordt
gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
keld. De laatst opgeslagen snelheid
blijft in het geheugen voor het later
hervatten van de snelheid.
Snelheidslimiet hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+. De
opgeslagen maximumsnelheid wordt
bereikt en staat zonder haakjes op
het Driver Information Center.
Systeem uitschakelen
Druk op L, de snelheidslimiet in het
Driver Information Center dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Door via m de cruisecontrol of adap‐
tieve cruisecontrol te activeren wordt
de snelheidsbegrenzer ook gedeacti‐ veerd en de opgeslagen snelheid
gewist.
Door het contact uit te schakelen
wordt de snelheidsbegrenzer ook gedeactiveerd maar de snelheidsli‐
miet wordt opgeslagen voor de
volgende activering van de snelheids‐ begrenzer.
Adaptieve cruisecontrol Adaptieve cruisecontrol is een verbe‐
tering van de conventionele cruise‐
control, en biedt als aanvullende
functie het aanhouden van een
bepaalde afstand tot de voorligger.Adaptieve cruisecontrol verlaagt
automatisch de snelheid van de auto
als deze een langzamer rijdende auto nadert. Vervolgens wordt de rijsnel‐
heid op de geselecteerde volgafstand
aangepast aan die van de voorligger. De rijsnelheid neemt toe of af met die van de voorligger, maar zal de inge‐
stelde snelheid niet overschrijden. De
cruisecontrol kan beperkt remmen,
met geactiveerde remlichten.
Om op de snelweg gemakkelijker te
kunnen inhalen wordt bij inschakeling van de richtingaanwijzers de afstand
tot de voorligger eventjes korter.
Deze functie werkt alleen aan de
desbetreffende bestuurderskant,
afhankelijk van of de auto met het
stuurwiel links of rechts is uitgevoerd.
De adaptieve cruisecontrol kan een
ingestelde snelheid hoger dan 30 km/ u opslaan. Bij auto's met een auto‐
matische versnellingsbak kan het
systeem afremmen tot stilstand en
vanuit stilstand wegrijden.
Page 203 of 335

Rijden en bediening201Radareenheid
De radareenheid zit achter de radia‐
teurgrille of onder het merkembleem.
9 Waarschuwing
De radareenheid is tijdens de
fabricage zorgvuldig uitgelijnd.
Gebruik het systeem daarom bij
een frontale botsing niet. De voor‐ bumper kan nog intact lijken, maar
de sensor die erachter ligt, kan
verschoven zijn en onjuist reage‐
ren. Overleg na een ongeluk met
een werkplaats om de stand van
de radarmodule te controleren en
af te stellen.
Instellingen
De bestuurder wordt met boordinfor‐
matie en een geluidssignaal eraan herinnerd om weg te rijden wanneer
de adaptieve cruisecontrol de auto op zijn plaats houdt. Deze functie met de
aanduiding "Vrij rijden"-aankondiging
is te activeren en te deactiveren in het
menu Persoonlijke instellingen op het
Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 128.
Storing
Als de adaptieve cruisecontrol door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door
ijsafzetting, oververhitte remmen of
manoeuvres bij lage snelheden) niet
werkt, of als er een permanente
systeemfout is, verschijnt er een
melding op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 127.
Intelligente adaptieve
cruisecontrol
Deze functie is een uitbreiding van de
adaptieve cruisecontrol. Deze functie
past de ingestelde snelheid automa‐
tisch aan naar een nieuwe gedetec‐
teerde maximumsnelheid als de
bestuurder is vergeten de ingestelde
snelheid aan te passen. Gebruik deze
functie bij voorkeur buiten de
bebouwde kom. Dit systeem gebruikt informatie van de verkeersbordher‐
kenning 3 229.
Let op
Actualiseer uw navigatiekaarten
regelmatig en zorg dat de juiste SD-
card in de kaartsleuf voor de navi‐
gatiekaart zit.
Let op
Dit systeem werkt niet met maxi‐
mumsnelheidsborden in combinatie
met extra borden, bijv. met beper‐
kingen aan tijden, weers- of voer‐
tuigtypen.
Page 204 of 335

202Rijden en bedieningLet op
De bestuurder blijft volledig verant‐ woordelijk voor eventuele over‐
schrijdingen van de maximumsnel‐
heden en moet toezien op eventuele
automatische wijzigingen in de inge‐
stelde snelheid door dit systeem.
Als gevolg van beperkingen aan en
traagheden van het systeem wordt
de ingestelde snelheid mogelijk pas
gewijzigd na het betreden van het
weggedeelte met de nieuwe maxi‐
mumsnelheid.
Maximumsnelheidsborden tussen 30 km/u en 150 km/u worden meege‐ nomen.
Systeem inschakelen
U kunt de functie activeren of deacti‐
veren in het voertuiginstellingenmenu
van het Driver Information Center
3 114 . Voorts moet de adaptieve crui‐
secontrol zoals hierboven beschre‐
ven worden ingeschakeld.Gebruik
Zelfs als de adaptieve cruisecontrol
inactief is, wordt de ingestelde snel‐
heid automatisch aangepast bij
iedere nieuwe gedetecteerde maxi‐
mumsnelheid, zoals beschreven in de volgende paragraaf. Druk op RES+
om de adaptieve cruisecontrol weer
te activeren, met behulp van de inge‐
stelde snelheid in het geheugen.
Let op
De adaptieve cruise control moet
één keer worden gestart door na het inschakelen van het contact of
meteen na het inschakelen van
adaptieve cruise control op SET- te
drukken.
Als de adaptieve cruisecontrol actief
is, verschijnt de gedetecteerde maxi‐
mumsnelheid op het Driver Informa‐
tion Center. De bestuurder kan de
gedetecteerde nieuwe ingestelde
snelheid accepteren of afwijzen
terwijl het displaybericht verschijnt.
Druk op SET- op het stuurwiel om de
gedetecteerde maximumsnelheid te
accepteren en over te nemen als
nieuwe ingestelde snelheid.
Druk op RES+ om de gedetecteerde
maximumsnelheid af te wijzen en de
huidige ingestelde snelheid aan te
houden.
Als u niets doet wanneer het bericht
verschijnt, wordt de gedetecteerde
maximumsnelheid na 3 seconden
automatisch overgenomen als
nieuwe ingestelde snelheid. Het
bericht verdwijnt en wordt gevolgd
door het afwijkingsbericht: