display OPEL MOKKA X 2018 Handleiding Infotainment (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018, Model line: MOKKA X, Model: OPEL MOKKA X 2018Pages: 261, PDF Size: 6.49 MB
Page 139 of 261

Klimaatregeling137Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
Stop-startsysteem 3 147.
Handmatige instellingen U kunt de instellingen van de klimaat‐
regeling als volgt met de toetsen en
draaiknoppen veranderen. Wanneer u een instelling verandert, wordt de
automatische modus gedeactiveerd.
Luchtdebiet Z
De geselecteerde aanjagerstand
wordt door middel van x en een getal
op het display getoond. Als de aanja‐
ger wordt uitgeschakeld, wordt ook
de airconditioning gedeactiveerd.
Automatische modus opnieuw
inschakelen: AUTO indrukken.Luchtverdeling l, M , K
Druk op de desbetreffende knop voor
de gewenste afstelling. Het led-
lampje in de knop brandt om active‐
ring aan te geven.l:naar voorruit en voorportierrui‐
ten (airconditioning is op de
achtergrond ingeschakeld om te helpen voorkomen dat ruiten
beslaan)M:naar de hoofdruimteK:naar de voetenruimte en voorruit
Combinatie van standen is mogelijk.
Om terug te keren naar de automati‐
sche luchtverdeling: De desbetref‐
fende instelling deactiveren of AUTO
indrukken.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. Het led-lampje in de knop brandt om activering aan te geven.
Koeling werkt alleen bij een draai‐
ende motor en ingeschakelde venti‐
lator van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een
bepaalde buitentemperatuur. Er kan
zich dan condens vormen en onder
de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Ingeschakelde koeling verhindert
mogelijk een Autostop.
Stop-startsysteem 3 147.
Eco verschijnt op het display wanneer
de koeling wordt uitgeschakeld.
Luchtrecirculatiemodus 4
Druk eenmaal op 4 om de hand‐
matige luchtrecirculatiemodus te acti‐ veren.9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De kwaliteit van de binnenlucht neemt
Page 143 of 261

Rijden en bediening141Rijden en bedieningRijtips......................................... 142
Controle over de auto ..............142
Sturen ...................................... 142
Starten en bediening .................142
Nieuwe auto inrijden ................142
Contactslotstanden ..................143
Aan/Uit-knop ............................ 143
Vertraagde uitschakeling stroom .................................... 145
Motor starten ........................... 145
Uitrol-brandstofafsluiter ...........147
Stop/Start-systeem ..................147
Parkeren .................................. 149
Uitlaatgassen ............................. 150
Roetfilter .................................. 150
Katalysator .............................. 151
Automatische versnellingsbak ...152
Versnellingsbakdisplay ............152
Keuzehendel ........................... 152
Handmatige modus .................153
Elektronische rijprogramma's ..153
Storing ..................................... 154
Stroomonderbreking ................154
Handgeschakelde versnellings‐ bak ............................................. 155Rijsystemen............................... 156
All-wheel drive ......................... 156
Remmen .................................... 156
Antiblokkeersysteem ...............156
Handrem .................................. 157
Remassistentie ........................157
Hellingrem ............................... 158
Rijregelsystemen .......................158
Traction Control .......................158
Elektronische stabiliteitsregeling (ESC) ...................................... 159
Systeem voor gecontroleerde afdaling ................................... 160
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 161
Cruisecontrol ........................... 161
Snelheidsbegrenzer ................163
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 164
Indicatie afstand tot voorligger 166
Parkeerhulp ............................. 167
Achteruitkijkcamera .................169
Verkeersbordherkenning .........171
Lane Departure Warning .........175
Brandstof ................................... 176
Brandstof voor benzinemotoren .....................176
Brandstof voor dieselmotoren . 177
Brandstof voor rijden op LPG ..178Tanken .................................... 178
Brandstofverbruik - CO 2-uitstoot
........................... 182
Trekhaak .................................... 183
Algemene informatie ...............183
Rijgedrag en aanhangertips ....183
Aanhanger trekken ..................183
Page 144 of 261

142Rijden en bedieningRijtips
Controle over de auto Nooit laten vrijlopen wanneer de
motor niet draait (uitgezonderd
tijdens Autostop)
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar
voor uzelf en anderen. Tijdens een
Autostop blijven alle systemen
werken, maar de stuurbekrachtiging
werkt beperkt en de rijsnelheid wordt
verlaagd.
Stop-startsysteem 3 147.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.Sturen
Als de stuurbekrachtiging niet meer werkt door het stoppen van de motor
of een systeemstoring, kan het voer‐
tuig nog wel bestuurd worden, maar
dat kan meer moeite kosten.
Er verschijnt een melding op het Info-
Display.Voorzichtig
Auto's met hydraulische stuurbe‐
krachtiging:
Als het stuurwiel naar de eindaan‐
slag wordt gedraaid en meer dan
10 seconden in die stand wordt
gehouden, kan de stuurbekrachti‐
ging beschadigd raken en minder
goed werken.
Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden Rem tijdens de eerste ritten niet tekrachtig.
Bij de eerste rit kunnen was- en olie‐ dampen van het uitlaatsysteem rook‐
vorming veroorzaken. Parkeer de
auto na de eerste rit een tijdje in de
open lucht en adem de dampen niet
in.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn
en wordt het dieselpartikelfilter
wellicht vaker gereinigd. Autostop is
wellicht niet mogelijk zodat de accu
geladen kan worden.
Roetfilter 3 150.
Page 154 of 261

152Rijden en bedieningAutomatische
versnellingsbak
Met de automatische versnellingsbak kunt u zowel automatisch (automati‐
sche modus) als handmatig schake‐
len (handmatige modus).
Versnellingsbakdisplay
De modus of ingeschakelde versnel‐
ling verschijnt op het Driver Informa‐
tion Center.
In de automatische modus wordt het
rijprogramma aangegeven door D.
In de handgeschakelde modus
worden M en het nummer van de
geselecteerde versnelling aange‐
duid.
R geeft de achteruitversnelling aan.
N duidt de neutrale stand aan.
P duidt de parkeerstand aan.
KeuzehendelP:parkeerstand, de wielen zijn
geblokkeerd, alleen inschakelen
wanneer de auto stilstaat en de
handrem is aangetrokkenR:achteruitversnelling, alleen
inschakelen wanneer de auto
stilstaatN:neutrale standD:automatische modusM:handgeschakelde modus<:opschakelen in handgescha‐
kelde modus]:terugschakelen in handgescha‐
kelde modus
De keuzehendel is vergrendeld in P
en kan alleen worden verzet wanneer u het contact inschakelt en het
rempedaal intrapt.
Om P of R in te schakelen, drukt u de
ontgrendelknop in.
Page 163 of 261

Rijden en bediening161Bestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruisecontrol
De cruisecontrol kan snelheden van
ca. 30 tot 200 km/h opslaan en
aanhouden. Bij het op- en afrijden van hellingen zijn afwijkingen van de
opgeslagen snelheid mogelijk.
Om veiligheidsredenen kan de crui‐
secontrol pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal inge‐
trapt is. Activeren in de eerste
versnelling is niet mogelijk.
De cruisecontrol niet inschakelen
wanneer het aanhouden van een constante snelheid onverstandig is.
Bij een automatische versnellingsbak activeert u de cruisecontrol alleen in
de automatische modus.
Controlelampje m 3 101.
Inschakelen
Druk op m: het controlelampje m in de
instrumentengroep brandt wit.
Activeren
Versnel tot de gewenste snelheid en
draai het stelwiel naar SET/-: de
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. Het controlelampje
m in de instrumentengroep brandt
groen. Op het Uplevel-display licht
m groen op en wordt de ingestelde
snelheid aangegeven. U kunt het
gaspedaal loslaten.
Page 164 of 261

162Rijden en bedieningHet is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
De cruisecontrol blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen.
Snelheid verhogen
Houd, terwijl de cruisecontrol actief is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid of
draai het meermaals kort naar
RES/+ : de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
accelereren en deze opslaan door het
stelwiel naar SET/- te draaien.Snelheid verlagen
Houd, terwijl de cruisecontrol actief is,
het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meermaals kort naar SET/-:
de snelheid neemt continu of in kleine stappen af.
Deactiveren Druk op y: het controlelampje m in
de instrumentengroep brandt wit.
Op het Uplevel-display wordt m wit.
De cruisecontrol wordt gedeacti‐
veerd, maar niet uitgeschakeld. De laatst opgeslagen snelheid blijft in het
geheugen voor het later hervatten
van de snelheid.
Automatisch uitschakelen: ● De rijsnelheid is lager dan ca. 30 km/h.
● De rijsnelheid met meer dan 25 km/h onder de ingestelde
snelheid daalt.
● Het rempedaal wordt bediend.
● Het koppelingspedaal wordt een aantal seconden ingedrukt.
● De keuzehendel is in N.● Het motortoerental is in een zeer
laag bereik.
● De Traction Control (TC) of elek‐
tronische stabiliteitsregeling
(ESC) is actief.
● Handrem is ingeschakeld.
● Als u tegelijkertijd op RES/+ drukt
en het rempedaal intrapt, wordt
de cruisecontrol gedeactiveerd en wordt de opgeslagen snelheid gewist.
Opgeslagen snelheid hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+ bij een
snelheid boven 30 km/h. De opgesla‐ gen snelheid wordt nu hervat.
Uitschakelen
Druk op m: het controlelampje m in de
instrumentengroep gaat uit. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Via L voor het activeren van de snel‐
heidsbegrenzer of het uitschakelen
van het contact wordt ook de cruise‐
control uitgeschakeld en wordt de
opgeslagen snelheid gewist.
Page 165 of 261

Rijden en bediening163SnelheidsbegrenzerDe snelheidsbegrenzer voorkomt dat
de auto een vooraf ingestelde snel‐
heidslimiet overschrijdt.
De snelheidslimiet kan worden inge‐
steld op een snelheid hoger dan
25 km/h.
De bestuurder kan alleen accelereren
tot de vooraf ingestelde snelheid. Bij
het afrijden van hellingen zijn afwij‐
kingen van de snelheidslimiet moge‐
lijk.
Als het systeem geactiveerd is, wordt de ingestelde snelheidslimiet op het
Driver Information Center weergege‐
ven.Activeren
Druk op L, symbool L licht op het
Driver Information Center.
Als de cruisecontrol eerder geacti‐ veerd was, wordt deze uitgeschakeld
als de snelheidsbegrenzer wordt
geactiveerd en het controlelampje m
dooft.
Ingestelde snelheidslimiet Accelereer tot de gewenste snelheid
en draai het stelwiel kort naar SET/-:
de huidige snelheid wordt als snel‐
heidslimiet opgeslagen.
Op het Midlevel-display verschijnen
L en de maximumsnelheid.
Op het Uplevel-display wordt L
groen.
Snelheidslimiet wijzigen
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, het stelwiel naar RES/+
draaien om te verhogen of naar
SET/- om de gewenste snelheidsli‐
miet te verlagen.
Snelheidslimiet overschrijden
Wanneer de maximumsnelheid wordt
overschreden zonder dat de bestuur‐
der dit heeft gedaan, knippert de snel‐ heid in het Driver Information Center
en klinkt er een waarschuwingstoon.
In noodgevallen is het mogelijk de
snelheidslimiet te overschrijden door het gaspedaal stevig in te trappen, tot
bijna tegen de aanslag. In dit geval
klinkt er geen waarschuwingstoon.
Page 166 of 261

164Rijden en bedieningGaspedaal loslaten en de functiesnelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Deactiveren
Druk op y: snelheidsbegrenzer
wordt gedeactiveerd en de snelheid
van de auto is niet meer begrensd.
Op het Midlevel-display verschijnt de
opgeslagen maximumsnelheid
tussen haakjes.
Op het Uplevel-display wordt L wit.
Ook verschijnt een bijbehorend
bericht.
De snelheidsbegrenzer wordt
gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
keld. De laatst opgeslagen snelheid
blijft in het geheugen voor het later
hervatten van de snelheid.
Snelheidslimiet hervatten
Draai het stelwiel naar RES/+. De
opgeslagen maximumsnelheid wordt
bereikt en staat zonder haakjes op
het Driver Information Center.
Uitschakelen
Druk op L, de snelheidslimiet in het
Driver Information Center dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
Door via m de cruisecontrol te active‐
ren wordt de snelheidsbegrenzer ook gedeactiveerd en de opgeslagen
snelheid gewist.
Door het contact uit te schakelen
wordt de snelheidsbegrenzer ook
gedeactiveerd maar de snelheidsli‐
miet wordt opgeslagen voor de
volgende activering van de snelheids‐ begrenzer.
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing
De frontaanrijdingswaarschuwing
kan helpen schade bij frontale aanrij‐
dingen te vermijden of beperken.
Een voorligger wordt aangegeven
door controlelampje A.
Als u een directe voorligger te snel nadert, klinkt er een waarschuwings‐
signaal.
De bestuurder ziet tevens een knip‐
perend rode led-streep die op de
voorruit in zijn gezichtsveld wordt
geprojecteerd.
Een voorwaarde is dat de frontaanrij‐
dingswaarschuwing niet met V op
het stuurwiel geactiveerd is.
Page 171 of 261

Rijden en bediening169Let op
Het parkeerhulpsysteem herkent
automatisch een af fabriek gemon‐
teerde trekhaak. Het systeem wordt
gedeactiveerd zodra u de stekker
erin steekt.
De sensor kan een niet-bestaand voorwerp (storingsecho) herkennen
als gevolg van akoestische of
mechanische invloeden van
buitenaf.
Let op
De parkeerhulp wordt uitgeschakeld
wanneer het draagsysteem aan de
achterzijde wordt uitgetrokken.
Achteruitkijkcamera De achteruitkijkcamera helpt de
bestuurder bij het achteruitrijden door
middel van een weergave van het
gebied achter de auto.
Het camerabeeld verschijnt op het Info-Display.9 Waarschuwing
De achteruitrijcamera kan nooit
het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
die zich buiten het bereik van de
camera en de sensoren van de
geavanceerde parkeerhulp bevin‐
den, bijv. onder de bumper of
onder de auto, worden niet
getoond.
Rijd nooit achteruit als u alleen op het Info-Display hebt gekeken.
Controleer eerst de omgeving aan
de achterzijde en rondom de auto
voordat u achteruit rijdt.
Activeren
De achteruitkijkcamera wordt auto‐ matisch ingeschakeld als de auto in
de achteruitversnelling wordt gescha‐ keld.
Werking
De camera zit in de handgreep van de
achterklep en heeft een zichthoek
van 130°.
Page 172 of 261

170Rijden en bedieningVanwege de hoge positie van de
camera is, bij wijze van leidraad voor de positie, de achterbumper op het
display zichtbaar.
De door de camera weergegeven
zone is beperkt. De afstand op het
beeld op de display, verschilt van de
werkelijke afstand.
Hulplijnen
Dynamische hulplijnen zijn horizon‐
tale lijnen met een onderlinge afstand van een meter die op de afbeelding
zijn geprojecteerd om de afstand tot
de getoonde objecten te kunnen
bepalen.De baan van de auto wordt afgebeeld
die overeenkomt met de stuurhoek.
Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het
beeld weergegeven als driehoekjes
9 en geven obstakels aan die door de
achtersensoren van de geavan‐
ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
teerd.
Ook verschijnt 9 op de bovenste
regel van het Info-Display met de
waarschuwing om de omgeving van
de auto te controleren.
Deactiveren
De camera wordt gedeactiveerd
wanneer een bepaalde snelheid voor‐ uit wordt overschreden of als de
achteruitversnelling gedurende ca.
10 seconden niet is ingeschakeld.
De achteruitkijkcamera kan handma‐
tig worden gedeactiveerd in het menu
met Persoonlijke instellingen op het
Info-Display. Selecteer de relevante
instelling in Instellingen.
Persoonlijke instellingen 3 110.Hulplijnen en
waarschuwingssymbolen
deactiveren
7 inch Colour-Info-Display: u kunt de
visuele hulplijnen en waarschuwings‐ symbolen activeren of deactiveren
met de aanraaktoetsen in het onder‐
ste deel van het display.
8 inch Colour-Info-Display: u kunt de
visuele hulplijnen en waarschuwings‐
symbolen activeren of deactiveren in
het menu Instellingen op het
Info-Display.
Info-Display 3 107.
Persoonlijke instellingen 3 110.