display OPEL INSIGNIA BREAK 2019.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019.5, Model line: INSIGNIA BREAK, Model: OPEL INSIGNIA BREAK 2019.5Pages: 335, PDF Size: 9.43 MB
Page 206 of 335

204Rijden en bedieningsysteem een voorligger heeft waar‐
genomen. Bij auto's met head-updis‐
play wordt A op de voorruit
geprojecteerd.
Controlelampje A wordt oranje als de
afstand tot een rijdende voorligger te
klein wordt.Voorzichtig
De kleur van dit waarschuwings‐
lampje komt niet overeen met
plaatselijke verkeerswetten met
betrekking tot uw afstand tot de
voorligger. De bestuurder is te
allen tijde volledig verantwoorde‐
lijk voor het op een veilige afstand volgen van de voorligger, volgens
de betreffende verkeersregels, het weer en de toestand van de weg.
Wanneer de tijd tot een mogelijke
botsing met een voorligger te kort
wordt en een botsing op handen is,
verschijnt er een waarschuwingssym‐ bool op het Driver Information Center
en wordt de bestuurder gewaar‐
schuwd door een knipperende rode
led-strook of een pop-upsymbool op
het head-updisplay dat in het
gezichtsveld van de bestuurder op de
voorruit wordt geprojecteerd.
Er klinkt tegelijkertijd een waarschu‐
wingsgeluid. Trap het rempedaal in
en voer de benodigde stuurhandelin‐
gen uit.
Aanduiding op pagina Rijhulp
Wanner er een voertuig is gedetec‐
teerd verschijnt er een symbool van
een voorligger in grijs.
Het symbool wordt oranje wanneer
de afstand te kort wordt.
Het symbool wordt rood als er een
botsing dreigt.
De gevoeligheid van het systeem
instellen
Druk op K om de waarschuwingsge‐
voeligheid op nabij, middellang of ver
in te stellen.
Page 208 of 335

206Rijden en bedieningAlgemene informatie9Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het
bewaren van een veilige onder‐
linge afstand bij de betreffende
verkeers-, weers- en zichtomstan‐
digheden.
De bestuurder moet onder het
rijden altijd zijn of haar onver‐
deelde aandacht aan het verkeer
geven. De bestuurder moet altijd
gereed zijn om actie te onderne‐
men en te remmen.
Systeembeperkingen
De frontaanrijdingswaarschuwing is
bedoeld om alleen te waarschuwen
voor voertuigen, maar kan ook op
andere obstakels reageren.
In de volgende gevallen detecteert de
frontaanrijdingswaarschuwing
wellicht geen voorliggers of kunnen
de prestaties van de sensor beperkt
zijn:
● bij ritten op bochtige of heuvel‐ achtige wegen
● bij nachtelijke ritten
● bij een beperkt zicht door weers‐ omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw
● de sensor in de voorruit wordt geblokkeerd door sneeuw, ijs,
slijk, modder, vuil, schade aan de voorruit of werkt slechter door
vreemde voorwerpen, bijv. stic‐
kers
Indicatie afstand tot voorligger
De volgende afstandsaanduiding
toont de afstand tot een bewegend
voorliggend voertuig. De frontcamera
in de voorruit wordt gebruikt voor het
detecteren van de afstand van een
voertuig dat direct voorop in de baan
van de auto rijdt. Hij is actief bij snel‐
heden boven 40 km/u.Als er een voorligger wordt gedetec‐
teerd, wordt de afstand in seconden
weergegeven op een pagina in het
Driver Information Centre.
Kies bij een Baselevel-display het
Info -menu ? en selecteer de
pagina met aanduidingen voor de
afstand tot voorliggers 3 114.
Selecteer op het Mid- en Uplevel-
display het menu Info met de stuur‐
wieltoetsen en druk op å om de Indi‐
catie afstand tot voorligger 3 114 te
selecteren.
De minimale aangegeven afstand is
0,5 seconde.
Page 213 of 335

Rijden en bediening211De voetgangersbescherming vóór
kan in een vooruitversnelling bij snel‐
heden tussen 8 km/h en 80 km/h voet‐
gangers detecteren en ervoor waar‐
schuwen. Ook kan de voetgangers‐
bescherming vóór een krachtiger
remwerking bewerkstelligen of de
auto automatisch doen afremmen.
Tijdens ritten bij daglicht detecteert
het systeem voetgangers tot op een
afstand van ca. 40 m. In het donker kunnen de systeemprestaties beperkt zijn.
U kunt voetgangersbescherming vóór
in Persoonlijke instellingen instellen
op Uit, Waarschuwen of Waarschu‐
wen en remmen 3 128.9 Gevaar
Het remsysteem voor voetgan‐
gers vóór geeft geen waarschu‐
wing en remt de auto niet automa‐ tisch af, tenzij het een voetganger
detecteert.
Het systeem beschermt mogelijk
niet voetgangers, waaronder
kinderen, wanneer de voetganger
zich niet direct vóór de auto
bevindt, niet geheel zichtbaar is,
niet rechtop staat of onderdeel van
een groep is.
Voetgangersbescherming vóór
omvat onder meer:
● voetganger vóór de auto detec‐ teren
● waarschuwing voetganger vóór
● automatisch remmen
Voetganger vóór de auto
detecteren
Een voetganger vóór de auto tot een
afstand van ca. 40 m wordt aange‐
duid met controlelampje 7 op de
instrumentengroep. Bij auto's met head-updisplay wordt 7 op de voorruit
geprojecteerd.
Waarschuwing voetganger vóór
Bij te snel naderen van een gedetec‐
teerde voetganger wordt er een waar‐
schuwing in de vorm van een rood
led-lampje of het pop-upsymbool 7 op
het head-updisplay in het gezichts‐
veld van de bestuurder op de voorruit
geprojecteerd. Er klinkt een geluids‐
signaal. Het remsysteem kan zich
voorbereiden op sneller remmen door
de bestuurder, waardoor de auto
korte tijd iets kan vertragen. Blijf het
rempedaal zo nodig intrappen.
Bij de waarschuwing voetganger vóór werkt de cruisecontrol of de adap‐
tieve cruisecontrol mogelijk niet.
Page 215 of 335

Rijden en bediening213● Het zicht beperkt is door weers‐omstandigheden, zoals bij mist,
regen of sneeuw.
● De sensor in de voorruit wordt gehinderd door sneeuw, ijs, slijk,
modder, vuil, schade aan de
voorruit of slechter werkt door
vreemde voorwerpen, bijv. stic‐
kers.
Parkeerhulp
Algemene informatie Wijzig bij het gebruik van de trekhaak
de configuratie-instellingen in het
menu Persoonlijke instellingen op het
Info-Display.
Persoonlijke instellingen 3 128.
Bij een aanhangwagen of fietsendra‐
ger op de trekhaak is de parkeerhulp
gedeactiveerd.Parkeerhulp voor-achter9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐ ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.
De parkeerhulp voor-achter meet de
afstand tussen de auto en voorgele‐
gen obstakels en achter de auto.
Deze informeert en waarschuwt de
bestuurder met geluidssignalen en een aanduiding op het display.
Het gebruikt twee verschillende
akoestische waarschuwingssignalen
voor de controlezones voor en achter,
elk met een andere geluidsfrequentie.Het systeem heeft vier ultrasone
parkeersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Inschakelen
Het systeem wordt automatisch inge‐
schakeld bij een snelheid tot 11 km/u.
Page 216 of 335

214Rijden en bediening
Een brandend ledje in de parkeer‐
hulptoets r geeft aan dat het
systeem klaar voor gebruik is.
Als r binnen een contactcyclus
wordt uitgeschakeld, wordt de
parkeerhulp gedeactiveerd. Als de
snelheid eerder meer dan 25 km/u
was, wordt de parkeerhulp opnieuw
geactiveerd wanneer de snelheid tot
onder 11 km/u daalt.
Bij deactivering van het systeem
dooft het led-lampje in de knop en
verschijnt er een bericht op het Driver Information Center.
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met waarschuwingstonen voor
mogelijk gevaarlijke obstakels voor
de auto die dichterbij zijn dan 80 cm
en tegen mogelijk gevaarlijke obsta‐
kels achter de auto die dichterbij zijn
dan 50 cm terwijl er een vooruitver‐ snelling is ingeschakeld, of tot
1,5 meter als de achteruitversnelling
is geselecteerd.
Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan
de desbetreffende zijde akoestische
waarschuwingssignalen in de auto.
De geluidssignalen volgen elkaar sneller op naarmate de auto dat
obstakel nadert. Is de afstand kleiner
dan ongeveer 30 cm, dan klinkt het
geluid continu.
Ook wordt de afstand tot obstakels
achter en voor de auto weergegeven
door veranderende afstandslijnen op
het Driver Information Center 3 114
of, afhankelijk van de versie, op het
Info-Display 3 122.
De afstandsmelding kan worden
geblokkeerd door boordinformatie
met een hogere prioriteit. Zodra het
bericht is bevestigd, wordt de afstand
weer aangegeven.
Het geluidssignaal wordt onderdrukt
wanneer de parkeerrem wordt inge‐
schakeld of de schakelhendel van de automatische versnellingsbak op N
staat.
Uitschakelen
Bij een snelheid hoger dan 11 km/u
wordt het systeem automatisch
gedeactiveerd.
Page 217 of 335

Rijden en bediening215Handmatig deactiveren is ook moge‐
lijk door het indrukken van de
parkeerhulptoets r.
Bij handmatige deactivering van het
systeem dooft het led-lampje in de
knop en verschijnt er een bericht op
het Driver Information Center.
Na het handmatig deactiveren wordt
de parkeerhulp voor weer geacti‐
veerd als r wordt ingedrukt.
Het complete systeem is handmatig
uit te schakelen in het menu Persoon‐
lijke instellingen op het Info-Display. Het blijft gedeactiveerd voor de duur
van de contactcyclus of tot het
opnieuw wordt geactiveerd in het
menu Persoonlijke instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 128.
Storing
Bij een storing of als het systeem
tijdelijk niet goed werkt, bijv. vanwege
veel geluid buiten of andere storende
factoren, verschijnt een bericht op het Driver Information Center.
Boordinformatie 3 127.Geavanceerde parkeerhulp9 Waarschuwing
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het accepteren
van de door het systeem voorge‐
stelde parkeerplek en het inparke‐
ren.
Controleer bij het gebruik van de geavanceerde parkeerhulp de
zone rondom de auto in alle rich‐
tingen.
De geavanceerde parkeerhulp meet
bij het passeren of de parkeerplek
groot genoeg is, berekent het traject
en stuurt de auto automatisch in een
parallel of haaks gelegen parkeer‐
plek.
Instructies verschijnen op het Driver
Information Center 3 114 of, afhan‐
kelijk van de versie, op het Info-
Display 3 122, ondersteund door
geluidssignalen.
U hoeft alleen op te trekken, te
remmen en te schakelen, het sturen
gebeurt automatisch.
Alleen GSi-modellen
Bij auto's met een automatische
versnellingsbak moet de bestuurder
zelf optrekken en schakelen maar
remt en stuurt de auto automatisch.
De geavanceerde parkeerhulp werkt
altijd samen met de parkeerhulp voor/
achter. Beide systemen gebruiken
dezelfde sensoren in de voor- en
achterbumper.
Het systeem heeft zes ultrasoon
parkeersensoren elk in de achter- en
voorbumper.
Page 218 of 335

216Rijden en bedieningGeavanceerde parkeerhulp activerenDe geavanceerde parkeerhulp kan
alleen bij vooruit rijden worden geac‐
tiveerd.
Bij het zoeken naar een parkeerplek
is het systeem door kort indrukken
van ( klaar voor gebruik.
In de parkeerhulpmodus herkent en
memoreert het systeem fileparkeer‐
plekken van 10 m en insteekplekken
van 6 m.
Het systeem kan alleen worden geac‐
tiveerd en een parkeerplek zoeken bij snelheden tot 30 km/u.
De geavanceerde parkeerhulp wordt
op zeer steile hellingen mogelijk niet
geactiveerd.
WerkingZoekmodus voor parkeerplekken,
weergave in het Driver Information
Center
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek op het Driver Information Center door lang op de toets ( te
drukken.
Het systeem is geconfigureerd om
standaard naar parkeerplekken aan
de passagierskant te zoeken. Om
parkeerplekken aan de bestuurders‐
zijde te vinden, schakelt u de richting‐ aanwijzers aan de bestuurderszijde
in.Aanduiding op het Info-Display
Selecteer een parallelle of haakse
parkeerplek door op het desbetref‐
fende pictogram op het Info-Display
te tikken.
Selecteer de kant waarop de parkeer‐
plek ligt door op het desbetreffende
pictogram op het display te tikken.
Page 219 of 335

Rijden en bediening217
Als er een plek is gevonden, wordt ditop het Info-Display getoond en klinkt
er een geluidssignaal.
Als u niet stopt wanneer het systeem
een parkeerplek heeft voorgesteld,
zoekt het systeem naar een andere
geschikte plek.
Inparkeermodus
De door het systeem gemelde
beschikbare parkeerplek wordt geac‐
cepteerd als de bestuurder bij parallel gelegen parkeerplekken binnen tien
meter of bij haaks gelegen parkeer‐ plekken binnen zes meter na het
bericht om de auto te stoppen stopt.
Het systeem berekent het optimale
pad om in te parkeren.Een korte trilling in het stuurwiel na
het inschakelen van de achteruitver‐
snelling geeft aan dat het systeem de
besturing overneemt. Daarna wordt
de auto met handgeschakelde
versnellingsbak automatisch ingepar‐ keerd met gedetailleerde instructies
aan de bestuurder voor remmen,
optrekken en schakelen. Bij een auto‐ matische versnellingsbak wordt de
auto automatisch ingeparkeerd met
gedetailleerde instructies aan de
bestuurder voor optrekken en inscha‐
kelen van de voor- of achteruitver‐
snelling. De bestuurder moet de
handen van het stuurwiel houden. In de inparkeermodus is de manoeu‐vreersnelheid beperkt.
Let altijd goed op de geluiden van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid geeft aan dat de
afstand tot een obstakel minder dan
ongeveer 30 cm is.
Als de bestuurder om ongeacht welke
reden toch zelf moet sturen, houd het
stuurwiel dan alleen aan de buiten‐
rand vast. In dat geval werkt de auto‐ matische besturing niet meer.Displayweergave
De instructies op het display tonen:
● Algemene tips en waarschu‐ wingsberichten.
● Een hint wanneer u sneller dan 30 km/u rijdt in de zoekmodus
voor een parkeerplek.
● Het verzoek om te stoppen wanneer een parkeerplek is
gevonden.
● De richting waarin u rijdt om in te
parkeren.
● Het verzoek tot inschakelen van de achteruit- of eerste versnellingof R of D bij automatische
versnellingsbak.
● Het verzoek tot stoppen of tot langzaam rijden.
● Voor sommige instructies verschijnt er een voortgangsbalk
op het Driver Information Center.
● Het goed inparkeren, aangege‐ ven door een pop-upsymbool en
een geluidssignaal.
● Het annuleren van een inpar‐ keermanoeuvre.
Page 220 of 335

218Rijden en bedieningWeergaveprioriteit
De informatie van de geavanceerde
parkeerhulp op het Driver Information
Center kan worden belemmerd door
boordinformatie met een hogere prio‐
riteit. Na bevestiging van het bericht
met 9 op het stuurwiel, verschijnen
de instructies van de geavanceerde
parkeerhulp weer en kunt u het inpar‐ keren voortzetten.
Uitschakelen
Het systeem wordt gedeactiveerd:
● door ( kort in te drukken
● nadat het inparkeren is gelukt
● tijdens het zoeken naar een parkeerplek sneller dan 30 km/u
te rijden
● tijdens het inparkeren sneller dan
8 km/u te rijden
● de constatering dat de bestuur‐ der het stuurwiel aanraakt
● steile weg heuvelop gedetec‐ teerd
● te veel schakelen: acht cycli bij parallel inparkeren of vijf cycli bij
haaks inparkeren
● wanneer u het contact uitschakeltWanneer u het systeem deactiveert
of wanneer het zichzelf deactiveert
tijdens het inparkeren, dan verschijnt
er een bericht op het display. Ook
klinkt er een geluidssignaal.
Automatische versnellingsbak:
Als de geavanceerde parkeerhulp
wordt gedeactiveerd tijdens het
parkeren of als de parkeermanoeuvre
is afgerond, houdt de remfunctie de
auto staande totdat aan een van de
volgende voorwaarden is voldaan:
1. het rempedaal wordt ingetrapt
2. de elektrische parkeerrem wordt ingeschakeld
3. de schakelhendel wordt in stand P gezet.
Storing
Er verschijnt een bericht wanneer:
● Het systeem een storing vertoont.
● U het parkeren niet goed afmaakt.
● Het systeem buiten werking is.
● Een van de bovenstaande rede‐ nen voor deactiveren van toepas‐sing is.Als er tijdens parkeerinstructies een
obstakel wordt gedetecteerd,
verschijnt er een bericht om de auto
te stoppen. Door het verwijderen van
het object wordt het inparkeren
hervat. Wordt het niet verwijderd, dan
wordt het systeem gedeactiveerd.
Algemene opmerkingen over
parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
In bepaalde omstandigheden
kunnen allerhande reflecterende
oppervlakken op voorwerpen of
kledingstukken evenals externe
geluidsbronnen ertoe leiden dat
het systeem geen obstakels waar‐ neemt.
Page 222 of 335

220Rijden en bediening● auto's die zich buiten de dodehoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzers.
Als de auto wordt gestart, lichten
beide displays in de buitenspiegels
kort op om aan te geven dat het
systeem operationeel is.
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden in de dode hoek een
rijdend voertuig detecteert, licht er
zowel bij auto's die worden ingehaald
of die u inhalen, een geel waarschu‐
wingssymbool F in de desbetref‐
fende buitenspiegel op. Als u vervol‐
gens de richtingaanwijzers gebruikt,
gaat het waarschuwingssymbool F geel knipperen om u te waar‐
schuwen voor het wisselen van
rijstrook.
Het dodehoeksysteem is bij elke snel‐
heid actief.
Uitschakelen
U kunt de dodehoekwaarschuwing in
het menu Persoonlijke instellingen op
het Info-Display in- of uitschakelen.
Persoonlijke instellingen 3 128.
Info-Display 3 122.
De deactivering wordt aangegeven
met een tekst op het Driver Informa‐
tion Centre.
Systeembeperkingen
Onder normale omstandigheden of in
scherpe bochten geeft het systeem
soms geen waarschuwing. Het
systeem kan bij specifieke weersom‐
standigheden (regen, hagel enz.)waarschuwen voor obstakels in de
dode hoek. Bij ritten op een nat
wegdek of bij de overgang van droog naar nat kan controlelampje F
oplichten, omdat opspattend water als een obstakel kan worden geïnter‐
preteerd. Anders kan controlelampje
F vanwege vangrails, verkeersbor‐
den, bomen, struikgewas of andere
onbeweeglijke objecten oplichten. Dit
is normaal bedrijf en het systeem hoeft niet te worden nagekeken.
Het systeem werkt mogelijk niet goed in de volgende gevallen:
● De sensoren geblokkeerd worden door ijs, sneeuw,
modder, stickers, magneten, metalen plaatjes of iets anders.
● U rijdt in zware regenbuien.
● De auto was betrokken bij een aanrijding of als het gebied rond
de detectiesensor beschadigd of
niet goed gerepareerd is.
● Bij extreme temperatuurwisselin‐
gen.
● De auto trekt een aanhangwa‐ gen.