sensor OPEL MOVANO_B 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2016.5Pages: 241, PDF Size: 5.69 MB
Page 13 of 241

Kort en bondig111Vaste uitstroomkanalen .....118
2 Koplampreikwijdte
instellen .............................. 100
Park pilot met
ultrasoonsensoren ..............148
Traction Control-systeem ....142
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP) ..............143
3 Zijdelingse
uitstroomkanalen ...............117
4 Lichtschakelaar ....................98
Richtingaanwijzers .............101
Grootlicht en dimlicht,
lichtsignaal ........................... 99
Stadslichten .......................... 98
Automatische verlichting ......98
Omgevingsverlichting ......... 104
Mistlampen ......................... 101
Mistachterlicht ....................102
Grootlichtassistentie .............. 995 Instrumenten ........................ 80
Versnellingsbakdisplay .........84
Driver Information Centre
(DIC) ..................................... 93
6 Claxon .................................. 76
Bestuurdersairbag ...............54
7 Afstandsbediening op
stuurwiel ................................ 76
Cruise control .....................145
8 Voorruitwissers,
voorruitsproeiers ..................77
Boordcomputer .....................95
9 Munthouder .......................... 67
10 Elektrische aansluiting,
USB-sleuf .............................. 79
11 Middelste
uitstroomkanalen ...............117
12 Opbergvak ............................ 67
13 Infodisplay ............................. 93
14 Passagiersairbag ..................54
15 Opbergvak ........................... 67
16 Handschoenenkastje ...........6817Gordelverklikker ....................87
Passagiersairbag
deactiveren ........................... 56
18 Bekerhouders ....................... 68
19 Verwarming en ventilatie ...106
Elektronische
klimaatregeling (ECC) .........108
20 Aansteker ............................. 80
Stekkerdoos ......................... 79
21 Schakelhefboom,
handgeschakelde
versnellingsbak ...................135
Geautomatiseerde
versnellingsbak ...................136
22 Cruise control en snel‐
heidsbegrenzer ..................145
Geautomatiseerde
versnellingsbak,
winter- en beladingsmodus . 138
Stationair-toerentalregeling . 123
Stop/Start-systeem .............124
Modus ECO ........................ 121
23 Contactslot met stuurslot ...122
Page 16 of 241

14Kort en bondigClaxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie
Voorruitwissers0:uitP /
AUTO:intervalschakeling of au‐
tomatisch wissen met
regensensor1:langzaam2:snel
Voorruitwisser 3 77, wisserblad
vervangen 3 170.
Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken.
kort trekken:wisser maakt één
slag en er wordt
sproeiervloeistof
tegen de voorruit
gespotenlang trekken:wisser maakt en‐
kele slagen en er
wordt sproeier‐
vloeistof tegen de
voorruit gespoten
Voorruitsproeiers 3 77, sproeier‐
vloeistof 3 166.
Page 38 of 241

36Sleutels, portieren en ruitenGroothoekspiegel
Afhankelijk van het model is een grote
bolle spiegel in de zonneklep van de
voorpassagier opgenomen om het
zicht te vergroten en dode hoeken te
verkleinen.
Ruiten
Voorruit Voorruitstickers
Plak geen stickers, bijv. tolvignetten
o.i.d., rondom de binnenspiegel op de voorruit. Anders kan de detectiezone
van de sensor in de spiegelbehuizing
worden beperkt.
Handbediende ruiten De portierruiten kunnen met de hand‐
slingers worden geopend of gesloten.
Elektrisch bediende ruiten9 Waarschuwing
Wees voorzichtig bij het gebruik
van de elektrische ruitbediening.
Er bestaat verwondingsgevaar,
met name voor kinderen.
Ruiten tijdens het sluiten goed in
de gaten houden. Ervoor zorgen dat niets of niemand bekneld
raakt.
Schakel het contact in om de elek‐
trisch bediende ruiten te bedienen.
Druk de schakelaar van de betref‐
fende ruit in om de ruit te openen of
trek aan de schakelaar om de ruit te
sluiten.
Bij modellen met automatische func‐
tie voor het openen van de bestuur‐
dersportierruit; ruit stoppen door tij‐
dens het openen de schakelaar nog‐
maals te bedienen.
Bij een stroeve werking door ijsvor‐
ming e.d. meermaals aan de schake‐ laar trekken totdat de ruit in stappen
is gesloten.
Page 77 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen75Instrumenten en
bedieningsorganenBedieningsorganen ......................76
Stuurwielverstelling ...................76
Stuurbedieningsknoppen ...........76
Claxon ....................................... 76
Knoppen op stuurkolom ............76
Wis-/wasinstallatie voorruit ........77
Buitentemperatuur .....................78
Klok ........................................... 78
Elektrische aansluitingen ...........79
Aansteker .................................. 80
Asbakken ................................... 80
Waarschuwingslampen, meters
en controlelampen .......................80
Instrumentengroep ....................80
Snelheidsmeter ......................... 80
Kilometerteller ........................... 81
Dagteller .................................... 81
Toerenteller ............................... 81
Brandstofmeter .......................... 82
Koelvloeistoftemperatuurme‐ ter ............................................. 82
Peilsensor motorolie ..................83
Service-display .......................... 83
Versnellingsbakdisplay ..............84Controlelampen ......................... 84
Richtingaanwijzer ......................87
Gordelverklikker ........................87
Airbag en gordelspanners .........87
Airbag-deactivering ...................87
Laadsysteem ............................. 88
Storingsindicatielamp ................88
Service-indicatie ........................88
Schakel motor uit .......................88
Remsysteem ............................. 89
Antiblokkeersysteem (ABS) .......89
Opschakelen ............................. 89
Lane Departure Warning ...........89
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma (ESP) .......................... 89
Elektronisch stabiliteitspro‐ gramma uit ............................... 90
Koelvloeistoftemperatuur ...........90
Voorverwarming ........................90
AdBlue ....................................... 90
Bandenspanningscontrolesys‐ teem ......................................... 90
Motoroliedruk ............................. 91
Te laag brandstofpeil .................91
Stop-startsysteem .....................91
Rijverlichting .............................. 92
Grootlicht ................................... 92
Grootlichtassistentie ..................92
Mistlamp .................................... 92
Mistachterlicht ........................... 92Cruise control............................ 92
Tachograaf ................................ 92
Portier open ............................... 92
Informatiedisplays ........................93
Driver Information Center ..........93
Info-Display ............................... 93
Boordinformatie ........................... 93
Geluidssignalen .........................94
Tripcomputer ................................ 95
Tachograaf ................................... 97
Page 79 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen77Wis-/wasinstallatie voorruit
Voorruitwissers0:uitP / AUTO:intervalwissen of auto‐
matisch wissen met re‐
gensensor1:langzaam2:snel
Niet inschakelen wanneer de voorruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Automatische wisfunctie met
regensensorP /
AUTO:automatische wisfunctie
met regensensor
De regensensor registreert de hoe‐ veelheid neerslag op de voorruit en
stuurt automatisch de wissnelheid
van de voorruitwissers aan.
Na het uitschakelen van het contact
moet automatisch wissen steeds op‐ nieuw worden geselecteerd.
Instelbare gevoeligheid regensensor
Aan stelwiel draaien om de gevoelig‐
heid in te stellen:geringe gevoe‐
ligheid:stelwiel omlaag‐
draaienhoge gevoelig‐
heid:stelwiel omhoog‐
draaien
Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.
Page 85 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen83Voorzichtig
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.
Om natuurkundige redenen kan de
temperatuurmeter voor de koelvloei‐
stof de koelvloeistoftemperatuur
slechts aangeven, als het koelvloei‐
stofpeil voldoende is.
Peilsensor motorolie De bewaking van het motoroliepeil is
alleen juist bij een koude motor en als de auto op een vlakke ondergrond
geparkeerd staat.
Als het oliepeil bij het inschakelen van het contact juist is, verschijnt gedu‐
rende korte tijd OLIEPEIL
CORRECT op het Driver Information
Center (DIC).
Als het motoroliepeil boven minimum
is, drukt u binnen 30 seconden na het
inschakelen van het contact op de
boordcomputerknop aan het uiteinde
van de ruitenwisserhendel. Het be‐ richt OLIEPEIL verschijnt samen met
de blokjes ter aanduiding van het olie‐ peil.
Naarmate het oliepeil daalt, worden
de blokjes op het display vervangen
door streepjes.▢▢▢▢▢▢:maximumpeil▢▢▢- - -:tussenpeil- - - - - -:minimumpeil
Bij het bereiken van met minimale
motoroliepeil verschijnt A.U.B. OLIE
BIJVULLEN in combinatie met con‐
trolelampje A na het inschakelen
van het contact gedurende 30 seconden. Motorolie controleren
en bijvullen 3 163.
Druk op een van de knoppen van de
boordcomputer om het oliepeildisplay
af te sluiten.
Boordcomputer 3 95.
Service-display Na het inschakelen van het contactkan de resterende afstand tot aan de
volgende onderhoudsbeurt korte tijd
op het Driver Information Center
(DIC) verschijnen. Afhankelijk van de
rijomstandigheden kan een onder‐
houdsbeurt met aanzienlijk varië‐
rende tussenpozen worden gemeld.
Als de resterende afstand of tijd tot de volgende onderhoudsbeurt minder
dan 3000 km of 2 maanden is, ver‐
schijnt ONDERHOUD OVER op het
DIC.
Bij het bereiken van een tellerstand
van 0 km of wanneer periodiek on‐
derhoud vereist is, lichten de contro‐
lelampen o en A op in de instru‐
mentengroep en verschijnt
VERVANG ZSM DE MOTOROLIE op
het DIC.
De auto vergt een onderhoudsbeurt. De hulp van een werkplaats inroepen.
Service-display terugzetten
Na een onderhoudsbeurt moet het
service-display worden gereset: se‐
lecteer indien beschikbaar de afstand vóór het service-display op het DIC
en houd de knop op het uiteinde van
de ruitenwisserhendel gedurende on‐
geveer 10 seconden ingedrukt totdat
de afstand vóór de onderhoudsbeurt
ononderbroken verschijnt.
Page 93 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen91De controlelamp w brandt samen met
C 3 88 en er verschijnt een bijbeho‐
rend bericht op het Driver Information Center (DIC) als een lekke band of
een veel te lage bandenspanning
wordt gedetecteerd.
Knippert
Storing in het systeem. Na enige tijd
brandt de controlelamp continu.
Neem contact op met een werkplaats.
De controlelamp w brandt samen met
A 3 88 en er verschijnt een bericht
op het DIC als een band zonder druk‐ sensor wordt geplaatst (bijv. reserve‐ wiel).
Bandenspanningscontrolesysteem
3 185.
Motoroliedruk
I brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering wordt mogelijk on‐
derbroken. Dit kan aanleiding ge‐
ven tot motorschade en/of tot het
blokkeren van de aandrijfwielen.
1. Koppelingspedaal intrappen.
2. Versnellingsbak in neutrale stand zetten, keuzehendel in stand N
zetten.
3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij an‐dere weggebruikers te hinderen.
4. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat
de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Controleer het oliepeil voordat u de hulp van een werkplaats inroept
3 163.
Te laag brandstofpeil Y brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de ont‐
steking en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Brandstofpeil in de tank is te laag. On‐ middellijk bijtanken.
Tank nooit leegrijden.
Tanken 3 155.
Katalysator 3 130.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 169.
Stop-startsysteem
\
Page 95 of 241

Instrumenten en bedieningsorganen93Informatiedisplays
Driver Information Center
Het Driver Information Center (DIC)
zit in de instrumentengroep onder de snelheidsmeter.
Afhankelijk van de voertuigconfigura‐ tie, verschijnen de volgende zaken in
de display:
● buitentemperatuur 3 78
● klok 3 78
● kilometerteller, dagteller 3 81
● peilsensor motorolie 3 83
● service-display 3 83
● boordinformatie 3 93
● tripcomputer 3 95
Sommige weergegeven functies ver‐
schillen onderweg ten opzichte van
stilstand van de auto. Sommige func‐
ties zijn alleen onderweg beschik‐
baar.
Info-Display
Toont de tijd, de buitentemperatuur
en informatie van het Infotainment‐
systeem wanneer het contact aan is.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
ment voor meer informatie.Boordinformatie
Er verschijnen berichten op het Driver
Information Center (DIC), in combi‐
natie met controlelamp A of C.
InformatieberichtenInformatieberichtenSPAARSTAND ACCUANTISLIP-SYSTEEM UITLICHTAUTOMAAT NIET CTIEFOLIEPEIL CORRECT
Storingsmeldingen Verschijnen in combinatie met con‐
trolelampje A. Rijd voorzichtig door
en raadpleeg een werkplaats.
Druk op de knop aan het uiteinde van
de ruitenwisserhendel om de sto‐
ringsmelding te wissen. Na enkele
seconden verdwijnt de melding auto‐
matisch en blijft A in beeld. De sto‐
ring wordt daarna opgeslagen in het
on board-systeem.
Page 101 of 241

Verlichting99Omwille van de veiligheid moet de
lichtschakelaar altijd op stand AUTO
staan.
Dagrijlicht 3 100.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is, worden de koplampen ingeschakeld.
Grootlicht
Om te wisselen tussen dimlicht en
grootlicht de hendel tot een merkbare
weerstand naar u toe trekken.
Grootlichtassistentie
Deze functie maakt dat het
grootlicht 's avonds en wanneer u
sneller rijdt dan 45 km/h als de hoofd‐ rijverlichting kan worden gebruikt.
Het systeem schakelt naar dimlicht
als:
● Een sensor de lichten van voor- of tegenliggers detecteert.
● Het mistig is of sneeuwt.
● In stadsverkeer wordt gereden.
Zodra er geen beperkingen meer
worden herkend, schakelt het sys‐
teem het grootlicht weer in.
ActiveringZet de rijverlichtingsschakelaar op
AUTO en druk de richtingaanwijzer
naar voren om de grootlichtassisten‐
tie in te schakelen.
Wanneer de assistentie geactiveerd
is, brandt controlelamp í op de in‐
strumentengroep continu en wanneer
het grootlicht ingeschakeld is, brandt
de blauwe controlelamp 7 3 92.
Controlelamp í 3 92.
Let op
Het gebruik van het systeem ont‐ neemt de bestuurder niet zijn ver‐
antwoordelijkheid voor het besturen
van de auto.
Deactivering
Druk de richtingaanwijzer nogmaals
naar voren. Controlelampje í dooft.
De grootlichtassistentie wordt ook uit‐
geschakeld wanneer de rijverlich‐
tingsschakelaar uit de stand AUTO
wordt gezet.
Page 111 of 241

Klimaatregeling109Bedek de sensor op het instrumen‐
tenpaneel voor een goede werking
niet.
Automatische modus
Basisinstelling voor maximaal com‐
fort:
● AUTO indrukken ("AUTO" ver‐
schijnt op het display).
● De gewenste temperatuur instel‐ len (de temperatuur verschijnt op
het display).
● Alle uitstroomkanalen openen.
In de automatische modus wordt de
instelling voor luchtdebiet, luchtver‐
deling, airconditioning en luchtrecir‐
culatie automatisch geregeld door het
systeem en wordt de instelling niet op het display getoond.
Voorkeuze temperatuur
Temperaturen kunnen op de gewen‐
ste waarde worden ingesteld met de
2 toetsen onder het display.
Wijzig de temperatuur omwille van
het comfort slechts zeer geleidelijk.rood:warmblauw:koudDe verwarming werkt pas optimaal
als de motor de normale bedrijfstem‐
peratuur heeft bereikt.
Bij het instellen van de minimumtem‐
peratuur van 15 ℃ werkt het elektro‐ nische klimaatregelsysteem met
maximale koeling.
Bij het instellen van de maximumtem‐ peratuur van 27 ℃ werkt het elektro‐
nische klimaatregelsysteem met
maximale verwarming.
Let op
Als de temperatuur omwille van een
comfortabel klimaat moet worden
verlaagd, kan een Autostop worden
geblokkeerd of wordt de motor bij
het inschakelen van de koeling au‐
tomatisch opnieuw gestart.
Stop-startsysteem 3 124.
Luchtdebiet
Het luchtdebiet kan verhoogd of ver‐
laagd worden met de toetsen x.
Het geselecteerde luchtdebiet wordt
aangeduid met x op het display.
Bij het uitschakelen van de ventilator
wordt de airco ook gedeactiveerd.Terug naar de automatische modus:
AUTO indrukken.
Ruiten ontwasemen en ontdooien Druk op V. LED licht op.
Temperatuur en luchtverdeling wor‐
den automatisch ingesteld, aircondi‐
tioning wordt ingeschakeld en de
aanjager draait met een hoge snel‐
heid.
Om de automatische modus opnieuw in te schakelen: V of AUTO indruk‐
ken.
Let op
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor loopt, wordt een Autostop verhin‐
derd totdat er opnieuw op V wordt
gedrukt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de mo‐
tor in een Autostop is, zal de motor
automatisch herstarten.
Stop/Start-systeem 3 124.
Luchtverdeling Druk herhaaldelijk op s of K.