display OPEL MOVANO_B 2014 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2014, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2014Pages: 205, PDF Size: 4.8 MB
Page 5 of 205
Inleiding3Uw autogegevensVoer hier de gegevens van de auto in
zodat ze gemakkelijk te vinden zijn.
Deze informatie is beschikbaar in de
paragrafen "Service en onderhoud"
en "Technische gegevens", alsmede
op het typeplaatje.
Inleiding Uw auto is de intelligente combinatie
van vernieuwende techniek, overtui‐
gende veiligheid, milieuvriendelijk‐
heid en zuinigheid.
In deze gebruikershandleiding vindt u alle informatie die u nodig hebt om uw
auto veilig en efficiënt te kunnen be‐
dienen.
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan
op de hoogte zijn dat onjuist gebruik
van de auto een ongeval tot gevolg
kan hebben en dat er risico bestaat
voor persoonlijk letsel.
Houd u altijd aan de specifieke wet‐
geving van het land waarin u zich be‐
vindt. Deze wetgeving kan afwijken
van de informatie in deze gebruikers‐ handleiding.Wanneer wij u in deze gebruikers‐
handleiding adviseren de hulp van
een werkplaats in te roepen, raden wij
uw Opel Service Partner aan.
Elke Opel Service Partner biedt u eer‐
steklas service tegen redelijke prij‐
zen. Ervaren, door Opel geschoolde
specialisten werken volgens speciale
richtlijnen van Opel.
Houd het informatiepakket voor de
gebruiker altijd onder handbereik in
de auto.
Gebruik van deze
handleiding ■ Deze handleiding geeft een om‐ schrijving van alle voor dit model
beschikbare opties en functies.
Mogelijk zijn bepaalde
omschrijvingen, waaronder die voor display- en menufuncties, niet op uw auto van toepassing
wanneer er sprake is van een
modelvariant, afwijkende
landenspecificaties of speciale
uitrustingen of accessoires.
■ In het hoofdstuk "Kort en bondig" krijgt u een beknopt overzicht.■ De inhoudsopgave aan het beginvan de handleiding en in de afzon‐
derlijke paragrafen geeft aan waar
u de informatie kunt vinden die u
zoekt.
■ Met behulp van het trefwoordenre‐ gister kunt u specifieke informatie
zoeken.
■ In deze gebruikershandleiding wor‐
den auto's getoond met het stuur
links. De bediening van auto's met
het stuur rechts is vergelijkbaar.
■ In de gebruikershandleiding wor‐ den motoraanduidingen van de fa‐
briek gebruikt. De bijbehorende
marktaanduidingen vindt u in de paragraaf "Technische gegevens".
■ Richtingaanduidingen in de be‐ schrijvingen, zoals links, rechts,
voor of achter moeten altijd met de
blik in de rijrichting worden gezien.
■ De displays van het voertuig onder‐
steunen mogelijkerwijs uw taal niet.
■ Berichten en aanduidingen in het interieur worden vet weergegeven.
Page 13 of 205
Kort en bondig11
1Vaste uitstroomkanalen .....107
2 Instellen koplampreikwijdte ..90
Park pilot met
ultrasoonsensoren ..............128
Traction Control-systeem ....123
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP) ..............124
3 Zijdelingse ventilatieope‐
ningen ................................ 106
4 Lichtschakelaar ....................89
Richtingaanwijzers ...............91
Grootlicht en dimlicht,
lichtsignaal ........................... 90
Zijmarkeringslichten ..............89
Automatisch dimlicht ............89
Omgevingsverlichting ........... 94
Mistlampen ........................... 91
Mistachterlicht ......................92
5 Instrumenten ........................ 75
Versnellingsbakdisplay .........78
Driver Information Centre ...... 856 Claxon .................................. 71
Bestuurdersairbag ...............50
7 Afstandsbediening op
stuurwiel ................................ 70
Cruise control .....................125
8 Voorruitwissers,
voorruitsproeiers ..................71
Boordcomputer .....................87
9 Munthouder .......................... 61
10 Stekkerdoos ......................... 73
11 Middelste ventilatieope‐
ningen ................................ 106
12 Passagiersairbag ..................50
Opbergvak ........................... 61
13 Handschoenenkastje ...........62
14 Bekerhouders ....................... 62
15 Verwarming en ventilatie .....96
16 Aansteker ............................. 74
Stekkerdoos ......................... 7317Schakelhefboom,
handgeschakelde
versnellingsbak ...................117
Geautomatiseerde
versnellingsbak ...................117
18 Cruise control en snel‐
heidsbegrenzer ..................125
Geautomatiseerde
versnellingsbak,
winter- en beladingsmodus . 120
Stationair-toerentalregeling . 111
Stop/Start-systeem .............111
19 Contactslot met stuurslot ...110
20 Stuurkolomknoppen .............71
21 Stuurwiel instellen ................70
22 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................ 137
23 Hulpverwarming ..................102
24 Opbergvak ........................... 61
Zekeringenkast ..................154
Page 54 of 205
52Stoelen, veiligheidssystemen
Bij een geopend voorportier de scha‐
kelaar indrukken en linksom naar de
stand OFF draaien.
Airbags voor de passagier voorin zijn gedeactiveerd en gaan niet af bij een
aanrijding. Controlelampje * brandt
ononderbroken naast het centrale in‐
formatiedisplay of op het instrumen‐
tenpaneel en een bijbehorend bericht
verschijnt op het Driver Information
Center.
Het is mogelijk een kinderzitje te mon‐
teren volgens de tabel met de moge‐
lijke montageplaatsen 3 54. Laat
geen volwassene op de passagiers‐
stoel plaatsnemen.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Wanneer controlelamp * niet brandt,
zullen de airbags voor de passagiers‐
stoel voorin afgaan bij een aanrijding.
Als controlelamp A samen met v
blijft branden, is er sprake van een systeemstoring. De hulp van een
werkplaats inroepen.
Verander de status alleen tijdens stil‐
stand terwijl de ontsteking is uitge‐
schakeld. Status blijft actief tot de vol‐ gende verandering.
Controlelamp airbag-deactivering 3 80.Kinderveiligheidssyste‐
men
Wij bevelen het Opel-kinderveilig‐
heidssysteem aan dat specifiek voor
montage in uw auto geschikt is.
Wanneer u een kinderveiligheidssys‐
teem gebruikt, moet u de gebruikers-
en montagehandleiding én de instruc‐ ties bij het kinderveiligheidssysteemopvolgen.
Houd u altijd aan de plaatselijke of
landelijke voorschriften. In sommige
landen is het gebruik van kindervei‐
ligheidssystemen op bepaalde zit‐
plaatsen verboden.9 Waarschuwing
Wanneer een kinderveiligheids‐
systeem op de passagiersstoel
voorin wordt gebruikt, moeten de
airbagsystemen voor de passa‐
giersstoel voorin worden uitge‐
schakeld; zo niet, dan kan het in
Page 72 of 205
70Instrumenten en bedieningsorganenInstrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................70
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................75
Informatiedisplays ........................85
Boordinformatie ........................... 85
Tripcomputer ................................ 87
Tachograaf ................................... 88Bedieningsorganen
Stuurwielverstelling
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Stuurbedieningsknoppen
De cruisecontrol en de snelheidsbe‐
grenzer werken via de toetsen op het stuurwiel.
Cruise control en snelheidsbegrenzer
3 125.
Page 74 of 205
72Instrumenten en bedieningsorganen
Instelbare gevoeligheid regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen:Geringe
gevoelig‐
heid=stelwiel omlaag‐
draaienHoge
gevoelig‐
heid=stelwiel omhoog‐
draaien
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken. Er wordt
sproeiervloeistof tegen de voorruit
gespoten.
kort
trekken=wisser maakt één en‐
kele slaglang
trekken=wisser maakt meer‐
dere slagenBuitentemperatuur
Een dalende temperatuur wordt on‐
middellijk aangeduid, een stijgende
temperatuur met enige vertraging.
Als de buitentemperatuur daalt tot
3 °C, knippert °C op het informatie‐
display bij wijze van waarschuwing
voor gladheid. Het lampje blijft knip‐
peren totdat de temperatuur 3 °C
overschrijdt.
Page 75 of 205
Instrumenten en bedieningsorganen739Waarschuwing
Ook bij een aanduiding van enkele
graden boven 0 °C kan het weg‐
dek al beijzeld zijn.
Klok
Afhankelijk van het specifieke model
kan de actuele tijd en/of datum ver‐
schijnen op het informatiedisplay
3 85 of in het Driver Information
Center 3 85.
Tijd en datum op
informatiedisplay instellen
De uren en minuten kunnen worden
aangepast met de betreffende knop‐
pen naast het display of de bedie‐
ningsorganen van het infotainment‐
systeem.
Nadere informatie vindt u in de
infotainment-handleiding.
Tijd instellen in Driver Information Center
Geef de klokfunctie weer door de
knop aan het uiteinde van de ruiten‐
wisserhendel meerdere malen in te
drukken. Als de tijd knippert (na circa 2 seconden):
■ Onderste knop ingedrukt houden
■ Uren knipperen
■ Bovenste knop indrukken om uren aan te passen
■ Onderste knop ingedrukt houden om uren in te stellen
■ Minuten knipperen
■ Bovenste knop indrukken om minu‐
ten aan te passen
■ Onderste knop ingedrukt houden om minuten in te stellen en instel‐
modus af te sluiten.
Elektrische aansluitingen
Page 77 of 205
Instrumenten en bedieningsorganen75Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep Bij sommige uitvoeringen draaien de
naalden van de instrumenten even tot tegen de eindaanslag wanneer het
contact wordt ingeschakeld.
Snelheidsmeter
Aanduiding van de rijsnelheid.
Maximumsnelheid kan door een snel‐ heidsregelaar beperkt zijn. In dat ge‐
val zit er een waarschuwingslabel op
het instrumentenpaneel.
Er klinkt gedurende 10 seconden een
waarschuwingszoemer bij kort over‐
schrijden van de ingestelde snelheid.
Let op
In bepaalde omstandigheden (bijv.
op steile aflopende hellingen) kan de
rijsnelheid de ingestelde grens over‐
schrijden.
Kilometerteller
Toont de geregistreerde afstand in
km.
Dagteller
De dagteller geeft de gereden afstand
aan sinds de laatste reset.
Druk één keer op de knop op het uit‐
einde van de ruitenwisserhendel om
de dagteller te laten verschijnen.
Terugzetten door, met weergegeven
dagteller en ingeschakeld contact, de knop enkele seconden ingedrukt te
houden. Het display zal knipperen en
de waarde wordt op nul teruggezet.
Tachograaf 3 88.
Toerenteller
Page 79 of 205
Instrumenten en bedieningsorganen77Peilsensor motorolieDe bewaking van het motoroliepeil is
alleen juist bij een koude motor en als
de auto op een vlakke ondergrond
geparkeerd staat.
Als het oliepijl bij het inschakelen van het contact juist is, verschijnt gedu‐
rende korte tijd OLIEPEIL
CORRECT in het driver information
center.
Als het motoroliepeil boven minimum
is, drukt u binnen 30 seconden na het inschakelen van het contact op de
boordcomputerknop aan het uiteinde
van de ruitenwisserhendel. Het be‐ richt OLIEPEIL verschijnt samen met
de blokjes ter aanduiding van het olie‐
peil.
Naarmate het oliepeil daalt, worden
de blokjes op het display vervangen
door streepjes.▢▢▢▢▢▢=Maximumpeil▢▢▢- - -=Tussenpeil- - - - - -=Minimumpeil
Bij het bereiken van met minimale
motoroliepeil verschijnt A.U.B. OLIE
BIJVULLEN in combinatie met con‐
trolelampje A na het inschakelen
van het contact gedurende
30 seconden. Motorolie controleren
en bijvullen 3 138.
Druk op een van de knoppen van de
boordcomputer om het oliepeildisplay
af te sluiten.
Boordcomputer 3 87.
Service-display Na het inschakelen van het contact,
kan de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt korte tijd
in het driver information center ver‐
schijnen. Afhankelijk van de rijom‐
standigheden kan een onderhouds‐
beurt met aanzienlijk variërende tus‐
senpozen worden gemeld.
Als de resterende afstand of tijd tot de
volgende onderhoudsbeurt minder
dan 3000 km of twee maanden is,
verschijnt ONDERHOUD OVER in
het driver information center.
Bij het bereiken van een tellerstand
van 0 km of wanneer periodiek on‐
derhoud vereist is, lichten de contro‐
lelampen o en A op in de instru‐mentengroep en verschijnt
VERVANG ZSM DE MOTOROLIE in
het Driver Information Center.
De auto vergt een onderhoudsbeurt.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display terugzetten
Na een onderhoudsbeurt moet het
service-display worden gereset: se‐
lecteer indien beschikbaar de afstand vóór het service-display op het Driver
Information Center en houd de knop
op het uiteinde van de ruitenwisser‐
hendel gedurende ongeveer
10 seconden ingedrukt totdat de af‐
stand vóór de onderhoudsbeurt on‐
onderbroken verschijnt.
Boordcomputer 3 87.
Driver Information Center 3 85.
Service-informatie 3 172.
Page 80 of 205
78Instrumenten en bedieningsorganenVersnellingsbakdisplay
De modus of ingeschakelde versnel‐
ling van de geautomatiseerde ver‐
snellingsbak verschijnt op het trans‐
missiedisplay.
R=AchteruitversnellingN=Neutrale standA=Automatische moduskg=BeladingsmodusV=WinterprogrammaT=Rempedaal bedienenW=Versnellingsbakelektronica
Geautomatiseerde versnellingsbak
3 117.
Controlelampen
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze be‐ schrijving geldt voor alle instrument‐
uitvoeringen. Afhankelijk van de uit‐
rusting kan de positie van de contro‐
lelampen verschillen. Bij het inscha‐
kelen van de ontsteking lichten de
meeste controlelampen korte tijd op
bij wijze van functietest.
Betekenis kleuren controlelampen:Rood=gevaar, belangrijke herin‐
neringGeel=waarschuwing, aanwij‐
zing, storingGroen=inschakelbevestigingBlauw=inschakelbevestigingWit=inschakelbevestiging
Page 82 of 205
80Instrumenten en bedieningsorganenRichtingaanwijzer
O knippert groen.
Knippert bij ingeschakelde richting‐
aanwijzer of alarmknipperlichten.
Snel knipperen: richtingaanwijzer of
bijbehorende zekering kapot.
Bij gebruik van de richtingaanwijzers
is een akoestisch waarschuwingssig‐ naal waarneembaar. Bij het slepen
van een aanhanger verandert de
toonhoogte van het akoestische
waarschuwingssignaal.
Lampen vervangen 3 144.
Zekeringen 3 152.
Richtingaanwijzers 3 91.
Gordelverklikker X brandt rood.
Indien de veiligheidsgordel niet is om‐
gedaan, zal X knipperen als de rij‐
snelheid boven ca. 16 km/u komt.
Ook klinkt gedurende ca.
90 seconden een waarschuwingssig‐
naal.Airbag en gordelspanners
v brandt geel.
Bij het inschakelen van het contact
brandt de controlelamp korte tijd.
Brandt de lamp niet of dooft deze on‐
derweg, dan is er sprake van een sto‐
ring in het airbagsysteem. De hulp van een werkplaats inroepen. De air‐
bags en gordelspanners gaan moge‐
lijkerwijs niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of air‐ bags worden aangeduid door aan‐
houdend branden van v.9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten ver‐
helpen.
Gordelspanners, airbagsysteem
3 44, 3 47.
Airbag-deactivering
W brandt geel wanneer het contact
ingeschakeld is en blijft branden wan‐ neer de passagiersairbag gedeacti‐
veerd is 3 51.
Als controlelampje A brandt in com‐
binatie met v, de hulp van een werk‐
plaats inroepen.9 Gevaar
Levensgevaar voor kinderen in
een kinderveiligheidssysteem te‐
zamen met een geactiveerde air‐
bag op de passagiersstoel voorin.
Levensgevaar voor volwassenen
bij een buiten werking gestelde
airbag van de passagiersstoel
voorin.
Afhankelijk van het specifieke model kan controlelampje W naast het cen‐
trale informatiedisplay of op het in‐
strumentenpaneel zitten.
Airbagsysteem 3 47, gordelspanners
3 44, airbag-deactivering 3 51.