radio OPEL VIVARO B 2015.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2015.5, Model line: VIVARO B, Model: OPEL VIVARO B 2015.5Pages: 207, PDF Size: 4.42 MB
Page 24 of 207
22Sleutels, portieren en ruiten
Afstandsbediening met zorg behan‐
delen, vochtvrij houden, beschermen
tegen hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Afhankelijk van het model werkt de
auto met een handzender met
2 toetsen of 3 toetsen of een elektro‐
nische sleutel met de functionaliteit
van de handzender.
Elektronisch sleutelsysteem 3 23.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met de handzender kan worden vergren‐
deld of ontgrendeld, kan dit het ge‐
volg zijn van het volgende:
■ Bereik overschreden
■ Batterijspanning te laag
■ Herhaald, opeenvolgend gebruik van de handzender buiten het be‐
reik, waardoor het systeem op‐
nieuw moet worden geprogram‐
meerd in een werkplaats
■ Overbelasting van de centrale ver‐ grendeling door herhaalde, snel op‐
eenvolgende activering van dehandzender, waardoor de stroom‐
voorziening voor korte tijd wordt on‐
derbroken
■ Storing door radiogolven afkomstig
van externe zenders met een hoog vermogen
Bediening met fysieke sleutel 3 25.
Batterij van de handzender
vervangen Zodra de reikwijdte afneemt, de bat‐terij meteen vervangen.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Handzender met 2 toetsen en
3 toetsen
Boutje verwijderen en batterijvak ope‐
nen door een munt in de sleuf te ste‐
ken en de munt te verdraaien.
Page 26 of 207
24Sleutels, portieren en ruiten
Voor een handenvrije bediening van
de volgende functies:
■ Centrale vergrendeling 3 25
■ Bagageruimte 3 34
■ Contact inschakelen en motor star‐
ten 3 118
De bestuurder hoeft alleen de elek‐
tronische sleutel bij zich te dragen.
Let op
Neem bij het uitstappen altijd de
elektronische sleutel mee.
Bij het achterlaten van de elektroni‐
sche sleutel in de kaartlezer klinkt er een geluidssignaal 3 94 en ver‐
schijnt er een bericht op het Driver
Information Center 3 94 bij het
openen van de bestuurdersdeur.
Daarbij heeft de elektronische sleutel
de functionaliteit van de handzender
3 21 en een instapverlichtingsfunctie
3 103.
Handzender met zorg behandelen,
vochtvrij houden, beschermen tegen
hoge temperaturen en onnodig ge‐
bruik vermijden.Let op
Leg de elektronische sleutel onder‐
weg niet in de bagageruimte, aan‐
gezien deze buiten de detectiezone
(aangegeven door een geluidssig‐
naal bij lage snelheid 3 94 en een
bericht op het Driver Information Center 3 94) ligt.
Handenvrije bediening wordt automa‐
tisch gedeactiveerd wanneer de toet‐
sen op de elektronische sleutel zijn
gebruikt of de centrale vergrende‐
lingstoets e 3 25 wordt ingedrukt.
Start de motor om de handenvrije be‐ diening weer te activeren.
Aan/Uit-knop 3 118.
Batterij elektronische sleutel
vervangen Batterij meteen vervangen zodra het
systeem niet meer goed werkt of het
bereik ervan afneemt. Een bericht op
het Driver Information Center geeft
aan dat de batterij moet worden ver‐
vangen 3 94.
Batterij vervangen, zie Handzender
3 21.Storing
Als de centrale vergrendeling niet kan
worden bediend of als de motor niet
kan worden gestart, kan dit de vol‐
gende oorzaken hebben:
■ Storing in elektronische sleutel.
■ Elektronische sleutel buiten het ontvangstbereik.
■ Batterijspanning te laag.
■ Overbelasting van de centrale ver‐ grendeling door herhaalde, snel op‐
eenvolgende activering van de
handzender, waardoor de stroom‐
voorziening voor korte tijd wordt on‐ derbroken.
■ Storing door radiogolven afkomstig
van externe zenders met een hoog vermogen.
Page 121 of 207
Rijden en bediening119
Houd bij zeer lage buitentemperatu‐
ren (bijv. lager dan -10 °C) het kop‐
pelingspedaal ingetrapt en druk op de knop Start/Stop totdat de motor start.
Als er aan een van de startvoorwaar‐ den niet is voldaan, verschijnt er een
bijbehorend bericht op het Driver In‐ formation Center 3 93.
Boordinformatie 3 94.
Motor afzetten
De elektronische sleutel moet in de
auto zijn, in de kaartlezer of voorin in
het interieur.
U schakelt de motor uit door in stil‐ stand op de knop Start/Stop te druk‐
ken. Na het openen van de bestuur‐
dersdeur en het vergrendelen van de auto wordt het stuurslot ingescha‐
keld.
Als de elektronische sleutel niet wordt
gedetecteerd, verschijnt er een bijbe‐
horend bericht op het Driver Informa‐ tion Center 3 93. Druk in dat geval
gedurende 2 seconden op de knop
Start/Stop om de motor te stoppen.
Centrale vergrendeling 3 25.Behouden stroom uit
Druk gedurende meer dan
twee seconden op de knop
Start/Stop ; de motor wordt uitgescha‐
keld, maar sommige functies, bijv. In‐
fotainmentsysteem, kunnen nog on‐
geveer 10 minuten worden gebruikt.
Na het openen van de bestuurders‐
deur en het vergrendelen van de auto
werken deze functies niet meer.
Let op
Neem bij het uitstappen altijd de elektronische sleutel mee.
Bij het achterlaten van de elektroni‐
sche sleutel in de kaartlezer klinkt er een geluidssignaal 3 94 en ver‐
schijnt er een bericht op het Driver
Information Center 3 94 bij het ope‐
nen van de bestuurdersdeur.9 Gevaar
Laat nooit een elektronische sleu‐
tel achter in de auto bij kinderen of dieren, om onbedoeld bedienen
van ruiten, deuren of motor te
voorkomen. Kans op fataal letsel.
Storing
Als de motor niet kan worden gestart,
kan dit de volgende oorzaken heb‐
ben:
■ Storing in elektronische sleutel.
■ Elektronische sleutel buiten het ontvangstbereik.
■ Batterijspanning te laag.
■ Overbelasting van de centrale ver‐ grendeling door herhaalde, snel op‐
eenvolgende activering van de
handzender, waardoor de stroom‐
voorziening voor korte tijd wordt on‐ derbroken.
■ Storing door radiogolven afkomstig
van externe zenders met een hoog
vermogen.
Vervangen van de accu 3 21.
Centrale vergrendeling 3 25.
Elektronisch sleutelsysteem 3 23.
Page 162 of 207
160Verzorging van de auto
Nr.Stroomkring1Accu (met elektronisch sleutel‐
systeem)2APC reserveaccu (met elektro‐
nisch sleutelsysteem)3Verwarmings- en recirculatie‐
systeem4Aanpassingen5Aanpassingen6Verwarmings- en recirculatie‐
systeem7Extra verwarming en ventilatie,
airconditioning8Aanvullend verwarmings- en
ventilatiesysteem9Elektrische buitenspiegels, extra aanpassingen10Verwarmbare buitenspiegels11Radio, multimedia, elektrische
buitenspiegels, diagnoseaan‐
sluiting12Multimedia, trekhaakNr.Stroomkring13Interieurverlichting, ontlaadbe‐
veiliging accu14Brandstofinspuitsysteem,
bandenspanningscontrolesys‐
teem, elektronisch sleutelsys‐
teem15Alarmknipperlichten, richting‐
aanwijzers16Centrale vergrendeling17Grootlicht links, dimlicht rechts,
achterlichten, dagrijlicht links18Mistlampen voor, mistachter‐
lichten, kentekenverlichting19Alarm, claxon, verlichting,
wisser20Instrumentengroep21Lichtschakelaar22Achterruitwisser, sproeierpomp
voorruit, claxon23APC algemene accu24Achteruitrijlichten25RemschakelaarNr.Stroomkring26Brandstofinspuiting, startmotor27Airbag, stuurslot28Elektrisch verstelbare passa‐
giersruit29Stuurbekrachtiging30Remlichten31APC reserveaccu (met elektro‐
nisch sleutelsysteem)32Servicedisplay33Aansteker, 12 V-aansluiting34Grootlicht rechts, dimlicht links,
zijmarkeringslichten, dagrijlicht
rechts35Remlichten, ABS, startbeveili‐
ging36Interieurverlichting, airco37Starten met elektronisch sleutel‐
systeem38Achterruitwisser39Waarschuwingssignalen4012V-aansluiting bagageruimte
Page 165 of 207
Verzorging van de auto163
Bandenspanningswaarden 3 195.
Breng de banden op de spannings‐
waarden zoals vermeld op het label op het frame van de bestuurdersdeur.
De voorgeschreven bandenspanning
geldt bij koude banden. De waarde
geldt voor zowel zomer- als winter‐
banden.
Reservewiel altijd oppompen tot de
bandenspanning bij maximale bela‐
ding.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag,
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de ban‐
denslijtage.
De bandenspanningswaarden ver‐
schillen afhankelijk van de diverse
opties. Ga voor de juiste banden‐
spanningswaarde als volgt te werk:
1. Bepaal de code van de motor-ID. Motorgegevens 3 187.
2. Bepaal de betreffende band.
De bandenspanningswaardetabellen
vermelden alle mogelijke banden‐
combinaties 3 195.
Voor de voor uw auto goedgekeurde
banden kunt u de EEG-conformiteits‐ verklaring die bij uw auto is geleverd,
of andere landelijke registratiedocu‐
menten raadplegen.
De bestuurder is verantwoordelijk
voor het juist instellen van de ban‐
denspanning.9 Waarschuwing
Een te lage bandenspanning kan
aanleiding geven tot oververhitting van de banden en interne bescha‐
digingen, wat bij hoge snelheden
loslatende loopvlakken en zelfs
klapbanden kan veroorzaken.
Bandenspanningscontro‐
lesysteem Het bandenspanningscontrolesys‐
teem (TPMS) gebruikt radiografische
en sensortechnologie ter controle van
de bandenspanningswaarden.Voorzichtig
Het bandenspanningscontrole‐
systeem waarschuwt alleen bij
een te lage bandenspanning en
treedt niet in de plaats van regulier onderhoud van de banden door de bestuurder.
Alle wielen moeten zijn voorzien van
een druksensor en de banden moe‐
ten de voorgeschreven bandenspan‐
ning hebben.
Let op
In landen waar het bandenspan‐
ningscontrolesysteem wettelijk ver‐
eist is, wordt de typegoedkeuring
van het voertuig bij het gebruik van
wielen zonder druksensoren nietig.
Page 198 of 207
196KlantinformatieKlantinformatieKlantinformatie........................... 196
Registratie van voertuigdata en
privacy ....................................... 196Klantinformatie
Conformiteitsverklaring
Deze auto heeft systemen die radio‐
golven conform Richtlijn 1999/5/EC
verzenden en/of ontvangen. Deze
systemen voldoen aan de essentiële
vereisten en alle andere relevante be‐
palingen van Richtlijn 1999/5/EC. Exemplaren van de originele Confor‐
miteitsverklaringen vindt u op onze
website.Registratie van
voertuigdata en privacy
Event Data Recorders
(EDR)
Gegevensopslagmodules in de
auto
Een groot aantal elektronische com‐ ponenten van uw auto bevat gege‐
vensopslagmodules die tijdelijk of
permanent technische gegevens
over de staat van de auto, voorvallen en fouten opslaan. In het algemeen
documenteert deze technische infor‐
matie de staat van onderdelen, mo‐
dules, systemen of de omgeving.
■ Bedrijfsomstandigheden van sys‐ teemcomponenten (bijv. vulni‐
veaus)
■ Statusberichten van de auto en de componenten ervan (bijv. aantal
wielomwentelingen / rotatiesnel‐
heid, afremming, dwarsacceleratie)
■ Disfunctioneren en defecten in be‐ langrijke systeemcomponenten
Page 199 of 207
Klantinformatie197
■ Reacties van de auto in bepaalderijsituaties (bijv. afgaan van airbag,
activering van stabiliteitsregeling)
■ Omgevingsomstandigheden (bijv. temperatuur)
Deze gegevens zijn uitsluitend tech‐
nisch en helpen bij het identificeren
en corrigeren van fouten en het opti‐
maliseren van boordfuncties.
Bewegingsprofielen die op afgelegde
routes duiden, kunnen niet met deze
gegevens worden aangemaakt.
Als diensten worden gebruikt ( bijv. re‐
paraties, serviceprocessen, garantie‐
gevallen, kwaliteitsborging) kunnen
medewerkers van het servicenetwerk
(met inbegrip van de fabrikant) deze
technische informatie lezen in de ge‐
beurtenis- en foutgegevensopslag‐
modules waarbij speciale diagnosti‐
sche apparaten worden gebruikt.
Raadpleeg desgewenst deze werk‐
plaatsen voor meer informatie. Na het corrigeren van een fout worden de
gegevens gewist uit de foutopslag‐
module of worden ze constant over‐
schreven.Bij het gebruik van deze auto kunnen
er zich situaties voordoen waarin
deze technische gegevens in ver‐
band met andere informatie (o.a. on‐
gevalmelding, schade aan de auto,
getuigenverklaringen) met een per‐
soon kunnen worden geassocieerd -
mogelijk met behulp van een expert.
Extra functies die contractueel zijn
overeengekomen met de klant (bijv.
locatie van auto in noodgevallen) ma‐ ken de overdracht van bepaalde au‐
togegevens uit de auto mogelijk.Radiofrequentie-
identificatie (RFID) RFID-technologie wordt in sommige
voertuigen gebruikt voor functies
zoals de controle van de banden‐
spanning en beveiliging van het ont‐
stekingssysteem. Het wordt ook sa‐
men gebruikt met apparaten zoals
handzenders voor het vergrendelen/
ontgrendelen van de deuren en star‐
ten en zenders in de auto voor het
openen van garagedeuren. RFID-
technologie in Opel-voertuigen ge‐
bruikt geen persoonlijke informatie,
houdt ze niet bij of koppelt deze niet
aan andere Opel-systemen die per‐
soonlijke informatie bevatten.
Page 203 of 207
201
Motor afzetten ............................ 121
Motorgegevens .......................... 187
Motor-ID...................................... 184
Motorkap .................................... 144
Motorluchtfilter ............................ 146
Motorolie .................... 145, 181, 186
Motorolieadditieven ....................181
Motoroliedruk ............................... 91
Motoroliepeil ................................ 95
Motorolieviscositeitsindexen .......181
Motor starten ........................ 18, 120
N
Neerklapbare rugleuning midden. 71
Nieuwe auto inrijden ..................117
O
Obstakeldetectiesystemen .........135
Octaangetal ................................ 187
Olie ............................................. 145
Oliedruk ........................................ 91
Olie, motor .......................... 181, 186
Ontwasemen en ontdooien ..........16
Opbergruimte................................ 70
Opbergruimte plafond ..................73
Opbergruimte voor........................ 71
Opbergvak .................................... 72
Opbergvakken .............................. 70
Opbergvakken instrumentenpaneel ..................70Opbergvak onder passagiersstoel 72
Opschakelen................................. 90 Opwarmen van de turbomotor ....120
Overzicht instrumentenpaneel .....11
P
Panne ......................................... 175
Parkeerhulp ............................... 135
Parkeerrem - zie Handrem .........127
Parkeren .............................. 20, 123
Park pilot met ultrasoonsensoren 135
Partikelfilter ................................. 124
Passagiersstoel middenvoor neerklappen .............................. 48
Pollenfilter .................................. 114
Portieren ....................................... 32
Portier open ................................. 93
Portiersloten ................................. 25
Profieldiepte ............................... 166
R
Radiofrequentie-identificatie (RFID) ..................................... 197
Regelbare instrumentenverlichting ...........101
Regeling stationair toerental .......120
Registratie van voertuigdata en privacy ..................................... 196
Remassistentie .......................... 127
Rem- en koppelingsvloeistof ......181Remmen ............................ 126, 148
Remsysteem ................................ 90
Remvloeistof .............................. 148
Reservewiel ............................... 172
Reservewielbevestiging ..............161
Richtingaanwijzer ........................88
Richtingaanwijzers ..................... 100
Richtingaanwijzers vooraan ......153
Ritverslag...................................... 95
Roetfilter .................................... 124
Rugleuning neerklappen .............48
Ruimte voor lang materiaal........... 72
Ruiten ..................................... 41, 42
Rijgedrag en aanhangertips ......141
Rijregelsystemen ........................128
Rijverlichting .......................... 13, 92
S
Schakel motor uit ..........................89
Schuifdeur ................................... 32
Service ............................... 115, 179
Service-display ............................ 85
Service-indicatie ..........................89
Service-informatie ...................... 179
Sjorogen ...................................... 74
Sleepoog ............................ 161, 175
Sleutels ........................................ 21
Sleutels, sloten ............................. 21
Sneeuwkettingen .......................167
Snelheidsbegrenzer .............83, 134