OPEL MOVANO_B 2019 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2019, Model line: MOVANO_B, Model: OPEL MOVANO_B 2019Pages: 261, PDF Size: 6.4 MB
Page 161 of 261

Rijden en bediening159Motor starten
Bij het starten van de motor het
rempedaal intrappen. Bij niet intrap‐
pen van het rempedaal brandt T op
het versnellingsbakdisplay en kan de
motor niet worden gestart.
Bij het intrappen van het rempedaal
schakelt de versnellingsbak automa‐ tisch naar N (neutraal). Op het
versnellingsbakdisplay verschijnt "N"
en de motor kan worden gestart. Dit
gebeurt mogelijk met enige vertra‐
ging.
KeuzehendelDe keuzehendel altijd zover mogelijk
in de gewenste richting bewegen. Als
de hendel wordt losgelaten, keert hij
altijd vanzelf terug naar de middelste stand.N:neutrale standA/
M:wisselen tussen automatische
en handgeschakelde modus
In de automatische modus
staat er "A" op het versnellings‐
bakdisplay.R:achteruitversnelling
Uitsluitend inschakelen als de
auto stilstaat. Bij inschakeling
van de achteruitversnelling
staat er "R" op het versnel‐
lingsbakdisplay.+:een hogere versnelling inscha‐ kelen.–:terugschakelen naar een
lagere versnelling.
Wegrijden
Bij het starten van de motor staat de
versnellingsbak in de automatische
modus. Rempedaal intrappen en de
keuzehendel naar + bewegen om de
eerste versnelling in te schakelen.
Bij het selecteren van R wordt de
achteruitversnelling ingeschakeld.
Na het loslaten van het rempedaal rijdt de auto langzaam weg. Om snelweg te rijden het rempedaal loslaten
en meteen na het inschakelen van
een versnelling gas geven.
In de automatische modus schakelt
de versnellingsbak automatisch
andere versnellingen in, afhankelijk
van de rijomstandigheden.
Schakel de handmatige modus in
door de keuzehendel in A/M te zetten.
De huidige versnelling verschijnt op
het versnellingsbakdisplay.
Om de eerste versnelling in te scha‐
kelen, het rempedaal intrappen en de
keuzehendel naar de + of - bewegen.
Naar een hogere of lagere versnelling schakelen door de keuzehendel naar de + of - te bewegen. Het is mogelijk
versnellingen over te slaan door de
schakelhendel meerdere malen met
korte tussenpozen te bewegen.
Page 162 of 261

160Rijden en bedieningAuto stoppen
Wanneer in de automatische of hand‐ geschakelde modus wordt gestopt,
wordt de eerste versnelling ingescha‐ keld, waarna wordt ontkoppeld. In
stand R blijft de achteruitversnelling
ingeschakeld.
Bij het stoppen op een helling de
handrem aantrekken of het rempe‐
daal intrappen. Om oververhitting van de koppeling te voorkomen, klinkt er
een onderbroken waarschuwingssig‐
naal om aan te geven dat u het
rempedaal moet intrappen of de
handrem moet aantrekken.
Motor afzetten tijdens langere perio‐
den van stilstand, zoals bij files.
Als de auto wordt geparkeerd en het
bestuurdersportier wordt geopend,
klinkt er een waarschuwingssignaal
als de neutrale stand niet is ingescha‐
keld of het rempedaal niet is inge‐
trapt.Afremmen op de motor
Automatische modus
Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
tiseerde versnellingsbak pas bij
hogere toeren op. Bij het remmen
wordt tijdig teruggeschakeld.
Handgeschakelde modus
Om bij het afdalen van een helling op
de motor af te remmen, tijdig een
lagere versnelling selecteren.
Auto heen en weer schommelen Het is alleen toegestaan de auto heen
en weer te schommelen als de auto
vastzit in zand, modder, sneeuw of
een kuil. Keuzehendel herhaaldelijk
tussen R en A/M (of tussen + en -)
bewegen terwijl u lichte druk op het
gaspedaal uitoefent. Motor niet te
hoge toeren laten maken en snel
optrekken voorkomen.
Parkeren
Handrem aantrekken. De laatst gese‐
lecteerde versnelling (zie versnel‐
lingsbakdisplay) blijft ingeschakeld.
In de stand N is geen versnelling inge‐
schakeld.Na het uitschakelen van het contact
reageert de versnellingsbak niet meer
op bewegingen van de keuzehendel.
Bij het niet uitschakelen van het
contact of het niet aantrekken van de handrem klinkt er bij het openen van
het bestuurdersportier een waarschu‐ wingssignaal.
Handgeschakelde modus
Wordt bij te lage toeren een hogere
versnelling geselecteerd of een
lagere versnelling bij te hoge toeren,
dan schakelt de auto niet. Dit om te
voorkomen dat de motor te lage of te
hoge toeren maakt.
Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak automatisch
terug.
Bij een te hoog motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak alleen tijdens
een kickdown automatisch op.
Page 163 of 261

Rijden en bediening161Elektronische
rijprogramma's
Wintermodus V
Wintermodus inschakelen wanneer
de auto op een glad wegdek moeilijk
wegrijdt.
Activering
Druk op V. Controlelamp V licht op
het versnellingsbakdisplay op. De
versnellingsbak schakelt over op de
automatische modus en de auto rijdt
weg in een geschikte versnelling.
Deactivering
De wintermodus wordt uitgeschakeld
door:
● nogmaals op V te drukken
● uitschakelen van de ontsteking ● omschakelen naar de handma‐ tige modus
Om de versnellingsbak te bescher‐
men bij extreem hoge koppelingstem‐
peraturen klinkt mogelijk een onder‐
broken akoestisch waarschuwings‐
signaal. In dit geval de koppeling
laten afkoelen door het rempedaal in
te trappen, "N" te selecteren en de
handrem aan te trekken.Beladingsmodus kg
De beladingsmodus is zowel in de
handgeschakelde als de automati‐
sche modus te gebruiken. In beide gevallen worden de schakelpatronenzodanig aangepast dat er meer
nuttige lading kan worden vervoerd.
Activering
Druk op kg. Controlelamp kg licht op
het versnellingsbakdisplay op. De
versnellingsbak kiest vervolgens geoptimaliseerde schakelpatronen.
Page 164 of 261

162Rijden en bedieningDeactivering
De beladingsmodus wordt uitgescha‐ keld door:
● nogmaals op kg te drukken
● uitschakelen van de ontsteking
Kickdown Wanneer het gaspedaal tot voorbijhet weerstandspunt wordt bediend,
wordt afhankelijk van het motortoe‐
rental een lagere versnelling inge‐
schakeld. Het volledige motorvermo‐
gen is beschikbaar voor acceleratie.
Als het motortoerental te hoog
oploopt, schakelt de versnellingsbak
– ook in de handgeschakelde modus
– automatisch naar een hogere
versnelling. Zonder kickdown wordt
deze automatisch schakeling niet
uitgevoerd in de handgeschakelde
modus.
Storing Bij een storing gaat controlelamp W
op het versnellingsbakdisplay bran‐ den. Verder rijden is mogelijk, zij het
voorzichtig en anticiperend.Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking en een
ingeschakelde versnelling kan de
koppeling niet worden gelost. Er kan
niet meer met de auto worden gere‐
den.
Bij een lege accu hulpstartkabels
gebruiken 3 225.
Is een lege accu hiervan niet de oorzaak, dan de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Als Neutraal geen optie is, kan de
auto alleen met de aandrijfwielen van de grond worden gesleept 3 227.
Auto slepen 3 227.Remmen
Het remsysteem omvat twee onaf‐
hankelijke remcircuits.
Wanneer een remcircuit uitvalt, kan
de auto nog met het andere circuit
worden afgeremd. De remmen
werken dan achter pas goed als het
rempedaal zeer diep wordt ingetrapt.
Daarvoor is een aanzienlijk grotere
krachtsinspanning nodig. De remweg wordt langer. Alvorens de reis te
vervolgen, de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de rembekrachtiging na het een- tot
tweemaal intrappen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor
niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 103.
Antiblokkeersysteem
Het antiblokkeerremsysteem (ABS)
voorkomt dat de wielen blokkeren.
Page 165 of 261

Rijden en bediening163Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
desbetreffende wiel. De auto blijft ook
bij een noodstop bestuurbaar.
De ABS-regeling is merkbaar door
het tikken van het rempedaal en door regelgeluiden.
Voor optimale remwerking het rempe‐
daal tijdens het hele remproces volle‐ dig intrappen, ongeacht het tikken
van het pedaal. De druk op het
rempedaal niet verminderen.
Controlelampje u 3 103.
Storing
Als controlelampjes u en j oplich‐
ten en de berichten CONTROLEER
ABS en CONTROLEER ESP in het
Driver Information Center verschij‐
nen, is er een storing in het ABS. Het
remsysteem blijft werken maar
zonder ABS-regeling.9 Waarschuwing
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen de
neiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan
weg. De auto is bij een noodstop mogelijk niet meer bestuurbaar en kan uitbreken.
Als de controlelampjes u, j , R en
C oplichten, worden het ABS en de
ESC gedeactiveerd en verschijnt het
bericht DEFECT REMSYSTEEM in
het Driver Information Center. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Handrem
9 Waarschuwing
Handrem altijd zonder indrukken
van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
hellingen altijd zo stevig mogelijk.
Om de handrem los te zetten, de
handremhendel iets optillen, de
ontgrendelingsknop indrukken en
de hendel helemaal omlaagzet‐
ten.
Trap om minder kracht te hoeven
uitoefenen bij het aantrekken van
de handrem tegelijkertijd het
rempedaal in.
Controlelamp R 3 103.
Parkeren 3 146.
Page 166 of 261

164Rijden en bedieningUittrekbare handrem
Afhankelijk van het model is de hand‐
rem intrekbaar naar de horizontale
stand, zelfs als de handrem is
bekrachtigd.
Druk om de handrem los te zetten op
de ontgrendelingsknop, trek de
hefboom iets omhoog en zet deze
horizontaal.
Trek de hefboom omhoog en laat deze los om de handrem aan te trek‐
ken. De hefboom gaat weer horizon‐
taal staan.
Remassistentie
Bij het snel en krachtig intrappen van
het rempedaal wordt automatisch met de maximale remkracht (noodstop)
geremd.
De druk op het rempedaal niet
verminderen, zolang er maximaal
geremd moet worden. Bij het loslaten van het rempedaal wordt de
remkracht automatisch verminderd.
Tijdens een Autostop is remassisten‐
tie niet beschikbaar.
Stop-startsysteem 3 143.
Hellingrem
Het systeem voorkomt onbedoeld
bewegen bij het wegrijden op hellin‐
gen.
Wanneer het rempedaal wordt losge‐
laten na stoppen op een helling (met
de keuzehendel in een versnelling
vooruit of achteruit), blijven de
remmen nog 2 seconden werken. Bij
het optrekken van de auto worden de remmen automatisch gelost.Voorzichtig
De hellingrem kan rijden van deauto niet in alle situaties (zeer
steile helling enz.) volledig voor‐
komen.
Trap het rempedaal zo nodig in om te voorkomen dat de auto naar
achteren rijdt.
De hellingrem werkt niet tijdens een
Autostop.
Stop-startsysteem 3 143.
Page 167 of 261

Rijden en bediening165Rijregelsystemen
Traction Control
Traction Control (TC) is een onder‐
deel van de elektronische stabiliteits‐
regeling (ESC) die helpt bij het
behoud van de rijstabiliteit, ongeacht
wegdek en grip van de banden, en
voorkomt dat de wielen gaan door‐
slippen.
Zodra de aangedreven wielen begin‐
nen door te slaan, wordt het motor‐
vermogen verminderd en wordt het
wiel met de meeste slip afzonderlijk
afgeremd. Daardoor wordt de rijstabi‐ liteit van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
TC is bedrijfsklaar zodra het contact
wordt ingeschakeld en controle‐
lampje b op de instrumentengroep
dooft. Een bijbehorend bericht
verschijnt ook op het Driver Informa‐
tion Center 3 107.
Wanneer TC ingrijpt, knippert b.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelampje b 3 104.
Aanhangerstabilisatie 3 183.
Enhanced Traction Mode
Het Traction Control-systeem (TC) is
indien nodig uit te schakelen voor
meer grip op zachte grond of modde‐ rige of besneeuwde wegen:
Druk op Ø op het instrumentenpa‐
neel.
Controlelampje Ø brandt op de
instrumentengroep en er verschijnt
een bijbehorend bericht op het Driver Information Center 3 107.
Wanneer de snelheid 50 km/u
bereikt, schakelt het systeem auto‐
matisch over van Enhanced Traction Mode op TC. Controlelampje Ø
dooft op de instrumentengroep.
U kunt TC weer activeren door
nogmaals op Ø te drukken. Contro‐
lelampje Ø dooft.
Page 168 of 261

166Rijden en bedieningDe TC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u het contact de
volgende keer weer inschakelt.
Storing
Als het systeem een storing detec‐
teert, gaat controlelampje b 3 104
samen met j 3 102 op de instru‐
mentengroep branden en verschijnt er een bijbehorend bericht op het
Driver Information Center 3 107.
Het Traction Control-systeem (TC)
werkt niet. Oorzaak van de storing
onmiddellijk door een werkplaats
laten verhelpen.
Boordinformatie 3 108.
Elektronische stabiliteitsre‐ geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling(ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐
biliteit ongeacht de staat van het
wegdek of de grip van de banden. Het
voorkomt ook dat de aangedreven
wielen doorslaan.
Zodra de auto dreigt uit te breken
(onderstuur / overstuur) wordt het
motorvermogen verminderd enworden de wielen afzonderlijk afge‐ remd. Daardoor wordt de rijstabiliteit
van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
ESC is bedrijfsklaar zodra het contact wordt ingeschakeld en het controle‐
lampje b op de instrumentengroep
dooft. Een bijbehorend bericht
verschijnt ook op het Driver Informa‐
tion Center 3 107.
Wanneer ESC ingrijpt, gaat b knip‐
peren.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Controlelampje b 3 104.
Aanhangerstabilisatie 3 183.
Enhanced Traction Mode
ESC is indien nodig uit te schakelen
voor meer grip op zachte grond of
modderige of besneeuwde wegen:
Druk op Ø op het instrumentenpa‐
neel.
Controlelampje Ø brandt op de
instrumentengroep en er verschijnt
een bijbehorend bericht op het Driver Information Center 3 107.
Wanneer de snelheid 50 km/u
bereikt, schakelt het systeem auto‐
matisch over van Enhanced Traction
Mode op ESC. Controlelampje Ø
dooft op de instrumentengroep.
Page 169 of 261

Rijden en bediening167U kunt de ESC weer activeren door
nogmaals op Ø te drukken. Contro‐
lelampje Ø dooft.
De ESC wordt ook opnieuw geacti‐
veerd wanneer u het contact de
volgende keer weer inschakelt.
Motorremregeling De motorremregeling is geïntegreerd
in de ESC. Bij het terugschakelen in
gladde wegomstandigheden worden
motortoerental en -koppel verhoogd
om te voorkomen dat de aandrijfwie‐
len blokkeren tijdens de plotselinge
deceleratie.
Storing
Als het systeem een storing detec‐
teert, gaat controlelampje b 3 104
samen met j 3 102 op de instru‐
mentengroep branden en verschijnt er een bijbehorend bericht op het
Driver Information Center 3 107.
De ESC is buiten werking. Oorzaak
van de storing onmiddellijk door een
werkplaats laten verhelpen.
Boordinformatie 3 108.Achteras met gedeeltelijke
blokkering
Auto's met achterwielaandrijving
kunnen zijn uitgerust met een auto‐
matisch blokkerend achterdifferenti‐
eel dat het koppel op elk achterwiel
aanstuurt en daardoor meer tractie
levert bij een zachte ondergrond of
een met modder of sneeuw bedekt
wegdek.9 Waarschuwing
Laat u door dit speciale veilig‐
heidssysteem niet verleiden tot
een roekeloze rijstijl.
Snelheid aan de staat van het
wegdek aanpassen.
Wanneer de rijsnelheid 30 km/u
bereikt of zodra de achterwielen weer
normaal grip hebben, bijv. op een
verhard wegdek, schakelt het
systeem automatisch uit, soms bege‐ leid met een geluid (zonder gevolgenvoor het rijgedrag).
De bestuurder kan het systeem ookzelf deactiveren door bij terugkeer
van normale grip even de voet van het gaspedaal te nemen.
Page 170 of 261

168Rijden en bedieningBestuurdersondersteu‐
ningssystemen9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
wanneer hij de auto bestuurt.
Wanneer bestuurdersondersteu‐
ningssystemen worden gebruikt,
altijd op de huidige verkeerssitua‐
tie letten.
Cruise control
De cruise control kan snelheden van
30 km/u en hoger opslaan en hand‐ haven. Bij stijgen of afdalen kunnen
er afwijkingen van de opgeslagen
snelheden optreden. De opgeslagen
snelheid knippert op het Driver Infor‐
mation Center 3 107.
Om veiligheidsredenen kan de crui‐
secontrol pas worden ingeschakeld
nadat het rempedaal eenmaal inge‐
trapt is.
Cruise control niet gebruiken als het
handhaven van een vaste snelheid
niet wordt aanbevolen.
Bij geautomatiseerde versnellings‐
bak, cruise control alleen in automa‐
tische modus activeren.
Controlelampen m en U 3 106.
Systeem inschakelen
m indrukken, controlelamp U licht
groen op de instrumentengroep op.
Cruise control staat nu in de standby- stand en er verschijnt een bijbeho‐
rende melding in het driver informa‐
tion center.
Naar de gewenste snelheid optrek‐
ken en < of ] indrukken. De huidige
snelheid wordt nu opgeslagen en
gehandhaafd en het gaspedaal kan
worden losgelaten.