OPEL MERIVA 2014.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014.5, Model line: MERIVA, Model: OPEL MERIVA 2014.5Pages: 243, PDF Size: 7.64 MB
Page 211 of 243

Verzorging van de auto209
■De accu van de auto nooit aan von‐
ken of open vuur blootstellen.
■ Een ontladen accu kan al bij een temperatuur van 0 °C bevriezen.
Ontdooi de bevroren accu alvorens hulpstartkabels aan te sluiten.
■ Bij werkzaamheden aan de accu oogbescherming en bescher‐
mende kleding dragen.
■ Gebruik een hulpaccu met dezelfde
spanning (12 volt). De capaciteit
van de hulpaccu (Ah) mag niet veel minder zijn dan die van de lege
accu.
■ Hulpstartkabels met geïsoleerde aansluitklemmen en een diameter
van minstens 16 mm 2
(bij dieselmotoren 25 mm 2
) gebrui‐
ken.
■ De ontladen accu niet van het boordnet loskoppelen.
■ Alle onnodige stroomverbruikers uitschakelen.
■ Tijdens de hulpstart niet over de accu leunen.■ De aansluitklemmen van de enekabel mogen die van de andere niet
raken.
■ Ook de auto's mogen elkaar tijdens
de hulpstart niet raken.
■ Handrem aantrekken, versnellings‐
bak in neutrale stand, automatische versnellingsbak in stand P.
■ Open de beschermkappen van de pluspolen van beide accu's.Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode kabel op de pluspool van de ont‐
laden accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van de hulpstartaccu aansluiten.
4. Het andere uiteinde van de zwarte
kabel op de massa van de auto
aansluiten, bijv. op het motorblok
of op een bout van de motorop‐
hanging. Zover mogelijk van de
ontladen accu aansluiten; mini‐
maal 60 cm.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte geraakt kunnen worden.
Om de motor te starten: 1. De motor van het stroom leve‐ rende voertuig starten.
2. Na 5 minuten de andere motor starten. Startpogingen niet langer
dan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van 1 minuut.
Page 212 of 243

210Verzorging van de auto
3. Beide motoren met aangeslotenkabels ca. 3 minuten stationair la‐
ten draaien.
4. Elektrische verbruikers (bijv. kop‐ lampen, achterruitverwarming)
van de stroom ontvangende auto
inschakelen.
5. Bovenstaande procedure bij het verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.Trekken
Auto slepen
Kap aan onderkant losmaken en naar
onderen toe verwijderen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 195.
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sleepkabel – beter is een sleepstang
– aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Voorzichtig
Activeer het kinderslot in beide
achterportieren als de zitplaatsen achterin bezet zijn. Kindersloten3 26.
Page 213 of 243

Verzorging van de auto211
Ontsteking inschakelen om het stuur‐
slot te ontgrendelen en remlichten,
claxon en voorruitwisser te kunnen
bedienen.
Versnellingsbak in neutrale stand.Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Bij uitgeschakelde motor gaat rem‐
men en sturen aanmerkelijk zwaar‐
der.
Recirculatiesysteem inschakelen en ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgas‐
sen van de slepende auto kunnen
binnendringen.
Auto's met automatische versnel‐
lingsbak: De auto moet voorwaarts
worden gesleept, niet sneller dan
80 km/u en niet verder dan 100 km. In alle andere gevallen en wanneer deversnellingsbak defect is, moet de
vooras omhoog worden gezet.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Na het slepen verwijdert u het sleep‐ oog.
Klik de dop in de onderkant vast.
Andere auto slepen
Kap aan onderkant losmaken en naar
onderen toe verwijderen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 195.
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sjoroog onder aan de achterkant van
de auto nooit als sleepoog gebruiken.
Sleepkabel – of nog beter, een sleep‐stang – aan sleepoog bevestigen.
Sleepoog alleen gebruiken om de
auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Page 214 of 243

212Verzorging van de autoVoorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten kun‐ nen de auto beschadigen.
Na het slepen verwijdert u het sleep‐
oog.
Klik de dop in de onderkant vast.
Verzorging van uiterlijk
Verzorging exterieur
Sloten
De sloten zijn af fabriek gesmeerd
met een hoogwaardig slotcilindervet.
Ontdooimiddelen alleen in dringende
gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐
tend werken en de werking van de sloten belemmeren. Na gebruik van
ontdooimiddelen, de sloten door een
werkplaats opnieuw laten smeren.
Wassen
Het lakwerk van de auto staat bloot
aan invloeden van buitenaf. De auto
daarom regelmatig wassen en met
was conserveren. Bij het bezoek aan
wasstraten, een programma met een
wasbehandeling selecteren.
Vogeluitwerpselen, dode insecten,
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen bevatten
die lakschade kunnen veroorzaken.Bij een bezoek aan een wasstraat, de aanwijzingen van de exploitant opvol‐
gen. De voorruitwisser en achterruit‐ wisser moeten worden uitgescha‐
keld. Antenne en accessoires op de buitenkant van de auto zoals een dak‐ dragersysteem verwijderen.
Bij handmatig wassen erop letten dat
ook de binnenkant van de wielkasten
grondig schoongespoten wordt.
Randen en naden van geopende por‐
tieren, achterklep en motorkap en de
gebieden die erdoor bedekt worden
reinigen.Voorzichtig
Gebruik altijd een reinigingsmid‐
del met een pH-waarde van 4 tot 9.
Gebruik reinigingsmiddelen niet
op warme oppervlakken.
Laat de scharnieren van alle portieren smeren door een werkplaats.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
Page 215 of 243

Verzorging van de auto213
Daarna de auto grondig afspoelen enafzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
Voor de carrosserie en de ruiten ver‐
schillende zeemlappen gebruiken:
wasresten op de ruiten belemmeren
het zicht.
Teervlekken niet met harde voorwer‐
pen verwijderen. Op gelakte opper‐
vlakken een spray voor het verwijde‐
ren van teervlekken gebruiken.
Rijverlichting De glazen van de koplampen en de
andere lampen zijn gemaakt van
kunststof. Geen schurende, bijtende
of agressieve middelen of ijskrabbers
gebruiken en ze niet droog reinigen.
Polijsten en in de was zetten Zet de auto regelmatig in de was (ui‐
terlijk wanneer het water geen drup‐
peltjes meer vormt). Anders zal het
lakwerk uitdrogen.
Polijsten is alleen nodig als de laklaag
mat geworden is of aanslag vertoont.
Autopolish met siliconen vormt een
vuilwerende laag, waardoor in de was
zetten overbodig is.Kunststof carrosseriedelen mogen niet met autowas of polijstmiddelen
worden behandeld.
Ruiten en ruitenwisserbladen
Een zachte, pluisvrije doek of een
zeemleer en een ruitenreiniger en in‐
sectenverwijderaar gebruiken.
Wrijf bij het reinigen van de achterruit van de binnenkant altijd parallel aan
het verwarmingselement om schade
te voorkomen.
Om handmatig ijs te verwijderen, een
ijskrabber met een scherpe rand ge‐
bruiken. Ijskrabber stevig tegen de
ruit drukken, zodat er geen vuil onder de krabber kan komen en er geen
krassen op de ruit worden gemaakt.
Wisserbladen die strepen trekken,
met een zachte doek en een ruiten‐
reiniger reinigen.Panoramadak
Voor het reinigen nooit oplos- of
schuurmiddelen, brandstoffen,
agressieve middelen (bijv. lakreini‐
gers, acetonhoudende oplossingen etc.), zuurhoudende of sterk alka‐
lische middelen dan wel schuurspon‐
zen gebruiken. Geen was of polijst‐
middelen op het middelste gedeelte
van het panoramadak aanbrengen.
Velgen en banden
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
nigers.
Velgen met een pH-neutrale velgen‐
reiniger reinigen.
Velgen zijn gelakt en kunnen met de‐ zelfde middelen worden behandeld
als de carrosserie.
Lakschade
Geringe lakschade voordat er roest‐
vorming optreedt met een lakstift her‐
stellen. Grotere lakschade of roest‐
vorming door een werkplaats laten
herstellen.
Page 216 of 243

214Verzorging van de auto
Onderstel
Sommige delen van de bodemplaat zijn voorzien van een beschermende
pvc-laag, terwijl er op andere delen
een duurzame beschermende was‐
laag is aangebracht.
De bodemplaat na het schoonspuiten controleren en zo nodig een nieuwewaslaag laten aanbrengen.
Bitumineuze/rubber materialen kun‐
nen de pvc-laag aantasten. Werk‐
zaamheden aan de bodemplaat door
een werkplaats laten uitvoeren.
De bodemplaat vóór en ná de winter
schoonspuiten en daarna de be‐
schermende waslaag laten controle‐
ren.Vloeibaar-gassysteem9 Gevaar
Vloeibaar gas is zwaarder dan
lucht en kan zich op lage punten
verzamelen.
Wees voorzichtig wanneer u in
een werkkuil aan het chassis
werkt.
Bij lakwerkzaamheden en bij gebruik
van een droogruimte bij een tempe‐
ratuur van meer dan 60 °C moet de
LPG-tank worden uitgebouwd.
Breng geen wijzigingen aan het vloei‐
baar-gassysteem aan.
Trekhaak Kogelstang niet met een stoom- ofhogedrukreiniger reinigen.
Draagsysteem achterzijde Reinig minstens een keer per jaar het
draagsysteem achteraan met een
stoomlans of hogedrukreiniger.
Wanneer u het draagsysteem aan de achterzijde niet regelmatig gebruikt,
moet u het, vooral in de winter, van
tijd tot tijd bedienen.
Verzorging interieur
Interieur en bekleding Interieur van de auto inclusief instru‐
mentenpaneel en bekleding alleen
met een droge doek of interieurreini‐
ger schoonmaken.
Reinig de lederen bekleding met zui‐
ver water en een zachte doek. Ge‐
bruik een reinigingsmiddel voor leder
als de bekleding erg vuil is.
De instrumentengroep en de displays
alleen met een vochtige doek reini‐
gen. Gebruik zo nodig water en milde
zeep.
Stoffen bekleding met een stofzuiger
en een borstel reinigen. Vlekken met een bekledingreiniger verwijderen.
Het weefsel van de stof is wellicht niet
kleurvast. Dit kan zichtbare verkleu‐
ringen veroorzaken, met name op
Page 217 of 243

Verzorging van de auto215
lichtgekleurde bekleding. Reinig ver‐
wijderbare vlekken en verkleuringen
zo spoedig mogelijk.
Veiligheidsgordels met lauw water of
een interieurreiniger schoonmaken.Voorzichtig
Klittenbandsluitingen sluiten om‐
dat geopende klittenbandsluitin‐
gen schade aan de stoelbekleding kunnen toebrengen.
Hetzelfde geldt voor kledingstuk‐
ken met scherpe voorwerpen
zoals ritssluitingen, riemen of spij‐ kerbroeken met metalen accen‐
ten.
Kunststof en rubber onderdelen
Kunststof en rubberen onderdelen
mogen met dezelfde middelen wor‐
den gereinigd als de carrosserie. Zo nodig een interieurreiniger gebruiken.
Geen andere middelen gebruiken.
Vooral geen oplosmiddelen of brand‐ stof. Niet schoonmaken met hoge‐
drukreinigers.
Page 218 of 243

216Service en onderhoudService en onderhoudAlgemene informatie..................216
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐
middelen en onderdelen ............217Algemene informatie
Service-informatie
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐
veiligheid en voor het behoud van de waarde van uw auto belangrijk dat
alle servicewerkzaamheden met de
voorgeschreven intervallen worden
uitgevoerd.
Het uitgebreide bijgewerkte service‐
schema voor uw auto is beschikbaar
in de werkplaats.
Servicedisplay 3 94.
Europese service-intervallen
Aan het voertuig moet om de
30.000 km onderhoud gepleegd wor‐
den, of na 1 jaar, wat het eerst voor‐
komt, tenzij anders vermeld op het
service-display.
De Europese service-intervallen gel‐ den voor de volgende landen:
Andorra, België, Bosnië- Herzego‐
vina, Bulgarije, Cyprus, Denemarken,
Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Groenland, Groot- Brit‐
tannië, Hongarije, Ierland, IJsland,Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Lux‐
emburg, Macedonië, Malta, Montene‐ gro, Nederland, Noorwegen, Oosten‐
rijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slo‐
venië, Slowakije, Spanje, Tsje‐
chische Republiek, Zweden, Zwitser‐ land.
Servicedisplay 3 94.
Internationale service-
intervallen
Aan het voertuig moet om de
15.000 km onderhoud gepleegd wor‐
den, of na 1 jaar, wat het eerst voor‐
komt, tenzij anders vermeld op het
service-display.
De internationale service-intervallen
gelden voor de landen die niet tot de
groep behoren waarvoor de Euro‐
pese service-intervallen werden op‐
gesteld.
Servicedisplay 3 94.
Registraties
Uitgevoerde service wordt geregi‐
streerd op de daarvoor bestemde
plaatsen in het Service- en garantie‐
boekje. De datum en afgelezen
Page 219 of 243

Service en onderhoud217
kilometerstand worden bevestigd met
stempel en handtekening van de uit‐
voerende werkplaats.
Zorg ervoor dat het Service- en ga‐
rantieboekje correct wordt ingevuld,
omdat een sluitend bewijs van ser‐
vice essentieel is bij aanspraken op
garantie of goodwill en tevens een
pluspunt is bij verkoop van de auto.
Service-interval met resterende
levensduur van motorolie Het onderhoudsinterval is gebaseerd
op diverse parameters afhankelijk
van het gebruik.
Op het service-display ziet u wanneer
u de motorolie moet verversen.
Servicedisplay 3 94.Aanbevolen
vloeistoffen,
smeermiddelen en onderdelen
Aanbevolen vloeistoffen
en smeermiddelen
Gebruik uitsluitend producten die aan
de aanbevolen specificaties voldoen.
Schade als gevolg van het gebruik van producten die niet voldoen aandeze specificaties, wordt niet gedekt
door de garantie.9 Waarschuwing
Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk
en mogelijk giftig. Voorzichtig han‐ teren. Informatie op de verpakking in acht nemen.
Motorolie
Motorolie wordt ingedeeld op basis
van kwaliteit en viscositeit. Bij de
keuze van motorolie is kwaliteit be‐
langrijker dan viscositeit. Door de
oliekwaliteit blijft o.a. de motor
schoon, is de slijtage minimaal en
veroudert de olie minder snel. De vis‐
cositeit geeft informatie over de dikte
van de olie bij diverse temperaturen.
Dexos is de nieuwste motoroliekwali‐ teit die optimale bescherming biedtvoor benzine- en dieselmotoren. In‐
dien deze niet voorhanden is moet
motorolie van een andere gerenom‐
meerde kwaliteit worden gebruikt.
Aanbevelingen voor benzinemotoren
zijn ook geldig voor motoren met de
brandstoffen Compressed Natural
Gas (CNG), Liquified Petroleum Gas
(LPG) en Ethanol (E85).
Kies de juiste motorolie op basis van
zijn kwaliteit en de minimale omge‐
vingstemperatuur 3 221.
Motorolie bijvullen
Motoroliesoorten van verschillende
fabrikanten en merken kunnen wor‐
den gemengd zolang ze voldoen aan de vereiste motoroliecriteria kwaliteit
en viscositeit.
Page 220 of 243

218Service en onderhoud
Het gebruik van motorolie met alleen
de kwaliteit ACEA A1/B1 of alleen A5/
B5 is verboden, omdat deze onder
bepaalde omstandigheden langdu‐
rige motorschade kan veroorzaken.
Kies de juiste motorolie op basis van
zijn kwaliteit en de minimale omge‐
vingstemperatuur 3 221.
Extra motorolieadditieven
Het gebruik van extra motorolieaddi‐
tieven kan schade tot gevolg hebben
en de garantie ongeldig maken.
Motorolieviscositeitswaarden
De SAE-viscositeitswaarde geeft in‐
formatie over de dikte van de olie.
Multigrade-olie wordt geklasseerd
door twee cijfers, bijv. SAE 5W-30.
Het eerste cijfer, gevolgd door een W,
geeft de viscositeit bij lage tempera‐
turen, het tweede cijfer de viscositeit
bij hoge temperaturen aan.
Selecteer de betreffende viscositeits‐ index afhankelijk van de minimumom‐gevingstemperatuur 3 221.Alle aanbevolen viscositeitswaarden
zijn geschikt voor hoge omgevings‐
temperaturen.
Koelvloeistof en antivries Alleen silicaatvrije antivries voor long‐
life-koelvloeistof (LLC) gebruiken.
Het systeem wordt af fabriek gevuld
met koelvloeistof die een uitstekende
corrosiebescherming biedt en vorst‐ bestendig is tot ca. –28 °C. Deze con‐ centratie het gehele jaar in stand hou‐
den. Extra koelvloeistofadditieven die bedoeld zijn om extra corrosiebesten‐
digheid te bieden of om kleine lekken te dichten kunnen functiestoringen
veroorzaken. Aansprakelijkheid voor
eventuele gevolgen van het gebruik
van extra koelvloeistofadditieven
wordt niet aanvaard.
Rem- en koppelingsvloeistof Gebruik alleen hoge prestatierem‐
vloeistof die voor de auto is goedge‐
keurd, raadpleeg een garage.Remvloeistof absorbeert na verloop
van tijd vocht waardoor de remmen
minder efficiënt werken. De remvloei‐ stof moet daarom na het aangegeven
interval worden ververst.
Remvloeistof moet worden opgesla‐
gen in een afgesloten verpakking om
absorptie van vocht tegen te gaan.
Verontreiniging van de remvloeistof
voorkomen.