OPEL MOKKA 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015.5, Model line: MOKKA, Model: OPEL MOKKA 2015.5Pages: 233, PDF Size: 6.45 MB
Page 141 of 233

Rijden en bediening139
Controlelampen k en n lichten op.
U kunt de ESC weer activeren door nogmaals op t te drukken. Wanneer
de TC voorheen was uitgeschakeld,
worden zowel TC als ESC opnieuw
geactiveerd.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u de ontsteking de
volgende keer weer inschakelt.
Systeem voor
gecontroleerde afdaling
Dankzij het systeem voor gecontro‐ leerde afdaling (DCS) rijdt de auto
met een lage snelheid zonder het rempedaal te hoeven intrappen. Na
het activeren van het systeem zal de auto automatisch vertragen tot een
lage snelheid en die snelheid aan‐
houden. Er kunnen geluiden of trillin‐
gen van het remsysteem merkbaar zijn wanneer het systeem ingescha‐
keld is.Voorzichtig
Alleen gebruiken bij het steil afda‐ len op terrein. Niet gebruiken opnormale typen wegdek. Bij onno‐
dig gebruik van de functie DCS,
zoals bij het rijden op normale we‐
gen, kan het remsysteem bescha‐ digd raken en de ESC-functie niet
meer werken.
Inschakelen
Druk bij snelheden onder ongeveer
40 km/u op knop u. DCS werkt zodra
controlelamp u oplicht.
Activering
DCS is actief bij snelheden tussen 2
en 35 km/u. Afhankelijk van de hui‐
dige snelheid versnelt of vertraagt de
auto tot een snelheid tussen 5 en 20
km/u. Wanneer DCS actief is, knip‐
pert u.
DCS werkt alleen op wegen met een
bepaalde helling.
Deactivering DCS wordt gedeactiveerd als de auto
tot onder 2 km/u vertraagt of tot boven
35 km/u versnelt.
Uitschakelen
Knop u opnieuw indrukken. Contro‐
lelampje u dooft.
Bij snelheden van meer dan 60 km/u wordt het systeem automatisch uitge‐
schakeld.
Page 142 of 233

140Rijden en bedieningBestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de be‐
stuurder te ondersteunen en niet
om zijn aandacht te vervangen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid wan‐
neer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De Cruise control kan snelheden van
ca. 30 tot 200 km/u opslaan en aan‐
houden. Bij het op- en afrijden van
hellingen zijn afwijkingen van de op‐
geslagen snelheid mogelijk.
Om veiligheidsredenen kan de cruise control pas worden ingeschakeld na‐
dat het rempedaal eenmaal werd be‐
diend. Activeren in de eerste versnel‐ ling is niet mogelijk.
De cruise control niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
Bij een automatische versnellingsbak activeert u de cruise control alleen in
de automatische modus.
Controlelamp m 3 91.
Inschakelen
Druk op m: de controlelamp m in de
instrumentengroep brandt wit.
Activering
Versnel tot de gewenste snelheid en
draai het stelwiel naar SET/-: de hui‐
dige snelheid wordt opgeslagen en
vastgehouden. De controlelamp m in
de instrumentengroep brandt groen.
U kunt het gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het gas‐ pedaal wordt opnieuw de opgeslagen
snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid
of draai het meermaals kort naar
RES/+ : de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het
stelwiel naar SET/- te draaien.
Page 143 of 233

Rijden en bediening141
Snelheid verlagen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meermaals kort naar SET/-:
de snelheid neemt continu of in kleine stappen af.
Deactivering
Druk op y: de controlelamp m in de
instrumentengroep brandt wit. De
cruise control is gedeactiveerd. De
laatst opgeslagen snelheid blijft in het geheugen voor het later hervatten
van de snelheid.
Automatisch uitschakelen: ■ De rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/u.
■ De rijsnelheid is hoger dan ca. 200 km/u.
■ Het rempedaal wordt bediend.
■ Het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt.
■ De keuzehendel is in N.■ Het motortoerental is in een zeer
laag bereik.
■ De Traction Control (TC) of elektro‐
nische stabiliteitsregeling (ESC) is
actief.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/u. De opgesla‐ gen snelheid wordt nu hervat.
Uitschakelen
Druk op m: de controlelamp m in de
instrumentengroep gaat uit. De op‐
slagen snelheid wordt gewist.
Via L voor het activeren van de snel‐
heidsbegrenzer of het uitschakelen
van het contact wordt ook de cruise
control uitgeschakeld en wordt de op‐ geslagen snelheid gewist.
Snelheidsbegrenzer
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/u.De bestuurder kan alleen accelereren tot de vooraf ingestelde snelheid. Bijhet afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op de
bovenste regel van het Driver Infor‐
mation Center (DIC) weergegeven.
Activering
Page 144 of 233

142Rijden en bediening
Druk op L. Als de cruise control of
adaptieve cruise control eerder geac‐
tiveerd was, wordt deze uitgescha‐
keld als de snelheidsbegrenzer wordt geactiveerd en de controlelamp m
dooft.
Ingestelde snelheidslimiet
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel naar RES/+
draaien of herhaaldelijk kort naar
RES/+ draaien tot de gewenste snel‐
heidslimiet op het DIC wordt getoond.
Of accelereer tot de gewenste snel‐
heid en draai het stelwiel kort naar
SET/- : de huidige snelheid wordt als
snelheidslimiet opgeslagen. De snel‐
heidslimiet wordt in het DIC weerge‐
geven.
Snelheidslimiet wijzigen
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel naar RES/+
draaien om te verhogen of naar
SET/- om de gewenste snelheidsli‐
miet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door
het gaspedaal stevig door de weer‐
stand heen in te trappen.
De snelheidslimiet knippert in het DIC en er klinkt tegelijkertijd een geluids‐
signaal.
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het be‐ reiken van een lagere snelheid dande snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Deactivering
Druk op y: snelheidsbegrenzer
wordt gedeactiveerd en de snelheid
van de auto is niet meer begrensd.
De snelheidslimiet wordt opgeslagen
en er verschijnt een bijbehorend be‐
richt in het DIC.
Snelheidslimiet hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+. De op‐
geslagen snelheidslimiet wordt be‐
reikt.
Uitschakelen
Druk op L; de snelheidslimiet wordt
niet meer aangegeven in het DIC. De opslagen snelheid wordt gewist.
Door via m de cruise control of adap‐
tieve cruise control te activeren of
door het contact uit te schakelen
wordt de snelheidsbegrenzer ook ge‐ deactiveerd en de opgeslagen snel‐
heid gewist.
Page 145 of 233

Rijden en bediening143Frontaanrijdingswaar‐
schuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken. Als
een voorligger te snel nadert, klinkt er een geluidssignaal en verschijnt er
een waarschuwing in het Driver Infor‐
mation Center (DIC).
Het groene symbool voorligger gede‐ tecteerd A verschijnt in de snelheids‐
meter als het systeem een voorligger heeft geconstateerd. De frontaanrij‐
dingswaarschuwing moet echter wel
in het menu Persoonlijke instellingen
3 103 geactiveerd zijn, of mag niet
met V gedeactiveerd zijn (afhankelijk
van het systeem; zie hieronder).
Frontaanrijdingswaarschuwingmet voorcamerasysteem
De frontaanrijdingswaarschuwing ge‐ bruikt het camerasysteem in de voor‐
ruit om voertuigen te vinden die zich
op een afstand van ong. 60 m direct
voor u bevinden.
Activering
De frontaanrijdingswaarschuwing
werkt automatisch bij snelheden bo‐
ven 40 km/u , als deze niet is gedeac‐
tiveerd via V; zie hieronder.
De gevoeligheid van het systeem
instellen
De gevoeligheid van het alarm kan op dichtbij, gemiddeld en ver worden af‐
gesteld.
Druk op V: de huidige instelling wordt
op het DIC getoond. Druk weer op
V om de gevoeligheid van het alarm
te veranderen.
Page 146 of 233

144Rijden en bediening
De bestuurder verwittigen
Wanneer u een andere auto te snel
nadert, verschijnt de aanrijdingswaar‐ schuwingspagina in het DIC. Tegelij‐
kertijd klinkt een geluidssignaal. Laat
het rempedaal los als de situatie dit
vereist.
Deactivering
Het systeem kan uitgeschakeld wor‐
den. Druk herhaaldelijk op V totdat
het volgende bericht in het DIC ver‐
schijnt.
Algemene informatie
9 Waarschuwing
De frontaanrijdingswaarschuwing
is een waarschuwingssysteem dat de remmen niet activeert. Bij het
met een te hoge snelheid naderen
van een voorligger, kan er onvol‐
doende tijd zijn om een aanrijding
te voorkomen.
De bestuurder aanvaardt de volle
verantwoordelijkheid voor het be‐
waren van een veilige onderlinge
afstand bij de betreffende ver‐
keers-, weers- en zichtomstandig‐ heden.
De bestuurder moet onder het rij‐
den altijd zijn of haar onverdeelde
aandacht aan het verkeer geven.
De bestuurder moet altijd gereed
zijn om actie te ondernemen en te
remmen.
Systeembeperkingen
Het systeem is ontworpen om alleen
bij voertuigen te waarschuwen, maar
het kan ook op andere metalen struc‐
turen reageren.
In de volgende gevallen detecteert de frontaanrijdingswaarschuwing wel‐
licht geen voorliggers of kunnen de prestaties van de sensor beperkt zijn:
■ op bochtige wegen
■ als het zicht door weersomstandig‐
heden beperkt is, zoals bijv. bijmist, regen of sneeuw
■ als de sensor vervuild is door sneeuw, ijs, slijk, modder, vuil of als
de voorruit beschadigd is
Page 147 of 233

Rijden en bediening145Parkeerhulp
De parkeerhulp meet de afstand tus‐
sen uw auto en eventuele obstakels,
wat het parkeren vergemakkelijkt, en
geeft geluidssignalen. De bestuurder
is en blijft echter verantwoordelijk bij
het parkeren.
Het systeem bestaat uit vier ultrasone
parkeersensoren in de achterbum‐
per. Als het voertuig is uitgerust met
parkeerhulp aan de voorzijde, omvat
het systeem tevens vier ultrasone
parkeersensoren in de voorbumper.
Controlelamp r 3 88.
Activering
Wanneer u de achteruit inschakelt,
wordt het systeem automatisch geac‐
tiveerd.
U kunt de voorste parkeerhulp ook bij
een lage snelheid activeren door
r in te drukken.
Een brandende LED in de parkeer‐ hulptoets geeft aan dat het systeemklaar voor gebruik is.
Een obstakel wordt weergegeven
door een zoemer. De geluidssignalen
volgen elkaar sneller op naarmate de
afstand tot het obstakel afneemt. Is de afstand kleiner dan 30 cm, dan
klinkt er een continu geluidssignaal.
Als r nogmaals wordt ingedrukt
binnen een contactcyclus, wordt de
voorste parkeerhulp weer geacti‐
veerd als de snelheid van de auto on‐
der een bepaalde waarde daalt en als de snelheid tevoren 25 km/u niet
heeft overschreden.
Deactivering
Druk op r om het systeem te deac‐
tiveren.
De led in de knop dooft en u ziet
Parkeerhulp uit op het Driver Informa‐
tion Center (DIC).
Bij een bepaalde snelheid wordt het
systeem automatisch gedeactiveerd.
Storing
Bij een systeemstoring brandt r of
ziet u een bericht op het DIC.
Page 148 of 233

146Rijden en bediening
Daarnaast gaat r branden of wordt
er boordinformatie weergegeven op het DIC, als er door tijdelijke omstan‐
digheden, bijv. dichtgesneeuwde
sensoren, een systeemstoring wordt
waargenomen.
Boordinformatie 3 97.
Belangrijke tips voor het gebruik van parkeerhulpsystemen9 Waarschuwing
Onder bepaalde omstandigheden
kunnen reflecterende oppervlak‐
ken van uiteenlopende aard op
voorwerpen of kleding evenals ex‐ terne geluidsbronnen ertoe leiden
dat het systeem obstakels niet
waarneemt.
In het bijzonder moet gelet worden
op lage obstakels die het onderste gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen. Indien dergelijke ob‐
stakels de waarnemingszone van
de sensoren verlaten wanneer het
voertuig dichterbij komt, zal er een continu waarschuwingssignaal
klinken.Voorzichtig
Het systeem werkt eventueel min‐
der goed wanneer de sensoren
zijn bedekt, bijv. met ijs of sneeuw.
Het parkeerhulpsysteem werkt bij
een zware belading eventueel
minder goed.
Voor grotere auto's in de buurt
(bijv. off-roads, minivans, vans)
gelden speciale voorwaarden. De
objectherkenning en de juiste af‐
standsindicatie in het bovenste deel van deze voertuigen kan niet
worden gegarandeerd.
Objecten met een erg klein reflec‐ tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
zachte materialen, herkent het
systeem mogelijkerwijs niet.
Parkeerhulpsystemen detecteren
geen voorwerpen buiten het de‐
tectiebereik.
Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent
automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
De sensor kan een niet-bestaand
voorwerp (storingsecho) herkennen
als gevolg van akoestische of me‐
chanische invloeden van buitenaf.
Let op
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld wanneer het draagsysteem aan de
achterzijde wordt uitgetrokken.
Achteruitkijkcamera
De achteruitkijkcamera helpt de be‐
stuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het ge‐ bied achter de auto.
Het camerabeeld wordt getoond in de
Colour-Info-Display.
Page 149 of 233

Rijden en bediening1479Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder ver‐
vangen. Let op: voorwerpen die
zich buiten het bereik van de ca‐
mera en de sensoren van de ge‐
avanceerde parkeerhulp bevin‐
den, bijv. onder de bumper of on‐
der de auto, worden niet getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Activering
De achteruitkijkcamera wordt auto‐matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐
keld.
Werking
De camera bevindt zich in de hand‐
greep van de achterklep en heeft een zichthoek van 130°.
Vanwege de hoge positie van de ca‐
mera is, bij wijze van leidraad voor de
positie, de achterbumper op het dis‐
play zichtbaar.
De door de camera weergegeven
zone is beperkt. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Geleidingsstrepen
Dynamische-geleidingsstrepen zijn
horizontale lijnen met een onderlinge
afstand van 1 meter, die op de afbeel‐ ding zijn geprojecteerd om de afstand
tot de getoonde objecten te kunnen
bepalen.
Page 150 of 233

148Rijden en bediening
De baan van de auto wordt afgebeeld
overeenkomstig de stuurhoek.
U kunt de functie deactiveren in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 103.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het
beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door de
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Display-instellingen
Navi 650/Navi 950 : De helderheid
kan worden ingesteld door de buiten‐ ste ring van de multifunctionele toetseerst in te drukken en dan te draaien.
CD 600 : De helderheid kan worden
ingesteld door de multifunctionele
knop eerst in te drukken en dan te
draaien.
Deactivering De camera wordt gedeactiveerd wan‐
neer een bepaalde snelheid vooruit
wordt overschreden of als de achter‐
uitversnelling gedurende ong.
10 seconden niet is ingeschakeld.
U kunt de achteruitkijkcamera in- of
uitschakelen in het menu
Instellingen op het Info-display. Per‐
soonlijke instellingen 3 103.
Storing
Storingsmeldingen worden weerge‐
geven met een 9 op de bovenste re‐
gel van het Info-Display.De achteruitkijkcamera werkt moge‐
lijkerwijs niet goed:
■ In een donkere omgeving.
■ Als de zon of de straal van koplam‐
pen rechtstreeks op de lens van de
camera valt.
■ Als de cameralens door ijs, sneeuw, modder of iets anders is
vervuild. Reinig de lens, spoel deze met water en veeg deze met een
zachte doek af.
■ Als de achterklep niet goed geslo‐ ten is.
■ Als de auto een aanrijding aan de achterzijde heeft gehad.
■ Bij extreme temperatuurwisselin‐ gen.
Verkeersbordherkenning WerkingHet verkeersbordherkenningssys‐
teem herkent bepaalde verkeersbor‐
den via een frontcamera en toont
deze in het Driver Information Center
(DIC).