OPEL MOVANO_B 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2019Pages: 261, PDF Size: 6.4 MB
Page 151 of 261

Rijden en bediening149Bij het overschrijden van een
bepaalde lage snelheid of wanneer
het contact uit staat, wordt de hoog‐
teverstelling automatisch gedeacti‐
veerd en wordt het veringssysteem
weer op de normale hoogte gezet.
Onderhoudsmodus
Druk wanneer de auto stilstaat gedu‐
rende 5 seconden op i om de auto
in de onderhoudsmodus te zetten. Het controlelampje licht op.
Na het activeren van de onderhouds‐
modus moet de hoofdschakelaar van
de luchtvering worden uitgeschakeld.
U sluit de onderhoudsmodus af door
i nogmaals gedurende 5 seconden
in te drukken.
Storing
Bij het vaststellen van een storing
gaat i soms knipperen. Als er na het
activeren van de onderhoudsmodus
een storing is, gaan h, S en R tege‐
lijkertijd knipperen.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Roetfilter
Het roetfilter verwijdert roetdeeltjes
uit de uitlaatgassen. Het systeem
heeft een zelfreinigende functie die
tijdens het rijden automatisch wordt geactiveerd, zonder dat hier een
melding over verschijnt.
Het filter wordt geregenereerd door
achtergebleven roetdeeltjes perio‐
diek bij een hoge temperatuur te
verbranden. Dit proces vindt automa‐
tisch plaats onder bepaalde rijom‐
standigheden. Autostop is niet
beschikbaar en het brandstofverbruik ligt mogelijk hoger. Enige geur- enrookontwikkeling tijdens deze proce‐
dure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijvoorbeeld bij korte ritten, kan het
systeem zichzelf niet automatisch
reinigen.
Wanneer het filter moet worden gerei‐
nigd, maar de recente rijomstandig‐
heden geen automatische reiniging
toelieten, knippert controlelampje j
3 102. Onmiddellijk hulp van een
werkplaats inroepen.
Page 152 of 261

150Rijden en bedieningVoorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐broken, dan bestaat het risico dater zware motorschade ontstaat.
De reiniging verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware
belasting.
Katalysator De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.
Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 180 kan aanleiding
geven tot schade aan de katalysa‐
tor en de elektronische onderde‐
len.
Onverbrande brandstof kan leiden tot oververhitting van en schadeaan de katalysator. Daarom destartmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet aan proberen te
duwen of te slepen.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone
storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Wanneer controlelampje Z gaat
knipperen, worden de toelaatbare
emissienormen mogelijk overschre‐
den. Uw voet van het gaspedaal
halen totdat Z ophoudt met knippe‐
ren en continu brandt. Onmiddellijk
contact opnemen met een werk‐
plaats.
Storingsindicatielampje 3 102.
AdBlue
Algemene informatie
Selectieve katalysatorreductie is een
methode om het aandeel stikstof‐ oxide in de uitstoot van uitlaatgassen aanzienlijk terug te brengen. Dit wordt
bewerkstelligd door het inspuiten van een dieseluitlaatvloeistof ( DEF) in het
uitlaatsysteem.
De naam van deze vloeistof is
AdBlue ®
. Het is een niet-giftige, niet-
ontvlambare, kleur- en geurloze vloei‐
stof die uit 32% ureum en 68% water
bestaat.9 Waarschuwing
Voorkom dat er AdBlue in uw ogen
of op uw huid komt.
Bij contact met de ogen of de huid
met water uitspoelen.
Page 153 of 261

Rijden en bediening151Voorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op hetlakwerk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage
temperaturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
Peilwaarschuwingen Het AdBlue-verbruik is ongeveer3,5 l per 1000 km en is afhankelijk van het rijgedrag.
AdBlue-meter 3 96.
Versie met peilwaarschuwingen op
het Driver Information Center
Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaalde waarde daalt, verschijnt er
een peilwaarschuwing op het Driver
Information Center 3 107.
Ook brandt controlelampje ú continu
en klinkt er een geluidssignaal.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue bij.
Zie "AdBlue bijtanken" hieronder.
Als er binnen een bepaalde afstand
geen AdBlue wordt bijgetankt,
verschijnen er afhankelijk van het
huidige AdBlue-peil nog meer peil‐
waarschuwingen op het Driver Infor‐
mation Center.
Motor opnieuw starten niet mogelijk
Op het Driver Information Center
verschijnen herhaaldelijke verzoeken tot het bijtanken van AdBlue en uitein‐delijk de melding dat de motor niet
opnieuw kan worden gestart.Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Vóór het blokkeren van het opnieuw
starten van de motor verschijnt er een waarschuwingsbericht met 0 km op
het Driver Information Center dat de
motor na het uitschakelen van het contact niet opnieuw kan worden
gestart.
Na het blokkeren van het opnieuw
starten van de motor verschijnt er een
waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center dat het AdBlue-
peil te laag is.
Om de motor weer te kunnen starten,
moet de tank helemaal vol zijn of ten
minste 10 l AdBlue bevatten, afhan‐
kelijk van het AdBlue-verbruik.Waarschuwingsstadia: peilwaar‐
schuwingen, motor opnieuw starten
niet mogelijk 1. Het waarschuwingsbericht ADBLUE BIJVULLEN verschijnt
na inschakeling van het contact bij een resterende actieradius kleiner
dan 2400 km.
Page 154 of 261

152Rijden en bedieningDoorrijden is zonder enige beper‐
kingen mogelijk.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
2. ú gaat branden en het waarschu‐
wingsbericht ADBLUE
BIJVULLEN verschijnt na inscha‐
keling van het contact bij een
resterende actieradius kleiner dan
1500 km.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
3. ú gaat branden en het waarschu‐
wingsbericht XXX KM STOP VUL
ADBLUE verschijnt na inschake‐
ling van het contact bij een reste‐
rende actieradius kleiner dan
1000 km. Het bericht verschijnt
om de 100 km. Bij een actieradius
kleiner dan 200 km verschijnt het
bericht om de 50 km.
De rijsnelheid wordt mogelijk
beperkt tot 20 km/u na het uit- en
weer inschakelen van de motor
totdat het bereik is afgenomen tot 0 km.
Zo spoedig mogelijk tank hele‐
maal voltanken of ten minste 10 lAdBlue (afhankelijk van het
AdBlue-verbruik) bijtanken.
4. Y licht onderweg op met waar‐
schuwingsbericht 0 KM STOP
VUL ADBLUE :
Na het uitschakelen van het
contact kan de motor niet opnieuw
worden gestart.
Om de motor opnieuw te kunnen
starten, de tank zo spoedig moge‐
lijk helemaal voltanken of ten
minste 10 l AdBlue (afhankelijk
van het AdBlue-verbruik) bijtan‐
ken.
Bij het oplichten van controlelampje Y kan er een geluidssignaal klinken.
Geluidssignalen 3 109.Waarschuwingen m.b.t. hoge uitstoot
Als de uitstoot van uitlaatgassen tot
boven een bepaalde waarde stijgt,
worden waarschuwingen zoals de
hierboven beschreven bereikwaar‐
schuwingen weergegeven op het
Driver Information Center. Controle‐
lampje ú brandt continu samen met
j 3 102 en er klinkt een geluidssig‐
naal.Op het Driver Information Center
verschijnen verzoeken tot het contro‐ leren van het uitlaatsysteem en
uiteindelijk de melding dat de motor
niet opnieuw kan worden gestart.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Bij een AdBlue-actieradius van
1100 km verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center met de resterende actie‐
radius van de auto voordat de motor
niet opnieuw kan worden gestart. Dit
waarschuwingsbericht verschijnt om
de 100 km.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.Waarschuwingsstadia: waarschuwin‐ gen m.b.t. hoge uitstoot 1. ú en A lichten op met waarschu‐
wingsbericht CONTR. ANTI
LUCHT VERONT .
Storing in het systeem met daar‐
door mogelijk minder motorver‐
mogen.
Zo spoedig mogelijk hulp van een werkplaats inroepen.
Page 155 of 261

Rijden en bediening1532.ú en A lichten op met waarschu‐
wingsbericht xxx KM GEBLOK
ANTILUCHTVER .
Geeft aan dat binnen minder dan 1000 km de motor na uitschake‐
len van het contact niet meer kan
worden gestart.
Dit waarschuwingsbericht verschijnt om de 100 km. Bij een
actieradius kleiner dan 200 km
verschijnt het bericht om de 50
km.
De rijsnelheid wordt mogelijk
beperkt tot 20 km/u na het uit- en
weer inschakelen van de motor
totdat het bereik is afgenomen tot 0 km.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
3. ú en j lichten op met waarschu‐
wingsbericht 0KM BLOKKADE
ANTILUCHTVER .
Na het uitschakelen van het
contact kan de motor niet opnieuw
worden gestart.
De hulp van een werkplaats inroe‐ pen.Bij het oplichten van controlelampjes
ú en j kan er een geluidssignaal
klinken.
Geluidssignalen 3 109.
Versie zonder peilwaarschuwingen
op het Driver Information Center
Wanneer de AdBlue-meter aangeeft
dat het peil erg laag is, brandt contro‐
lelampje ú eerst continu. Naarmate
het AdBlue-peil verder daalt, knippert
ú gedurende enkele seconden en
brandt dan continu.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue bij.
Zie "AdBlue bijtanken" hieronder.
Doorrijden is zonder enige beperkin‐
gen mogelijk.Motor levert minder vermogen
Naarmate het AdBlue-peil verder
daalt, knippert controlelampje ú
gedurende enkele seconden en
brandt dan continu. Daarbij klinkt er
een geluidssignaal en levert de motor
minder vermogen.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐ gelegd.
Als u geen AdBlue bijtankt voordat de tank leeg is, knippert ú en wordt de
rijsnelheid na de volgende keer star‐ ten van de motor beperkt tot onge‐
veer 20 km/u.
Tank onmiddellijk helemaal voltanken
of ten minste 10 l AdBlue, afhankelijk
van het AdBlue-verbruik, bijtanken.
Page 156 of 261

154Rijden en bedieningWaarschuwingsstadia: peilwaar‐schuwingen, motor levert minder
vermogen
1. Bereik A. Geen controlelamp:
Doorrijden is zonder enige beper‐
kingen mogelijk.
2. Bereikt B. Controlelampje ú licht
op:
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
3. Bereik C. Controlelampje ú knip‐
pert elke keer bij inschakelen van
het contact gedurende enkele
seconden en brandt dan continu:
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
4. Bereik D. Controlelampje ú knip‐
pert elke keer bij inschakelen van
het contact gedurende enkele
seconden, brandt dan continu en er klinkt een geluidssignaal:
Motor levert minder vermogen.
Zo spoedig mogelijk tank hele‐
maal voltanken of ten minste 10 l
AdBlue (afhankelijk van het
AdBlue-verbruik) bijtanken.
5. Bereik E. Tank is leeg en ú knip‐
pert begeleid door geluidssigna‐
len:
De rijsnelheid wordt beperkt tot
20 km/u na het uit- en weer
inschakelen van de motor.
Zo spoedig mogelijk tank hele‐
maal voltanken of ten minste 10 l
AdBlue (afhankelijk van het
AdBlue-verbruik) bijtanken.Waarschuwingen m.b.t. hoge
uitstoot
Als de uitstoot tot boven een
bepaalde waarde stijgt, licht controle‐
lampje ú samen met A 3 102 op.
Roep zo spoedig mogelijk hulp van
een werkplaats in.
Als de storing niet binnen een
bepaalde afstand wordt verholpen,
knipperen ú en j gedurende enkele
seconden en branden dan continu. Motor levert minder vermogen.
Als de storing kritiek is, knipperen ú
en j continu en wordt de rijsnelheid
na de volgende keer starten van de
motor beperkt tot ongeveer 20 km/u.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.Waarschuwingsstadia: waarschuwin‐
gen m.b.t. hoge uitstoot 1. ú en j lichten op:
Storing in het systeem.
Page 157 of 261

Rijden en bediening155Zo spoedig mogelijk hulp van eenwerkplaats inroepen.
2. ú en j knipperen bij het starten
van de motor en branden dan
continu:
Storing in het systeem met daar‐
door minder motorvermogen.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
3. ú en j knipperen:
Storing in het systeem.
De rijsnelheid wordt beperkt tot
20 km/u na het uit- en weer
inschakelen van de motor.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
Bij het oplichten van controlelampjes
ú en j kan er een geluidssignaal
klinken.
Geluidssignalen 3 109.AdBlue bijvullenVoorzichtig
Gebruik alleen AdBlue die aan de
Europese normen DIN 70 070 en
ISO 22241-1 voldoet.
Gebruik geen additieven.
Verdun AdBlue niet.
Anders kan het systeem voor
selectieve katalysatorreductie
beschadigd raken.
Let op
Bij het bijtanken van AdBlue bij zeer
lage temperaturen wordt dit wellicht
niet door het systeem gedetecteerd.
Parkeer de auto in dat geval op een
locatie met een hogere buitentem‐
peratuur totdat de AdBlue weer
vloeibaar wordt.
Let op
Als de motor wegens een te laag AdBlue-peil niet start, adviseren we om de AdBlue-tank vol te tanken of
ten minste 10 l bij te tanken (afhan‐ kelijk van het AdBlue-verbruik).
Tank niet te weinig (bijv. minder dan 10 l) bij, omdat het systeem anders
het bijtanken wellicht niet detecteert.
Let op
Bij het losschroeven van de tankdop
van de vulpijp kunnen er ammoniak‐
dampen vrijkomen. Adem deze
dampen niet in, omdat ze scherp
geuren. Eventueel ingeademde
dampen zijn onschadelijk.
Zet de auto op een vlakke onder‐
grond.
Page 158 of 261

156Rijden en bedieningDe vulpijp voor AdBlue zit achter de
tankklep, aan de rechterkant van de
auto.
De tankklep kan alleen worden
geopend als de auto ontgrendeld is
en de rechter deur geopend is.9 Gevaar
Auto's met Stop/Start-systeem:
De motor moet uitgeschakeld en
de contactsleutel verwijderd zijn
om het risico te vermijden dat het
systeem de motor automatisch
opnieuw start.
Inhouden 3 239.
Tankstation
9 Gevaar
Volg bij het tanken van AdBlue de
bedienings- en veiligheidsinstruc‐
ties van het tankstation.
1. Schakel de motor uit en trek de sleutel uit het contactslot.
2. Open de rechter deur en trek detankklep open.
3. Schroef de blauwe beschermdoplinksom los van de vulpijp.
4. Steek het vulpistool geheel in de vulpijp en zet het open.
5. Breng de beschermdop na het bijtanken weer aan en schroef
deze rechtsom vast.
6. Sluit de tankklep en de rechter deur.
AdBlue-jerrycan
Let op
Tank AdBlue alleen bij vanuit de daarvoor bedoelde jerrycans om te
voorkomen dat er teveel AdBlue
wordt bijgetankt. Bovendien stro‐
men de dampen vanuit de tank dan
in de jerrycan en komen deze niet
vrij.
Let op
Controleer vóór het bijtanken van AdBlue de houdbaarheidsdatumervan, omdat het maar beperkt
meegaat.
1. Schakel de motor uit en trek de sleutel uit het contactslot.
2. Open de rechter deur en trek de tankklep open.
Page 159 of 261

Rijden en bediening157
3. Schroef de blauwe beschermdoplinksom los van de vulpijp.
4. Open de AdBlue-jerrycan.
5. Sluit een uiteinde van de slang aan op de jerrycan en schroef het
andere uiteinde op de vulpijp.
6. Til de jerrycan op totdat deze leeg
is of totdat er niets meer uit de
jerrycan stroomt. Dit kan zo'n vijf
minuten duren.
7. Zet de jerrycan op de grond om de
slang te laten leeglopen, wacht
15 seconden.
8. Schroef de slang van de vulpijp.
9. Breng de tankdop aan en schroef deze rechtsom vast.
10. Sluit de tankklep en de rechter deur.
Let op
Voer de AdBlue-jerrycan volgens de
lokale milieuregels af. De slang kan
worden hergebruikt na doorspoelen
met water voordat de AdBlue
opdroogt.
Let op
Laat de auto gedurende ten minste
tien seconden om het systeem de
bijgetankte AdBlue te laten detecte‐
ren.
Als u dat niet doet, herkent het
systeem de bijgetankte AdBlue pas
na ongeveer 20 minuten rijden.
Als de bijgetankte AdBlue herkend
is, verdwijnen de waarschuwingen m.b.t. het AdBlue-peil.
Neem als de bijgetankte AdBlue na
enige tijd met draaiende motor niet
gedetecteerd is contact op met een
werkplaats.Tankdop
Gebruik uitsluitend originele tankdop‐ pen. De AdBlue-tank heeft een speci‐ ale tankdop.
Storing
Als het systeem een bedrijfsstoring
detecteert, licht controlelampje ú
samen met j op en klinkt er een
geluidssignaal. Onmiddellijk hulp van een werkplaats inroepen.
Afhankelijk van de versie kan er een
bijbehorend bericht op het Driver
Information Center verschijnen
3 107.
Page 160 of 261

158Rijden en bedieningHandgeschakelde
versnellingsbak
Om de achteruitversnelling in te scha‐ kelen, vanuit stilstand het koppelings‐
pedaal bedienen, de ring op de
keuzehendel omhoogtrekken en de
versnelling in inschakelen.
Als de versnelling niet kan worden ingeschakeld, laat dan de koppeling
opkomen met de hendel in de
neutrale stand, trap opnieuw op de
koppeling en schakel opnieuw.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
pen.
Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
het pedaal laten rusten.Voorzichtig
Het wordt afgeraden uw hand
tijdens het rijden op de schakel‐
pook te laten rusten.
Schakelen 3 103.
Stop-startsysteem 3 143.
Geautomatiseerde
versnellingsbak
Met de geautomatiseerde versnel‐
lingsbak (MTA) is zowel handmatig
schakelen (handgeschakelde
modus) als automatisch schakelen
(automatische modus) mogelijk;
beide met automatische bediening van de koppeling.
Versnellingsbakdisplay
Weergave van modus en actuele
versnelling.