OPEL VIVARO B 2018 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018, Model line: VIVARO B, Model: OPEL VIVARO B 2018Pages: 247, PDF Size: 5.53 MB
Page 111 of 247

Instrumenten en bedieningsorganen109MaateenheidDe maateenheid veranderen voor de
duur van een rit:
Auto's met Aan/Uit-knop:
Houd met uitgeschakeld contact de
knop aan het uiteinde van de wisser‐
hendel ingedrukt en druk op de Aan/ Uit-knop 3 136; het centrale display
knippert gedurende ongeveer
tien seconden totdat de nieuwe
eenheid verschijnt. Laat wanneer het
display niet meer knippert de knop
aan het uiteinde van de wisserhendel los.
Auto's zonder Aan/Uit-knop:
Houd met uitgeschakeld contact de
knop aan het uiteinde van de wisser‐
hendel ingedrukt en schakel het
contact in; het centrale display knip‐
pert gedurende ongeveer
tien seconden totdat de nieuwe
eenheid verschijnt. Laat wanneer het
display niet meer knippert de knop
aan het uiteinde van de wisserhendel los.Wanneer de motor uitgeschakeld is,keert de tripcomputer automatisch
terug naar de oorspronkelijke maat‐
eenheid.
Stroomonderbreking Als de voeding werd onderbroken ofde accuspanning te laag is gezakt,
zullen de waarden opgeslagen in de
tripcomputer verloren gaan.Tachograaf
De tachograaf is te bedienen zoals
aangegeven in de geleverde gebrui‐
kershandleiding. Voorschriften
omtrent het gebruik aanhouden.
Afhankelijk van de uitrusting kunt u de tachograaf aanbrengen in een
console boven het Infotainmentsys‐
teem op het instrumentenpaneel.
Let op
Wanneer er een tachograaf aange‐ bracht is, verschijnt de totale afge‐legde afstand wellicht alleen op de
Page 112 of 247

110Instrumenten en bedieningsorganentachograaf en niet op de kilometer‐
teller op het display van het
instrumentenbord.
Kilometerteller 3 93.
Bij een storing licht controlelamp &
3 104 op in de instrumentengroep. De
hulp van een werkplaats inroepen.
Page 113 of 247

Verlichting111VerlichtingRijverlichting.............................. 111
Lichtschakelaar .......................111
Automatische verlichting .........112
Grootlicht ................................. 112
Lichtsignaal ............................. 112
Koplampverstelling ..................112
Koplampinstelling in het buitenland ............................... 113
Dagrijlicht ................................. 113
Adaptief rijlicht (AFL) ...............113
Alarmknipperlichten .................114
Richtingaanwijzers ..................114
Mistlampen voor ......................114
Mistachterlicht ......................... 115
Achteruitrijlichten .....................115
Beslagen lampglazen ..............115
Binnenverlichting .......................115
Regelbare instrumentenverlichting .........115
Bagageruimteverlichting ..........117
Leeslampen ............................. 117
Verlichting handschoenenkastje ..............117
Verlichtingsfuncties ....................117
Instapverlichting ......................117Uitstapverlichting .....................118
Ontlaadbeveiliging accu ..........118Rijverlichting
Lichtschakelaar
Draai buitenste schakelaar:
7:uit8:zijmarkeringslichten9P:dimlicht of grootlicht
Controlelamp grootlicht P 3 103.
Controlelamp dimlicht 9 3 103.
Let op
Als de koplampen handmatig zijn
ingeschakeld, klinkt er een geluids‐
signaal wanneer de motor wordt
uitgeschakeld en wanneer het
Page 114 of 247

112Verlichtingbestuurdersportier wordt geopendter herinnering dat de lampen nog aan zijn.
Achterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht en de zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichtingAUTO:automatisch dimlicht
Bij het activeren van de automatische verlichting terwijl de motor draait,
schakelt het systeem afhankelijk van
het omgevingslicht tussen het dagrij‐
licht en de koplampen.
Om veiligheidsredenen wordt geadvi‐ seerd de automatische verlichting
geactiveerd te houden.
Automatische
koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is,
worden de koplampen ingeschakeld.
Bovendien worden de koplampen
ingeschakeld als de ruitenwissers
enkele slagen geactiveerd zijn.
Dagrijlicht 3 113.
GrootlichtOm van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht weer in te schakelen,
duwt u nogmaals tegen de hendel of
u trekt eraan.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel naar u toe te trekken.
Koplampverstelling
Koplampreikwijdte handmatig
instellen
Page 115 of 247

Verlichting113Koplampreikwijdte afstemmen op de
belading om verblinding van tegenlig‐
gers te voorkomen.
Kartelwieltje ? in de gewenste stand
draaien:0:Geen belading4:Beladen tot toelaatbaar maxi‐
mumgewicht
Koplampinstelling in het
buitenland
Het asymmetrische dimlicht biedt
meer zicht op de rand van de weg aan de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om
tegenliggers niet te verblinden.
Instellen
Open de motorkap 3 172 en zoek de
markering op (afgebeeld in de illustra‐ tie) naast elk van de koplampen.
Voor elke koplamp:
Draai de schroef met een schroeven‐
draaier een 1
/4 slag naar het
symbool ] toe om de lichten lager te
stellen of naar het symbool < toe om
de lichten hoger te stellen.
Zorg dat de koplampen naar hun
oorspronkelijke stand worden terug‐
gebracht wanneer dat vereist is.
Dagrijlicht
Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar. Deze worden moge‐ lijk automatisch ingeschakeld
wanneer de motor draait.
Zo nodig kunt u het dagrijlicht deacti‐
veren via het Infotainmentsysteem.
Raadpleeg voor meer informatie de
handleiding Infotainment.
Automatische verlichting 3 112.
Adaptief rijlicht (AFL)
Bochtlicht
Bij ingeschakeld dimlicht wordt de
mistlamp voor in bochten, afhankelijk
van de stuurhoek, de rijsnelheid en de ingeschakelde versnelling ook inge‐
schakeld, om de bocht in de weg aan
de betreffende kant te verlichten.
Page 116 of 247

114VerlichtingAlarmknipperlichten
Om in te schakelen ¨ indrukken.
Bij krachtig remmen kunnen de
alarmknipperlichten automatisch
gaan werken. Uitschakelen door op
¨ te drukken.
Richtingaanwijzershendel omhoog:rechter rich‐
tingaanwijzersig‐
naalhendel omlaag:linker richtingaan‐
wijzersignaal
Bij het verplaatsen van de hendel
voelt u een weerstandspunt.
Constant knipperen wordt geacti‐
veerd wanneer de hendel voorbij het
weerstandspunt wordt bewogen. Het
knipperen stopt wanneer het stuur‐
wiel in tegengestelde richting wordt
gedraaid of wanneer de hendel met
de hand wordt teruggezet in de
neutraalstand.
U kunt kortstondig knipperen door de
hendel net voor het weerstandspunt
vast te houden. De knipperlichten
knipperen tot de hendel wordt losge‐
laten.
Druk kort op de hendel zonder het
weerstandspunt te passeren om drie
knippersignalen te geven.
Mistlampen voor
Draai de binnenste schakelaar in de
stand >; controlelampje > op de
instrumentengroep licht op.
De mistlampen vóór werken alleen wanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Page 117 of 247

Verlichting115Mistachterlicht
Draai de binnenste schakelaar in de
stand ø; controlelampje ø op de
instrumentengroep licht op.
Het mistachterlicht brandt samen met
de mistlampen vóór en werkt alleen
wanneer het contact en de koplam‐
pen zijn ingeschakeld.
Achteruitrijlichten De achteruitrijlichten gaan brandenwanneer het contact is ingeschakeld
en de auto in de achteruitversnelling
staat.
Beslagen lampglazen De binnenkant van de lampafdekkin‐
gen kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit
te versnellen de verlichting inschake‐ len.Binnenverlichting
Regelbare
instrumentenverlichting
Wanneer de rijverlichting aanstaat,
kunt u de lichtsterkte van de volgende lampen regelen:
● instrumentenverlichting
● infodisplay
● verlichte schakelaars en bedie‐ ningselementen.
Draai aan het kartelwieltje b totdat de
gewenste lichtsterkte is bereikt.
Binnenverlichting
Instapverlichting
Bij in- en uitstappen wordt de instap‐
verlichting voor en achter samen met de voetenruimteverlichting automa‐
tisch ingeschakeld en na een
bepaalde periode weer uitgescha‐
keld.
Interieurverlichting voor
Bedien de wipschakelaar:
druk op 7:uitmiddelste stand:automatisch in- en
uitschakelendruk op d:aan
Page 118 of 247

116VerlichtingMet de tuimelschakelaar in de
middelste stand doet de lamp dienst
als instapverlichting en brandt de
lamp bij het openen van de voordeu‐
ren.
Een bepaalde tijd nadat de voorpor‐
tieren zijn gesloten dooft de instap‐
verlichting.
Achterste binnenverlichting
De bagageruimteverlichting boven
kan zodanig worden ingesteld dat
deze gaat branden bij het openen van
de zij- of achterdeuren, of juist continu is ingeschakeld.Bedien de wipschakelaar:druk op 7:uitmiddelste stand:automatisch in- en
uitschakelendruk op d:aan
Met de tuimelschakelaar in de
middelste stand doet de lamp dienst
als instapverlichting en brandt de
lamp bij het openen van de zij- of
achterdeuren.
Een bepaalde tijd nadat de deuren
zijn gesloten dooft de instapverlich‐
ting.
Leeslampjes met LED's
Afhankelijk van de auto kunnen
verstelbare LED-verstralers, ook
inclusief wipschakelaar, aanwezig
zijn.
Verlichting bijrijdersbank
Afhankelijk van de auto gaat de
verlichting van de bijrijdersbank bran‐
den wanneer de zijschuifdeur wordt geopend.
Verlichting zitplaatsen achterin
Modelspecifiek is er mogelijk verlich‐
ting voor de zitplaatsen achterin
leverbaar.
Page 119 of 247

Verlichting117De verlichting werkt door om de scha‐
kelaar van de betreffende lamp te
drukken.
Bagageruimteverlichting Bij het openen van de bagageruimte
gaan de lampen in de bagageruimte
onder branden.
Leeslampen Leeslamp vooraan
Bedien de wipschakelaar:
druk op 7:uitdruk op l:aanVerlichting
handschoenenkastje
Bij het openen van het handschoe‐
nenkastje gaat het lampje erin bran‐
den.Verlichtingsfuncties
Instapverlichting
Welkomstverlichting
De verlichting gaat korte tijd branden,
zodat u de auto in het donker gemak‐ kelijk kunt vinden.
Werking van afstandsbediening
De verlichting gaat branden wanneer
u de auto met de handzender
ontgrendelt.
Werking elektronisch sleutelsysteem
Page 120 of 247

118VerlichtingDruk op t. Druk nogmaals erop om
uit te schakelen.
Uitstapverlichting
Indien aanwezig, gaan de koplampen gedurende ongeveer 30 seconden
branden nadat de auto geparkeerd en het systeem geactiveerd is.
Inschakelen 1. Schakel de verlichting uit (stand 7).
2. Ontsteking uitschakelen.
3. Contactsleutel verwijderen.
4. Bestuurdersdeur openen.
5. Richtingaanwijzerhendel naar het stuurwiel toe trekken.
Er kan een betreffend bericht op het
Driver Information Center verschijnen
3 104.
Deze handeling kan tot viermaal
worden herhaald tot een maximale
duur van twee minuten.
De verlichting wordt onmiddellijk
uitgeschakeld bij het inschakelen van het contact of het omdraaien van de
lichtschakelaar.
Ontlaadbeveiliging accu
Om te voorkomen dat de accu leeg‐
raakt terwijl het contact is uitgescha‐
keld, kan de binnenverlichting na
enige tijd automatisch worden uitge‐
schakeld.