OPEL VIVARO B 2018 Gebruikershandleiding (in Dutch)
Manufacturer: OPEL, Model Year: 2018, Model line: VIVARO B, Model: OPEL VIVARO B 2018Pages: 247, PDF Size: 5.53 MB
Page 141 of 247

Rijden en bediening139Startpogingen niet langer dan
15 seconden laten duren. Als de
motor niet start, 15 seconden wach‐
ten alvorens de startprocedure te
herhalen. Zo nodig het gaspedaal
bedienen alvorens de startprocedure
te herhalen.
Om de motor opnieuw te starten of
deze af te zetten, sleutel in het
contactslot eerst terugdraaien naar
stand 0.
Tijdens een Autostop kan de motor gestart worden door het koppelings‐
pedaal in te trappen.
Stop-startsysteem 3 140.
Opwarmen van de turbomotor Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende
een korte tijd beperkt is, vooral
wanneer de motortemperatuur koud
is. Deze beperking is er om het
smeersysteem de motor volledig te
laten beschermen.Regeling stationair toerental
Druk op de schakelaar om het statio‐
naire toerental te verhogen. Na
enkele seconden wordt de functie
geactiveerd.
De functie wordt gedeactiveerd
wanneer:
● Het koppelingspedaal wordt ingetrapt.
● Het gaspedaal wordt ingetrapt.
● De auto sneller dan 0 km/u rijdt.
● Controlelamp F, W of C op de
instrumentengroep gaat bran‐ den.
Neem contact op met een werkplaats
om het stationaire toerental te verho‐
gen of te verlagen.
Let op
Wanneer de functie Verhoogd stati‐
onair wordt geactiveerd, wordt het
Stop/Start-systeem automatisch
gedeactiveerd.
Stop-startsysteem 3 140.
Motor afzetten
Brandstofblokkeersysteem Als de brandstoftank bijna leeg is,
wordt het brandstofsysteem geblok‐
keerd en moet het na het bijtanken
worden teruggezet. Ook kan er een
betreffend waarschuwingsbericht op
het Driver Information Center
verschijnen 3 104.9 Gevaar
Laat een eventuele geur van
brandstof in de auto of een brand‐ stoflek door een werkplaats
verhelpen. Zet het brandstofblok‐
keersysteem niet terug, om kans
op brand te vermijden.
Page 142 of 247

140Rijden en bedieningTerugzetten met handzender/
fysieke sleutel
Brandstofblokkeersysteem terugzet‐ ten en met de auto kunnen rijden:
1. Contactsleutel naar stand 2
draaien 3 136.
2. Wacht enkele minuten totdat het brandstofsysteem is teruggezet.
3. Sleutel naar stand 3 draaien om
de motor te starten.
Herhaal de procedure als de motor niet start.
Terugzetten met elektronisch
sleutelsysteem
Brandstofblokkeersysteem terugzet‐
ten en met de auto kunnen rijden:
1. Steek de elektronische sleutel in de kaartlezer 3 136.
2. Druk op START/STOP zonder
pedalen in te trappen.
3. Wacht enkele minuten totdat het brandstofsysteem is teruggezet.
Herhaal de procedure als de motor
niet start.
Elektronisch sleutelsysteem 3 24.Aan/Uit-knop 3 136.
Tanken 3 166.
Uitrol-brandstofafsluiter De brandstoftoevoer wordt automa‐
tisch afgesloten bij het uitrollen,
d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
gaspedaal loslaat.
Afhankelijk van de omstandigheden wordt de uitrol-brandstofafsluiter
mogelijk uitgeschakeld.
Stop/Start-systeem Het stop-startsysteem helpt brandstofte besparen en uitlaatemissies te
beperken. Wanneer de omstandighe‐
den het toelaten, schakelt het de
motor uit van zodra de auto langzaam rijdt of stilstaat, bijv. voor een
verkeerslicht of in een file. Het start de motor opnieuw automatisch zodra u
het koppelingspedaal intrapt.
Een accusensor zorgt ervoor dat een
Autostop alleen wordt uitgevoerd, als
de accu voldoende opgeladen is om
opnieuw te kunnen starten.Inschakelen
Het stop-startsysteem is beschikbaar
van zodra de motor is gestart, de auto is vertrokken en er aan de hieronder
opgegeven omstandigheden voldaan is.
Als er niet aan de onderstaande voor‐ waarden wordt voldaan, is een Auto‐
stop niet toegestaan en licht \ op in
de instrumentengroep 3 103.
Uitschakelen
Deactiveer het Stop/Start-systeem
door Î in te drukken. De LED in de
knop brandt ter indicatie van het
Page 143 of 247

Rijden en bediening141deactiveren en er verschijnt een
bijbehorend bericht op het Driver
Information Center 3 104.
Mits handmatig gedeactiveerd kunt u
het Stop/Start-systeem weer active‐
ren door weer op Î te drukken; de
LED in de knop dooft en er verschijnt
een bijbehorend bericht op het Driver Information Center. Het systeemwordt automatisch weer ingescha‐
keld bij de volgende keer inschakelen
van het contact.
Boordinformatie 3 105.
Let op
Wanneer de functie Verhoogd stati‐
onair wordt geactiveerd, wordt het
Stop/Start-systeem automatisch
gedeactiveerd en kan niet met Î
opnieuw worden geactiveerd. De
LED in de toets licht op om de deac‐
tivering aan te geven en er kan een
bijbehorend bericht verschijnen op
het Driver Information Center 3 104.
Regeling stationair toerental 3 139.
Als afhankelijk van de versie het
bestuurdersportier wordt geopend of
de veiligheidsgordel bestuurder wordt
losgemaakt, wordt het Stop/Start-systeem automatisch gedeactiveerd
en wordt de motor uitgeschakeld.
Start de motor opnieuw door op
START/STOP te drukken.
Aan/Uit-knop 3 136.
Autostop
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐ onder beschreven:
● trap het koppelingspedaal in
● zet de keuzehendel in neutraal
● laat het koppelingspedaal los
Indien aan de voorwaarden wordt
voldaan wordt de motor uitgescha‐
keld terwijl het contact aan blijft.Als Ï op de instrumentengroep
brandt, duidt dit op een Autostop
3 103.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarming en remmen normaal
werken. Remassistentie is echter niet verkrijgbaar 3 153.Voorzichtig
Tijdens een Autostop werkt de
stuurbekrachtiging wellicht minder
goed.
Als u uitstapt terwijl de motor in een
Autostop is, klinkt er een geluidssig‐
naal en verschijnt er een bericht
" CONTACT UIT " ter herinnering dat
de motor op stand-by staat en niet
uitgeschakeld is.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den wordt voldaan; anders wordt een Autostop verhinderd en brandt
controlelamp \ op de instrumenten‐
groep:
Page 144 of 247

142Rijden en bediening● het Stop/Start-systeem is niethandmatig uitgeschakeld
● de motorkap is volledig gesloten
● het bestuurdersportier is geslo‐ ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt
● de accu is voldoende opgeladen en in goede staat
● de motor is opgewarmd
● de koelvloeistoftemperatuur is niet te hoog
● de buitentemperatuur is niet te laag of te hoog (bijv. onder 0 °C
of boven 30 °C)
● de ontdooifunctie is niet geacti‐ veerd
● het aircosysteem verhindert geen Autostop
● het remvacuüm is voldoende
● de zelfreinigende functie van het roetfilter is niet actief 3 144
● de rijregelsystemen antiblok‐ keersysteem (ABS) 3 152, Trac‐
tion Control-systeem 3 154 enElektronisch stabiliteitspro‐
gramma (ESP® Plus
) 3 155 zijn
niet actief ingeschakeld
● de auto is verreden sinds de laat‐
ste Autostop
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Bepaalde instellingen van de klimaat‐
regeling kunnen eveneens een Auto‐
stop verhinderen. Zie het hoofdstuk
Klimaatregeling voor nadere informa‐
tie 3 121.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan
mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 136.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar herstarten van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
Herstarten van de motor door de
bestuurder
Trap het koppelingspedaal in om de
motor te herstarten.Let op
Trap als er een versnelling inge‐
schakeld is het koppelingspedaal
geheel in om de motor te starten.
Trap als de motor niet meteen start
het koppelingspedaal stevig in.
Druk eventueel op de knop Î om de
motor tijdens een Autostop weer te
starten.
Controlelamp Ï 3 103 op de instru‐
mentengroep dooft wanneer de motor opnieuw wordt gestart.
Herstarten van de motor door het
stop-startsysteem
De keuzehendel moet in neutraal
staan om automatisch herstarten
mogelijk te maken.
Als er zich een van de volgende
omstandigheden voordoet tijdens een Autostop, dan zal de motor auto‐ matisch door het stop-startsysteem
worden herstart:
● de accu is ontladen
● de buitentemperatuur is te laag of
te hoog (bijv. onder 0 °C of boven
30 °C)
Page 145 of 247

Rijden en bediening143● de ontdooifunctie is geactiveerd3 121
● het remvacuüm is niet voldoende
● het rempedaal wordt steeds inge‐
trapt
● de auto begint te rijden
De motor start mogelijk niet opnieuw
als een portier of de motorkap open
is.
Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐
trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐
ningsdaling tijdens het herstarten.
Als het Infotainmentsysteem actief is, wordt het volume van het audiogeluid
mogelijk korte tijd verlaagd of onder‐
broken wanneer opnieuw wordt
gestart.
Storing
Bij een storing in het Stop/Start-
systeem brandt de LED in Î en er
verschijnt een bijbehorend bericht op
het Driver Information Center 3 104.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Boordinformatie 3 105.Geluidssignalen 3 106.
Parkeren9 Waarschuwing
● Parkeer de auto niet op een
licht ontvlambaar oppervlak.
Door de hoge temperatuur van
het uitlaatsysteem kan het
oppervlak ontbranden.
● Handrem altijd zonder indruk‐ ken van de ontgrendelingsknopstevig aantrekken. Op een aflo‐
pende of oplopende helling zo
stevig mogelijk. Trap tegelijker‐
tijd het rempedaal in om minder
kracht nodig te hebben.
● Zet de motor af.
● Schakel de eerste versnelling in als de auto op een effen
ondergrond of een oplopende
helling. Op een oplopende
helling bovendien de voorwie‐
len van de stoeprand
wegdraaien.
Schakel de achteruitversnelling in als de auto op een aflopende
helling staat. Bovendien de
voorwielen naar de stoeprand toedraaien.
● Sluit de ruiten.
● Trek de contactsleutel uit het contactslot. Stuurwiel
verdraaien totdat het stuurslot
merkbaar vergrendelt.
● Vergrendel de auto door e op de
handzender in te drukken 3 26.
Activeer het alarmsysteem 3 39.
● Koelventilatoren kunnen ook na het afzetten van de motor in
werking treden 3 172.
Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
Page 146 of 247

144Rijden en bediening30 seconden stationair laten
draaien om de turbolader te
beschermen.
Auto stallen 3 171.
Uitlaatgassen9 Gevaar
Motoruitlaatgassen bevatten het
giftige en bovendien kleur- en
geurloze koolmonoxide dat bij
inademen levensgevaarlijk kan zijn.
Wanneer uitlaatgassen in de
passagiersruimte dringen, de
ruiten openen. Oorzaak van de
storing door een werkplaats laten
verhelpen.
Niet met een geopende achterklep
rijden, aangezien er dan uitlaat‐
gassen de passagiersruimte
binnen kunnen dringen.
Roetfilter
Het roetfilter verwijdert schadelijke
roetdeeltjes uit de uitlaatgassen. Het
systeem heeft een zelfreinigende
functie die tijdens het rijden automa‐
tisch wordt geactiveerd, zonder dat hier een bericht over verschijnt.
Het filter wordt geregenereerd door
achtergebleven roetdeeltjes perio‐
diek bij een hoge temperatuur te
verbranden. Dit proces vindt automa‐
tisch plaats onder bepaalde rijom‐
standigheden. Autostop is niet
beschikbaar en het brandstofverbruik ligt mogelijk hoger. Enige geur- enrookontwikkeling tijdens deze proce‐
dure is normaal.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
zichzelf niet automatisch reinigen.
Wanneer het filter gereinigd moet
worden en als de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐
ging toelieten, gaat controlelampen F
3 100 en Z 3 100 op de instrumen‐
tengroep branden. Onmiddellijk de
hulp van een werkplaats inroepen.
Page 147 of 247

Rijden en bediening145Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐broken, dan bestaat het risico dater zware motorschade ontstaat.
De reiniging verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware
belasting.
Katalysator De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.
Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐ kwaliteiten dan die genoemd op
pagina 3 165, 3 220 kan aanlei‐
ding geven tot schade aan de
katalysator en de elektronische
onderdelen.
Onverbrande brandstof kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Laat de start‐
motor daarom niet onnodig lang
draaien, rijd de tank niet leeg en probeer de motor niet te starten
door te duwen of te slepen.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone
storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Wanneer controlelamp Z gaat knip‐
peren, worden de toelaatbare emis‐
sienormen mogelijk overschreden.
Uw voet van het gaspedaal halen
totdat Z ophoudt met knipperen en
continu brandt. Onmiddellijk contact
opnemen met een werkplaats.
Storingsindicatielamp 3 100.
AdBlue
Algemene informatie Selectieve katalysatorreductie
(BlueInjection) is een methode voor
het aanzienlijk terugbrengen van het
aandeel stikstofoxide in de uitstoot van uitlaatgassen. Dit wordt bewerk‐
stelligd door het inspuiten van een
dieseluitlaatvloeistof (DEF) in het
uitlaatsysteem.
De naam van deze vloeistof is
AdBlue ®
. Het is een niet-giftige, niet-
ontvlambare, kleur- en geurloze vloei‐
stof die uit 32% ureum en 68% water
bestaat.9 Waarschuwing
Voorkom dat er AdBlue in uw ogen
of op uw huid komt.
Bij contact met de ogen of de huid
met water uitspoelen.
Voorzichtig
Voorkom dat er AdBlue op het lakwerk komt.
Bij contact met water afspoelen.
AdBlue bevriest bij een temperatuur
van ongeveer -11 °C. Aangezien de
auto is uitgevoerd met een AdBlue-
voorverwarmer, is er ook bij lage
Page 148 of 247

146Rijden en bedieningtemperaturen minder uitstoot. De
AdBlue-voorverwarmer werkt auto‐
matisch.
AdBlue-peilindicator
U kunt het huidige restpercentage
AdBlue bekijken op het Driver Infor‐
mation Center 3 104.
Druk meerdere keren op de knop op
het uiteinde van de wisserhendel,
totdat het menu 'Restpercentage
AdBlue' verschijnt.
Peilwaarschuwingen Het AdBlue-verbruik is ongeveer 3,0
liter per 1000 km en is afhankelijk van
het rijgedrag.Als het AdBlue-peil tot onder een
bepaalde waarde daalt, verschijnt er
een peilwaarschuwing op het Driver
Information Center 3 104. Ook licht
controlelamp Y ononderbroken op en
klinkt er een geluidssignaal.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue bij.
Zie "AdBlue bijtanken" hieronder.
Als er binnen een bepaalde afstand
geen AdBlue wordt bijgetankt,
verschijnen er afhankelijk van het
huidige AdBlue-peil nog meer peil‐
waarschuwingen op het Driver Infor‐
mation Center.
Page 149 of 247

Rijden en bediening147Motor opnieuw starten niet mogelijk
Op het Driver Information Center
verschijnen herhaaldelijke verzoeken
tot het bijtanken van AdBlue en uitein‐ delijk de melding dat de motor niet
opnieuw kan worden gestart.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Vóór het blokkeren van het opnieuw
starten van de motor verschijnt er een
waarschuwingsbericht met 0 km op
het Driver Information Center dat de
motor na het uitschakelen van het
contact niet opnieuw kan worden
gestart.
Na het blokkeren van het opnieuw
starten van de motor verschijnt er een waarschuwingsbericht op het Driver
Information Center dat het AdBlue-
peil te laag is.
Om de motor weer te kunnen starten,
moet de tank helemaal vol zijn of ten
minste tien liter AdBlue bevatten,
afhankelijk van het AdBlue-verbruik.Waarschuwingsstadia:
peilwaarschuwingen, motor opnieuw
starten niet mogelijk
1. Y licht op na inschakelen van het
contact met waarschuwingsbe‐
richt NIV. ADBLUE LAAG :
Doorrijden is zonder enige beper‐ kingen mogelijk.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
2. Y licht onderweg op met waar‐
schuwingsbericht ADBLUE
BIJVULLEN :
Motor levert mogelijk minder vermogen.
Tank zo spoedig mogelijk AdBlue
bij.
3. Y licht onderweg op met waar‐
schuwingsbericht XXX KM STOP
VUL ADBLUE :
De rijsnelheid wordt mogelijk
beperkt tot 20 km/u na het uit- en
weer inschakelen van de motor
totdat het bereik is afgenomen tot
0 km.
Zo spoedig mogelijk tank hele‐
maal voltanken of ten minstetien liter AdBlue (afhankelijk van
het AdBlue-verbruik) bijtanken.
4. Y licht onderweg op met waar‐
schuwingsbericht 0 KM STOP
VUL ADBLUE :
Na het uitschakelen van het
contact kan de motor niet opnieuw worden gestart.
Om de motor weer te kunnen star‐
ten, zo spoedig mogelijk tank
helemaal voltanken of ten minste
tien liter AdBlue (afhankelijk van
het AdBlue-verbruik) bijtanken.
Bij het oplichten van controlelamp Y
kan er een geluidssignaal klinken.
Geluidssignalen 3 106.
Waarschuwingen m.b.t. hoge
uitstoot
Als de uitstoot van uitlaatgassen tot
boven een bepaalde waarde stijgt,
worden waarschuwingen zoals de
hierboven beschreven bereikwaar‐
schuwingen weergegeven op het
Driver Information Center. Controle‐
lamp Y brandt ononderbroken samen
met F en er klinkt een geluidssignaal.
Page 150 of 247

148Rijden en bedieningOp het Driver Information Center
verschijnen verzoeken tot het contro‐ leren van het uitlaatsysteem en
uiteindelijk de melding dat de motor
niet opnieuw kan worden gestart.
Let op
Deze beperkingen zijn wettelijk vast‐
gelegd.
Bij een AdBlue-actieradius van
1100 km verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center met de resterende actie‐
radius van de auto voordat de motor
niet opnieuw kan worden gestart. Dit
waarschuwingsbericht verschijnt om
de 100 km.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
Waarschuwingsstadia:
waarschuwingen m.b.t. hoge uitstoot
1. Y en F lichten op met waarschu‐
wingsbericht CONTR. ANTI
LUCHT VERONT :
Storing in het systeem met daar‐ door mogelijk minder motorver‐ mogen.Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
2. Y en F lichten op met waarschu‐
wingsbericht xxx KM GEBLOK
ANTILUCHTVER :
Geeft aan dat binnen minder dan 1100 km de motor na uitschake‐
len van het contact niet meer kan
worden gestart.
Dit waarschuwingsbericht verschijnt om de 100 km.
De rijsnelheid wordt mogelijk
beperkt tot 20 km/u na het uit- en
weer inschakelen van de motor
totdat het bereik is afgenomen tot 0 km.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen.
3. Y en F lichten op met waarschu‐
wingsbericht 0KM BLOKKADE
ANTILUCHTVER :
Na het uitschakelen van het
contact kan de motor niet opnieuw
worden gestart.
De hulp van een werkplaats inroe‐ pen.Bij het oplichten van controlelampenY en F kan er een geluidssignaal
klinken.
Geluidssignalen 3 106.
AdBlue bijvullenVoorzichtig
Gebruik alleen AdBlue die aan de
Europese normen DIN 70 070 en
ISO 22241-1 voldoet.
Gebruik geen additieven.
Verdun AdBlue niet.