OPEL VIVARO B 2016.5 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2016.5, Model line: VIVARO B, Model: OPEL VIVARO B 2016.5Pages: 219, PDF Size: 4.88 MB
Page 11 of 219

Kort en bondig9BuitenspiegelsHandmatig verstellen
Spiegel in gewenste richting draaien.
De onderste spiegels zijn niet te ver‐ stellen.
Buitenspiegels 3 38.
Elektrisch verstelbare buitenspiegels
Desbetreffende buitenspiegel selec‐
teren en verstellen.
Bolle buitenspiegels 3 38, Elektri‐
sche verstelling 3 38, Inklapbare
buitenspiegels 3 38, Verwarmde
buitenspiegels 3 39.
Stuurwiel instellen
Hendel omlaag bewegen, stuurwiel
instellen, hendel omhoog bewegen
en goed vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐ len.
Airbags 3 55, contactslotstanden
3 120.
Page 12 of 219

10Kort en bondigOverzicht instrumentenpaneel
Page 13 of 219

Kort en bondig111Zijdelingse luchtroosters .....116
2 Asbak .................................... 82
Bekerhouder ........................ 70
3 Lichtschakelaar ....................99
Mistachterlicht .....................102
Mistlampen ......................... 102
Uitstapverlichting ................. 105
Richtingaanwijzers ..............102
Zijmarkeringslichten ..............99
Lichtsignaal, dimlicht en
grootlicht ............................. 100
4 Instrumenten ........................ 83
Driver Information Centre
(DIC) ..................................... 93
5 Claxon ................................... 78
Bestuurdersairbag ................58
6 Voorruitwissers,
voorruitsproeiers ..................79
Achterruitwisser, achter‐
ruitsproeier ........................... 80
Tripcomputer ........................ 967Kaartlezer voor
elektronisch
sleutelsysteem ......................22
8 Stuurkolomknoppen ..............78
9 Middelste luchtroosters .......116
10 Stekkerdoos .......................... 81
Aansteker .............................. 82
Muntenbakje, USB-
aansluiting ............................. 69
11 Driver Information Centre
(DIC) ..................................... 93
Tripcomputer ........................ 96
12 Passagiersairbag ..................58
13 Handschoenenkastje ...........69
14 Verwarmbare
buitenspiegels ....................... 39
Verwarmbare achterruit ........42
Stationair-toerentalregeling . 123
15 Stekkerdoos .......................... 81
Aansteker .............................. 82
16 Verwarming en ventilatie ....106
Elektronische
klimaatregeling (ECC) .........10817Asbak .................................... 82
Bekerhouder ........................ 70
18 Alarmknipperlichten ............101
Centrale vergrendeling .........24
19 Aan/Uit-knop voor
elektronisch
sleutelsysteem ....................120
20 Eco-knop voor brandstof‐
besparingsmodus ...............118
21 Stop-startsysteem ...............124
Cruise control en snel‐
heidsbegrenzer ..................138
22 Afstandsbediening op
stuurwiel ............................... 78
Cruisecontrol ...................... 138
23 Contactslot met stuurslot ....120
24 Stuurwiel instellen .................78
25 Ontgrendelingshandgreep
motorkap ............................. 152
26 Zekeringenkast ...................166
27 Park pilot met
ultrasoonsensoren .............141
Elektronisch stabiliteits‐
programma (ESP® Plus
) ........ 136
Page 14 of 219

12Kort en bondigTraction Control-systeem(TC) ..................................... 135
Instellen koplampreikwijdte 100
Verlichtingsbediening in‐
strumentenpaneel ...............103
Hulpverwarming ..................111
Snelheidsbegrenzer ............141Rijverlichting
Draai buitenste schakelaar:
7:uit8:zijmarkeringslichten9P:dimlicht of grootlicht
Auto's met automatische verlichting:
AUTO:automatische verlichting: de
rijverlichting wordt automa‐
tisch in- en uitgeschakeld,
afhankelijk van het omge‐
vingslicht.
Verlichting 3 99, automatische ver‐
lichting 3 100, waarschuwingsappa‐
raat koplampen 3 95, adaptief rij‐
licht (AFL) 3 101.
Page 15 of 219

Kort en bondig13Mistlampen en mistachterlicht
Draai binnenste schakelaar
>:Mistlampenø:Mistachterlicht
Mistlampen voor 3 102, Mistachter‐
licht 3 102.
Lichtsignaal, grootlicht en dimlichtLichtsignaal:Hendel naar u toe
trekkenGrootlicht:Hendel van u af
duwenDimlicht:Hendel van u af
duwen of naar u
toe trekken
Automatische verlichting 3 100,
grootlicht 3 100, lichtsignaal 3 100.
Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter rich‐
tingaanwijzersig‐
naalhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzersignaal
Richtingaanwijzers 3 102.
Page 16 of 219

14Kort en bondigAlarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
Alarmknipperlichten 3 101.
Claxon
j indrukken.
Wis-/wasinstallatie
Voorruitwissers7:uitAUTO of K:intervalwissen of au‐
tomatisch wissen met
regensensor1:langzaam2:snel
Voorruitwissers 3 79, wisserbladen
vervangen 3 159.
Page 17 of 219

Kort en bondig15Voorruitsproeiers
Hendel naar u toe trekken.
Voorruitsproeiers 3 79, sproeier‐
vloeistof 3 156.
Achterruitwisser en
achterruitsproeier
Aan hendel draaien:
7:uite:wisserf:sproeier
Wis-/wasinstallatie achterruit 3 80,
Sproeiervloeistof 3 156.
Klimaatregeling
Verwarmbare achterruit
Ü -knop indrukken om verwarming in
te schakelen.
Verwarmbare achterruit 3 42.
Verwarmbare buitenspiegels
Met Ü schakelt u ook de verwarm‐
bare buitenspiegels in.
Verwarmbare buitenspiegels 3 39.
Page 18 of 219

16Kort en bondigRuiten ontwasemen en ontdooien
Verwarming en ventilatie
● Luchtverdeling op V.
● Draaiknop voor temperatuur in hoogste stand zetten.
● Ventilatorsnelheid op hoogste stand zetten.
● Koeling A/C aan.
● Verwarmbare achterruit Ü AAN.
Klimaatregelsysteem 3 106.
Elektronische klimaatregeling (ECC)
● Druk op Ê. Na activeren brandt
de LED in de toets.
● Temperatuur, luchtverdeling en koeling worden automatisch ge‐regeld en de ventilator draait
snel.
● Verwarming achterruit Ü 3 42
inschakelen.
Elektronisch klimaatregelsysteem
3 108.
Versnellingsbak
Handgeschakelde
versnellingsbak
Achteruit: vanuit stilstand
3 seconden na het bedienen van het
koppelingspedaal de ring op de scha‐
kelpook omhoogtrekken en de ver‐
snelling inschakelen.
Kan de versnelling niet worden inge‐
schakeld, dan het koppelingspedaal
in de neutrale stand laten opkomen
en weer intrappen; vervolgens nog‐
maals schakelen.
Handgeschakelde versnellingsbak
3 132.
Page 19 of 219

Kort en bondig17Voordat u wegrijdt
Voor het wegrijden controleren ● Bandenspanning en -staat 3 171, 3 204.
● Motoroliepeil en vloeistofniveaus 3 153.
● Ruiten, spiegels, buitenverlich‐ ting en kentekenplaat: vrij van
vuil, sneeuw of ijs en gebruiks‐
klaar.
● Juiste positie van spiegels, stoe‐ len en veiligheidsgordels 3 38,
3 44, 3 52.
● Werking van remsysteem (bij lage snelheid), vooral bij vochtige
remmen.Motor starten met sleutel
● Draai de sleutel naar stand 1.
● Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen.
● Trap het koppelings- en rempe‐ daal in.
● Geen gas geven.
● Dieselmotoren: sleutel naar stand 2 draaien om voor te ver‐
warmen en wachten totdat con‐
trolelamp ! op de instrumenten‐
groep dooft.
● Draai de sleutel naar stand 3 en
laat deze los.
Motor starten 3 122.
Motor starten met Aan/Uit-knop
De elektronische sleutel moet in de
auto zijn, in de kaartlezer of voorin in
het interieur.
● Stuurwiel iets verdraaien om het stuurslot te ontgrendelen.
● Trap het koppelings- en rempe‐ daal in.
● Geen gas geven.
● Druk op START/STOP laat weer
los.
● Na korte tijd start de motor.
Aan/Uit-knop 3 120.
Page 20 of 219

18Kort en bondigStop-startsysteem
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
en er bepaalde voorwaarden zijn ver‐ vuld, activeer dan een Autostop zoals
hieronder beschreven:
● Het koppelingspedaal intrappen.
● Zet de keuzehendel in neutraal.
● Laat het koppelingspedaal los.
Als Ï op de instrumentengroep
brandt, duidt dit op een Autostop
3 92.
Om de motor te herstarten, moet u het
koppelingspedaal opnieuw intrappen.
Stop-startsysteem 3 124.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het op‐
pervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een af‐
lopende of oplopende helling
zo stevig mogelijk. Trap tegelij‐ kertijd het rempedaal in om
minder kracht nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen on‐
dergrond of een oplopende hel‐ ling. Op een oplopende helling
bovendien de voorwielen van
de stoeprand wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling
in als de auto op een aflopende helling staat. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand
toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Trek de contactsleutel uit het contactslot. Stuurwiel ver‐
draaien totdat het stuurslot
merkbaar vergrendelt.
● Vergrendel de auto door e op de
handzender in te drukken
3 24.
Activeer het alarmsysteem
3 35.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in wer‐
king treden 3 152.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge mo‐
tortoerentallen of met hoge motor‐
belasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te be‐
schermen.
Sleutels, vergrendelingen 3 19,
auto een langere tijd stallen 3 151.