OPEL MERIVA 2014.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014.5, Model line: MERIVA, Model: OPEL MERIVA 2014.5Pages: 243, PDF Size: 7.64 MB
Page 191 of 243

Verzorging van de auto189
2.Borgnok indrukken en stekker los‐
trekken.
3. Lamphouder rechtsom eruit draaien.
4. Trek de lamp uit de lamphouderen vervang deze.
5. Draai de lamphouder linksom in de behuizing vast.
6. Sluit de stekker aan.
7. Bevestig de behuizing.
Instrumentenverlichting
Gloeilampen door een werkplaats la‐
ten vervangen.Elektrisch systeem
Zekeringen Controleren of het opschrift op de ver‐ vangende zekering overeenkomt met
dat op de defecte zekering.
Er zitten drie zekeringenkasten in de
auto:
■ linksvoor in de motorruimte,
■ bij auto's met het stuur links, in het interieur achter het opbergvak, of
bij auto's met het stuur rechts, ach‐
ter het handschoenenkastje,
■ achter een deksel aan de linkerkant
van de bagageruimte.
Alvorens een zekering te vervangen, de desbetreffende schakelaar en de
ontsteking uitschakelen.
Een defecte zekering is te herkennen aan de doorgebrande smeltdraad.
Zekering pas vervangen wanneer de oorzaak van de storing verholpen is.
Sommige functies worden door meer‐ dere zekeringen beveiligd.
Er kunnen zekeringen aanwezig zijn
die geen functie hebben.
Page 192 of 243

190Verzorging van de auto
Zekeringtrekker
In de zekeringenkast in de motor‐
ruimte zit mogelijk een zekeringtrek‐
ker.
Zekeringtrekker van bovenaf of van
opzij op zekering steken en zekering
lostrekken.
Page 193 of 243

Verzorging van de auto191Zekeringenkast in
motorruimte
De zekeringenkast zit linksvoor in de
motorruimte.
Maak het deksel los, til het op en ver‐
wijder het.
Klik na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen het deksel van het
zekeringenkastje weer vast.
Wanneer u het deksel van het zeke‐
ringenkastje niet goed sluit, kunnen
er storingen optreden.
Nr.Stroomkring1Startmotor2–3Brandstoffilter, koelen4Claxon5Contact 306Motorregelmodule, transmissie‐
regelmodule7Mistlamp8Motorkoeling9Motorkoeling10Vacuümpomp11Contact, voorverwarming12Koplampverstelling13Airconditioning, contact 1514Transmissieregelmodule15Grootlicht rechts16Grootlicht links17Motorregelmodule18Motorregelmodule, contact 15
Page 194 of 243

192Verzorging van de auto
Nr.Stroomkring19Airbag20Motorregelmodule21Motorregelmodule, contact 87Nr.Stroomkring22Elektrische handrem23Bandenreparatieset24Brandstofpomp25ABS26Verwarmbare achterruit27ABS28Aanjager29Aansteker30Airconditioning31Elektrische voorruit, links32Elektrische voorruit, rechts33Spiegelverwarming34ABS35Airbag
Page 195 of 243

Verzorging van de auto193Zekeringenkast
instrumentenpaneel
Bij auto's met het stuurwiel links zit
het zekeringenkastje achter het op‐
bergvak in het instrumentenbord.
Open het opbergvak, druk de borglip‐
pen in, klap het opbergvak omlaag en
verwijder het.
Bij rechtsgestuurde auto's zit de ze‐ keringenkast achter een deksel in het
handschoenenkastje. Open het
handschoenenkastje, til het op en
verwijder het.
Nr.Stroomkring1Radio2Display, instrument, telefoon3Radio4Contactslot, startbeveiliging5Ruitensproeier, achterruiten‐
sproeier6Centrale vergrendeling, achter‐
klep7Centrale vergrendeling8Display, instrument, telefoon9Verwarmd stuurwiel
Page 196 of 243

194Verzorging van de auto
Nr.Stroomkring10Achterportier links ontgrendelen11Achterportier rechts ontgren‐
delen12Interieurverlichting13Regensensor, achteruitkijk‐ spiegel, buitenspiegels14-
Zekeringenkast in
bagageruimte
De zekeringenkast zit links in de ba‐
gageruimte achter een deksel. Ver‐
wijder het deksel.
Ontgrendel de vier borgnokken en
neem de kap weg.
Page 197 of 243

Verzorging van de auto195
Nr.Stroomkring1Adaptief rijlicht (AFL)2–3–4–5–6Elektrische achterruit, rechts7Adaptief rijlicht (AFL)8Aanhangermodule, aanhanger‐
aansluiting9Stoel, lendensteun, links10Elektrische achterruit, links11Parkeerhulp12Elektrisch zonnescherm13–14Verwarmde voorstoelen15Aanhangermodule16Stoel, lendensteun, rechts17–Boordgereedschap
Gereedschap Auto's met reservewiel
De krik en het boordgereedschap zit‐
ten in de uitsparing voor het reserve‐
wiel in de bagageruimte.
Auto's met bandenreparatieset
Om het vak te openen, de afdekking
losmaken en openen.
Page 198 of 243

196Verzorging van de auto
Het boordgereedschap zit samen metde bandenreparatieset in het rechter‐
vak in de bagageruimte.Velgen en banden
Conditie van banden en velgen
Zo langzaam mogelijk en onder een
rechte hoek over obstakels. Het rijden over scherpe randen kan schade aan
banden en velgen tot gevolg hebben. Banden niet tegen de stoeprand
klemmen.
De wielen regelmatig op beschadi‐
ging controleren. Bij beschadigingen
of abnormale slijtage de hulp van een werkplaats inroepen.
Winterbanden
Winterbanden verhogen de veiligheid
bij temperaturen onder 7 °C en moe‐
ten daarom op alle wielen worden ge‐ monteerd.
De sticker met de maximumsnelheid
in overeenstemming met de geldende wetgeving in uw land in het gezichts‐
veld van de bestuurder aanbrengen.Aanduidingen op banden
Bijv. 195/65 R 15 91 H195=Bandbreedte in mm65=Hoogte-breedteverhouding
(bandhoogte t.o.v. band‐
breedte) in %R=Type koordlagen: RadiaalRF=Type: RunFlat15=Velgdiameter in inches91=Kengetal voor draagvermo‐
gen, 91 komt bijv. overeen
met 615 kgH=Kenletter voor snelheid
Kenletter voor snelheid:
Q=maximaal 160 km/uS=maximaal 180 km/uT=maximaal 190 km/uH=maximaal 210 km/uV=maximaal 240 km/uW=maximaal 270 km/u
Page 199 of 243

Verzorging van de auto197Bandenspanning
De bandenspanning minstens om de
14 dagen en vóór elke lange rit bij
koude banden controleren. Het reser‐ vewiel niet vergeten. Dit geldt ook
voor auto's met een drukverliesdetec‐
tiesysteem of een bandenspannings‐
controlesysteem.
Draai het ventieldopje los.
Bandenspanning 3 232 en op het la‐
bel op het passagiersportier vooraan.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
De ECO-bandenspanning dient om
een zo laag mogelijk brandstofver‐
bruik te bereiken.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐ spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 224.
2. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 232.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐ verklaring die bij uw auto is geleverd,
of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.De bestuurder is verantwoordelijk voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Wanneer u de bandenspanning van
een auto met bandenspanningscon‐
trolesysteem moet verhogen of verla‐
gen, schakel dan de ontsteking uit.
Drukverliesdetectiesys‐
teem Het drukverliesdetectiesysteem be‐waakt continu het toerental van alle
vier de banden.
Bij het afnemen van bandenspanning brandt controlelamp w geel en ver‐
schijnt er een waarschuwingsmelding
Page 200 of 243

198Verzorging van de auto
op het Driver Information Center met
Uplevel-Display . Stop onmiddellijk en
controleer de bandenspanning.
Controlelamp w 3 101.
Systeem initialiseren Na correctie van de bandenspanning
of het verwisselen van een wiel, het
systeem eerst initialiseren:
1. Schakel de elektrische handrem in.
2. Druk op de toets MENU om
Informatie- menu voertuig te kie‐
zen.
3. Draai het stelwiel naar de stand Band.span.controle .
4. Druk op de toets SET/CLR om re‐
setten van het systeem te selec‐
teren.
Op auto's met Midlevel-display
drukt u langer op de toets
SET/CLR om het initialiseren van
het systeem te starten.
5. Op auto's met Uplevel-display wordt de selectie bevestigd door
een pop-up-aanduiding. Bevesti‐
gen om het initialiseren van het
systeem te starten.
Selectie en aanduiding kunnen ver‐
schillen tussen Midlevel-display en Uplevel-display.
Als het systeem weer gereed is, ver‐
schijnt er een melding op het Driver
Information Center met
Uplevel-Display.
Profieldiepte
Regelmatig de profieldiepte controle‐
ren.
Om veiligheidsredenen de banden te
vervangen wanneer een profieldiepte
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ den) is bereikt.
Om veiligheidsredenen mag het ver‐
schil in profieldiepte van banden op
één as niet meer dan 2 mm zijn.
De wettelijk toegestane minimumpro‐
fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer
het profiel tot aan een van de slijtage- indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
cator) is afgesleten. De positie van de