OPEL MOVANO_B 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2014Pages: 205, PDF Size: 4.8 MB
Page 91 of 205

Verlichting89VerlichtingRijverlichting................................ 89
Binnenverlichting .........................92
Verlichtingsfuncties ......................94Rijverlichting
Lichtschakelaar
Lichtschakelaar draaien:
7=Uit0=Zijmarkeringslichten9 P=Dimlicht of grootlichtAUTO=Automatisch dimlicht>=Mistlampenr=Mistachterlicht
Controlelamp grootlicht P 3 84.
Controlelamp dimlicht 9 3 84.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting terwijl de motor
draait, schakelt het systeem afhanke‐
lijk van het omgevingslicht tussen het dagrijlicht (voor zover aanwezig) en
de koplampen.
Laat de lichtschakelaar omwille van
de veiligheid altijd in de stand AUTO
staan.
Dagrijlicht 3 90.
Page 92 of 205

90Verlichting
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Grootlicht
Om te wisselen tussen dimlicht en
grootlicht de hendel tot een merkbare
weerstand naar u toe trekken.
Lichtsignaal Lichtsignaal activeren door de hendelnaar u toe te trekken.
Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
Koplampreikwijdte afstemmen op de
belading om verblinding van tegenlig‐
gers tegen te gaan.
Kartelwiel in de gewenste stand
draaien:
0=Voorstoel bezet4=Beladen tot toelaatbaar maxi‐
mumgewichtKoplampinstelling in het
buitenland Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan
de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Koplampen door een werkplaats la‐
ten bijstellen.
Dagrijlicht Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar.
De lichten branden automatisch wan‐
neer het contact is ingeschakeld.
Als de auto is uitgevoerd met auto‐
matische verlichting, schakelt het
systeem afhankelijk van het licht in de omgeving tussen dagrijlicht en de
koplampen. Automatische verlichting
3 89.
Page 93 of 205

Verlichting91Adaptief rijlicht (AFL)
Bochtlicht Afhankelijk van de stuurhoek, de
snelheid van de auto en de versnel‐
ling in de bocht gaat er eventueel ex‐ tra verlichting branden.
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
RichtingaanwijzersHendel
omhoog=rechter richtingaanwij‐
zersignaalHendel
omlaag=linker richtingaanwij‐
zersignaal
Wanneer u het stuurwiel terugdraait,
keert de hendel automatisch terug
naar de oorspronkelijke stand en
dooft de controlelamp. Dit gebeurt
niet bij een geringe stuurbeweging
zoals bij het wisselen van rijstrook.
Bij het wisselen van rijstrook de hen‐
del slechts tot aan de eerste aanslag
bewegen. Bij het loslaten van de hen‐
del springt deze terug naar de uit‐
gangspositie.
Als de hendel voorbij de eerste aan‐ slag wordt bewogen, blijft de richting‐ aanwijzer ingeschakeld. Richtingaan‐
wijzer uitschakelen door de hendel in
de oorspronkelijk stand terug te zet‐
ten.
Mistlampen voor
Binnenste schakelaar op stand >
zetten en loslaten.
Page 94 of 205

92Verlichting
De mistlampen vóór werken alleenwanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Mistachterlichten
Binnenste schakelaar op stand r zet‐
ten en loslaten.
De mistlampen achter werken alleen
wanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Achteruitrijlichten
De achteruitrijlichten gaan branden
wanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampafdekkin‐ gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens ver‐
dwijnt na korte tijd vanzelf, om dit te
versnellen de verlichting inschakelen.Binnenverlichting
Met de schakelaar in de middelste
stand doet de lamp dienst als instap‐ verlichting en brandt de lamp bij het
openen van de voorportieren.
Een bepaalde tijd nadat de voorpor‐
tieren zijn gesloten dooft de instap‐
verlichting.
Voorste interieurverlichting
Bediening met toets c.
Wanneer het contact aanstaat, dooft
de instapverlichting meteen.
Page 95 of 205

Verlichting93
Achterste interieurverlichtingBus
De interieurverlichting onderaan en in
het dak bevinden zich in de passa‐
giersruimte achteraan.
Bedien de tuimelschakelaar op het in‐ strumentenpaneel:
c indrukken=aanOFF indrukken=uitBagageruimteverlichting
De bagageruimteverlichting kan zo‐
danig worden ingesteld dat deze gaat
branden bij het openen van de zij- of
achterdeuren, of juist continu is inge‐
schakeld.
Om in te schakelen schakelaar in‐
drukken:
■ Continu aan
■ Brandt samen met de binnenver‐ lichting
■ Continu uit
Wanneer de deuren worden gesloten,
dooft de instapverlichting na enige tijd of direct als het contact wordt inge‐
schakeld.
Leeslampen
Leeslamp vooraan
Bediening met toets l.
Het leeslampje kan naar wens wor‐
den gericht.
Page 96 of 205

94Verlichting
Leeslampen achteraan
Bus
Bedien de tuimelschakelaar op het in‐ strumentenpaneel:
druk op l=aan.druk op OFF=uit.
Elke leeslamp kan afzonderlijk wor‐
den bediend en naar wens worden gericht.
Verlichtingsfuncties
Uitstapverlichting
Koplampen gaan ca. 1 minuut lang
branden, nadat de auto geparkeerd
en het systeem geactiveerd is.
Inschakelen 1. Contact uitschakelen.
2. Contactsleutel verwijderen.
3. Richtingaanwijzerhendel naar het stuurwiel toe trekken.
Page 97 of 205

Verlichting95
Deze handeling kan tot viermaal wor‐
den herhaald tot een maximale duur
van 4 minuten.
De verlichting wordt onmiddellijk uit‐
geschakeld door de lichtschakelaar in een eender welke stand en weer op
7 te zetten.
Page 98 of 205

96KlimaatregelingKlimaatregelingKlimaatregelsystemen.................96
Luchtroosters ............................. 106
Onderhoud ................................. 107Klimaatregelsystemen
Verwarmings- en
ventilatiesysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Temperatuur
■ Luchtdebiet
■ Luchtverdeling
■ Ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming Ü 3 34, stoel‐
verwarming ß 3 41.
TemperatuurRood=warmBlauw=koud
De verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Luchtdebiet
Luchtdebiet instellen door de ventila‐
torknop in de gewenste stand te zet‐
ten.
Luchtverdeling
M=naar de hoofdruimteL=naar de hoofd- en voeten‐
ruimteK=naar de voetenruimteJ=naar de voorruit, de voorste
zijruiten en de voetenruimteV=naar de voorruit en de voorste
zijruiten
Tussenstanden zijn mogelijk.
Page 99 of 205

Klimaatregeling97
Ruiten ontwasemen enontdooien ■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Luchtverdeelschakelaar op V zet‐
ten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschake‐
laar op J zetten.Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐
systeem kunnen de volgende functiesvia het airconditioningssysteem wor‐den geregeld:
AC=koelingu=luchtrecirculatie
Achterruitverwarming Ü 3 34, stoel‐
verwarming ß 3 41.
Koeling (AC)
Wordt bediend met knop AC en werkt
alleen wanneer de motor draait en de aanjager is ingeschakeld.
Het airconditioningsysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht wanneer de buitentemperatuur iets boven het
vriespunt ligt. Er kan zich dan con‐
dens vormen en onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Let op
Als de airco is ingesteld op de maxi‐ male koeling terwijl de omgevings‐
temperatuur hoog is, kan mogelijk
geen Autostop gebeuren tot de ge‐
vraagde temperatuur in de passa‐
giersruimte is bereikt.
Als de airco is ingesteld op maxi‐ male koeling terwijl de motor in een
Autostop is, is het mogelijk dat de
motor automatisch herstart.
Stop-startsysteem 3 111.
Luchtrecirculatiesysteem
Bediening met toets u.
Page 100 of 205

98Klimaatregeling9Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten kunnen be‐
slaan. De kwaliteit van de binnen‐
lucht neemt na verloop van tijd af,
wat tot vermoeidheidsverschijnse‐ len bij de inzittenden kan leiden.
Maximale koeling
Ruiten kortstondig openen zodat de
warme lucht snel kan ontsnappen.
■ Koeling AC aan.
■ Luchtrecirculatiesysteem u aan.
■ Luchtverdeelschakelaar op M zet‐
ten.
■ Draaiknop voor temperatuur in laagste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Alle luchtroosters openen.
Ruiten ontwasemen en
ontdooien ■ Schakelaar koeling n AAN.
■ Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
■ Luchtdebiet op hoogste stand zet‐ ten.
■ Luchtverdeelschakelaar op V zet‐
ten.
■ Verwarming achterruit Ü inschake‐
len.
■ Zijdelingse luchtroosters openen naar wens en op de zijruiten rich‐
ten.
■ Voor gelijktijdig verwarmen van de voetenruimte, luchtverdeelschake‐
laar op J zetten.Elektronisch
klimaatregelsysteem
Bedieningsorganen voor: ■ Temperatuur
■ Luchtverdeling en menu selecteren
■ Luchtdebiet
AUTO=Automatische modusu=luchtrecirculatieV=ontwasemen en ontdooien
Achterruitverwarming Ü 3 34, stoel‐
verwarming ß 3 41.