rem OPEL VIVARO C 2020 Gebruikershandleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: OPEL, Model Year: 2020, Model line: VIVARO C, Model: OPEL VIVARO C 2020Pages: 297, PDF Size: 10.28 MB
Page 116 of 297

114Instrumenten en bedieningsorganenKnippert bij een draaiende motor
Storing die schade aan de katalysator kan veroorzaken. Gas terugnemen
totdat de lamp niet meer knippert.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Service-indicatie
C of SERVICE brandt geel.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Kan samen met andere controlelam‐
pen en een bijbehorend bericht op het
Driver Information Center branden.
Onmiddellijk de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Schakel motor uit
STOP brandt rood.
Brandt korte tijd als het contact wordt ingeschakeld.
Brandt samen met andere controle‐
lampjes, in combinatie met een
akoestisch waarschuwingssignaal en
een bericht op het Driver Information
Center.Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Systeemcontrole
W brandt geel.
Brandt samen met STOP.
Er is een ernstige motorstoring gede‐ tecteerd.
Stop de motor zo spoedig mogelijk en
roep de hulp van een werkplaats in.
Remsysteem
h brandt rood.
Het remvloeistofpeil is te laag.9 Waarschuwing
Stoppen. De auto meteen stilzet‐
ten. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Handrem
h brandt rood.
Licht op wanneer de handmatige
handrem is geactiveerd en het
contact is ingeschakeld 3 174.
Antiblokkeersysteem (ABS)
i brandt geel.
Brandt na het inschakelen van de
ontsteking enkele seconden. Het
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik.
Als i na enkele seconden niet dooft
of als deze onderweg gaat branden,
dan zit er een storing in het ABS. Het remsysteem blijft normaal werken,
maar zonder ABS-regeling.
Als i samen met h oplicht, neemt
het systeem een storing in de elek‐ tronische remkrachtverdeling waar.
Schakel de motor onmiddellijk uit en
raadpleeg een werkplaats.
Antiblokkeerremsysteem (ABS)
3 174.
Schakelen , met het getal van een hogere
versnelling verschijnt wanneer wordt aanbevolen om vanwege de brand‐
stofbesparing op te schakelen.
Bij sommige auto's met handgescha‐
kelde versnellingsbak stelt het
systeem voor de Neutraalstand in te
Page 117 of 297

Instrumenten en bedieningsorganen115schakelen, wanneer het inschakelen
van het Stop/Start-systeem wordt
geadviseerd.
Lane Departure Warning
Q knippert groen.
Systeem herkent een onbedoelde
verandering van rijstrook.
Lane Departure Warning 3 207.
Elektronische stabiliteitsre‐
geling en Traction Control- systeem
J brandt of knippert geel.
Brandt
Er zit een storing in het systeem. Verder rijden is mogelijk. De rijstabili‐ teit kan echter afhankelijk van de
staat van het wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.Knippert
Het systeem grijpt actief in. Het
motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling en
Traction Control-systeem 3 175.
Selective Ride Control 3 176.
Koelvloeistoftemperatuur
V of 2 licht rood op.
Brandt bij een draaiende motor Stoppen, motor afzetten.Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil meteen controleren
3 222.
Werkplaats raadplegen als er
voldoende koelvloeistof is.
Voorverwarming
z brandt geel.
Het voorverwarmen van de dieselmo‐
tor is geactiveerd. Werkt alleen bij
lage buitentemperaturen. Start de
motor wanneer het controlelampje
dooft.
Uitlaatfilter + of C licht geel op in combina‐
tie met een bericht op het Driver Infor‐ mation Center en een geluidssignaal.
Het uitlaatfilter moet worden gerei‐
nigd.
Blijf rijden totdat het controlelampje
dooft.
Brandt tijdelijk Uitlaatfilter begint verzadigd te raken.Start het reinigingsproces zo spoedig
mogelijk door te gaan rijden op een
snelheid van minstens 60 km/h.
Brandt continu
Aanduiding voor een gering additie‐
fpeil. De hulp van een werkplaats
inroepen.
Page 118 of 297

116Instrumenten en bedieningsorganenUitlaatfilter 3 164.
AdBlue
B knippert of brandt geel.
Brandt geel
De resterende actieradius ligt tussen
100 km en 2400 km.
Knippert geel De resterende actieradius ligt tussen0 km en 100 km.
Het AdBlue-peil is te laag. Vul AdBlue
spoedig bij om te voorkomen dat de
motor niet start.
AdBlue 3 165.
Drukverliesdetectiesysteem
q brandt of knippert geel.
Brandt
Bandenspanningsverlies bij een of meer wielen. Meteen stoppen en
bandenspanning controleren.Knippert
Storing in het systeem. De hulp van
een werkplaats inroepen.
Drukverliesdetectiesysteem 3 247.
Motoroliedruk
T brandt rood.
Brandt na het inschakelen van de ontsteking en dooft vlak na het starten van de motor.
Brandt bij een draaiende motorVoorzichtig
Motorsmering kan worden onder‐
broken. Hierdoor kan de motor
beschadigd raken/kunnen de
wielen blokkeren.
1. Neutraalstand selecteren.
2. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐ stroom verlaten zonder hierbij
andere weggebruikers te hinde‐
ren.
3. Ontsteking uitschakelen.
9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen.
Te laag brandstofpeil
r of 2 brandt geel.
Peil in brandstoftank is te laag.
Tanken 3 211.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 226.
Autostop ñ brandt of knippert groen.
Page 120 of 297

118Instrumenten en bedieningsorganenAdaptieve cruise control
V verschijnt op het Driver Informa‐
tion Center wanneer het systeem een voorligger in dezelfde rijstrook waar‐
neemt.
Adaptieve cruise control 3 185.
Frontaanrijdingswaarschuwing
I verschijnt op het Driver Informa‐
tion Center wanneer u te dicht bij de voorligger komt.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 193.
Dodehoeksysteem T brandt groen.
Het systeem is actief 3 201.
Actieve noodrem
m brandt of knippert geel.
Brandt
Het systeem is gedeactiveerd of er is
een fout gedetecteerd.Ook verschijnt er een waarschu‐ wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.
Controleer de reden van deactivering 3 195 en roep bij een systeemfout de
hulp van een werkplaats in.
Knippert
Het systeem grijpt actief in.
Afhankelijk van de situatie kan de
auto automatisch iets of krachtig
afremmen.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 193.
Voetgangersbescherming vóór
3 197.
Actieve noodrem 3 195.
Snelheidsbegrenzer
5 brandt op het Driver Information
Center wanneer de snelheidsbegren‐
zer actief is. Ingestelde snelheid
wordt aangegeven naast symbool
5 .
Snelheidsbegrenzer 3 182.Portier open
O brandt rood.
Een portier/deur, de achterklep of de
achterklepruit is open.
Als de auto is uitgerust met scharnie‐ rdeuren, brandt O niet wanneer deze
open zijn.
Page 128 of 297

126Instrumenten en bedieningsorganenNeem als het beeld van het head-
updisplay om andere redenen niet
juist is contact op met een werkplaats.Boordinformatie
Meldingen worden weergegeven op
het Driver Information Center, in
sommige gevallen samen met een
geluidssignaal.
Druk op om een bericht te bevestigen.
Boord- en onderhoudsinformatie De boordinformatie verschijnt in de
vorm van teksten. Volg de instructies
van deze teksten.
Berichten op het Info-Display
Sommige belangrijke berichten
kunnen tevens op het Info-Display
worden weergegeven. Sommige
meldingen verschijnen slechts gedu‐
rende enkele seconden als pop-up.
Geluidssignalen Als er diverse waarschuwingen tege‐
lijkertijd verschijnen, klinkt er slechts
één waarschuwingssignaal.
Bij het starten van de motor of
tijdens het rijden
● Als een veiligheidsgordel niet wordt gedragen.
● Als een van de portieren of de achterklep niet goed gesloten is.
● Wanneer u met aangetrokken handrem een bepaalde snelheidoverschrijdt.
● Wanneer een geprogrammeerde
snelheid of snelheidslimiet wordt
overschreden.
● Wanneer er een waarschuwings‐
bericht verschijnt op het Driver Information Center.
Page 131 of 297

Instrumenten en bedieningsorganen129● Selecteer de te wijzigen snel‐heidsinstelling.
● Voer de nieuwe snelheidswaarde
in via het toetsenblok en bevestig deze met A/OK .
● Bevestig nogmaals met A/OK
om het menu af te sluiten.
Instellingen van de auto.
_ indrukken.
Selecteer Instellingen van de auto. .
In de bijbehorende submenu's kunt u
de volgende instellingen veranderen:
● Parkeren
Blokkering inklappen
buitenspiegels : Activeert of deac‐
tiveert het automatisch uit-/
inklappen van de buitenspiegels.
Ruitenwisser achter bij
inschakelen achteruit : Activeert
of deactiveert automatische
inschakeling achterruitwisser bij
inschakelen achteruitversnelling.
● Verlichting
Follow me home-verlichting : Acti‐
veert of deactiveert de functie en
past de duur aan.Instapverlichting : Activeert of
deactiveert de functie en past de
duur aan.
Bochtverlichting : Activeert of
deactiveert de bochtverlichting.
● Comfort
Sfeerverlichting : Past de helder‐
heid van de sfeerverlichting aan.
● Beveiliging
Herkenning/advies
snelheidslimiet : Activeert of
deactiveert de snelheidslimietin‐
formatie middels verkeersbord‐
herkenning.
Active safety brake : Activeert of
deactiveert de actieve noodrem,
de waarschuwingsafstand voor
een dreigende botsing kan
worden geselecteerd.
Buitensp. afstellen bij
inschakelen achteruit : Past de
buitenspiegels aan bij inschake‐ ling van de achteruitversnelling
voor een beter zicht op het trot‐
toir.
Driver Alert : Activeert of deacti‐
veert de vermoeidheidsdetectie.Multimedia Navi
Druk op : om het menu Instellingen
te openen.
Eenheidsinstellingen
Selecteer Systeemparam. in het
menu Opties.
Verander de eenheden voor Afstand
en verbruik en Temperatuur .
Bevestig met A/OK .
Taalinstellingen
Selecteer Talen.
Wijzig de taal door de optie van uw
keuze aan te raken.
Bevestig met A/OK .
Page 133 of 297

Instrumenten en bedieningsorganen131of deactiveert automatische
inschakeling achterruitwisser bij
inschakelen achteruitversnelling.
Vergrendeling inklapmecha‐
nisme buitenspiegels : Activeert
of deactiveert het automatisch
uit-/inklappen van de buitenspie‐
gels.
● Verlichting
Follow me home-verlichting : Acti‐
veert of deactiveert de functie en
past de duur aan.
Instapverlichting : Activeert of
deactiveert de functie en past de
duur aan.
Bochtverlichting : Activeert of
deactiveert de bochtverlichting.
● Toegang tot de auto
Handsfree automatisch
vergrendelen : Activeert of deac‐
tiveert de functie.
● Comfort
Sfeerverlichting : Past de helder‐
heid van de sfeerverlichting aan.
● Beveiliging
Verkeersbordherkenning : Acti‐
veert of deactiveert de snelheids‐limietinformatie middels
verkeersbordherkenning.
Active safety brake : Activeert of
deactiveert de actieve noodrem, de waarschuwingsafstand voor
een dreigende botsing kan
worden geselecteerd.
Buitensp. afstellen bij
inschakelen achteruit : Past de
buitenspiegels aan bij inschake‐
ling van de achteruitversnelling
voor een beter zicht op het trot‐
toir.
Driver Alert : Activeert of deacti‐
veert de vermoeidheidsdetectie.Telematicaservices
Opel Connect
Opel Connect is een nieuwe manier
met goede verbindingen en veilig te reizen.
Tot de functies van Opel Connect
behoren:
● noodoproepfunctie
● pechmeldingsfunctie
Wanneer de auto is uitgerust met Opel Connect, worden deze functies
automatisch ingeschakeld. De Alge‐
mene Voorwaarden zijn van toepas‐
sing.
Opel Connect werkt met de knoppen
in de dakconsole.
Let op
Opel Connect is niet op alle markten verkrijgbaar. Neem contact op met
uw werkplaats voor meer informatie.
Noodoproepfunctie
Auto's met de noodoproepfunctie
hebben een rode SOS-knop in de
dakconsole.
Page 138 of 297

136VerlichtingKoplampinstelling in hetbuitenland
Bij het rijden in landen waar het
verkeer aan de tegenovergelegen
richting rijdt, moeten de koplampen
anders worden afgesteld om verblin‐
ding van tegenliggers te voorkomen.
Neem contact op met uw dealer of
een erkende werkplaats.
Dagrijlicht Dagrijlichten maken de auto overdag
beter zichtbaar.
Ze worden automatisch ingeschakeld
wanneer de motor loopt of door 0 of
AUTO aan te passen.
Het systeem schakelt automatisch tussen dagrijlicht en dimlicht, afhan‐
kelijk van het lichtomstandigheden.Bochtverlichting
Geactiveerd bij snelheden tot 40 km/
h tijdens het afslaan. Afhankelijk van
de stuuruitslag of het inschakelen van de richtingaanwijzers schijnen de
mistlampen voor in de rijrichting.
Deze functie kan worden geactiveerd
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen 3 127.
Alarmknipperlichten
Om in te schakelen ç indrukken.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld in de volgende
situaties:
● Bij het remmen in een noodgeval
(afhankelijk van de vertragings‐
kracht).
● Bij een ongeluk.
Ze worden uitgeschakeld zodra u
weer accelereert of als u op ç drukt.
Page 157 of 297

Rijden en bediening155Rijden en bedieningRijtips......................................... 156
Controle over de auto ..............156
Sturen ...................................... 156
Starten en bediening .................156
Nieuwe auto inrijden ................156
Contactslotstanden ..................156
Aan/Uit-knop ............................ 157
Motor starten ........................... 158
Uitrol-brandstofafsluiter ...........160
Stop/Start-systeem ..................160
Parkeren .................................. 163
Uitlaatgassen ............................. 164
Uitlaatfilter ............................... 164
Katalysator .............................. 165
AdBlue ..................................... 165
Automatische versnellingsbak ...169
Versnellingsbakdisplay ............170
Schakelen ................................ 170
Handmatige modus .................171
Elektronische rijprogramma's ..172
Storing ..................................... 172
Handgeschakelde versnellings‐
bak ............................................. 173Remmen.................................... 174
Antiblokkeersysteem ...............174
Handrem .................................. 174
Remassistentie ........................175
Hellingrem ............................... 175
Rijregelsystemen .......................175
Elektronische stabiliteitsregeling en Traction Control-systeem ..175
Selective Ride Control .............176
Bestuurdersondersteuningssys‐ temen ......................................... 178
Cruise control .......................... 178
Snelheidsbegrenzer ................182
Adaptieve cruise control ..........185
Frontaanrijdingswaarschu‐ wing ........................................ 193
Actieve noodrem .....................195
Voetgangersbescherming vóór ........................................ 197
Parkeerhulp ............................. 198
Blindehoeksysteem .................201
Panoramazichtsysteem ...........203
Achteruitkijkcamera .................205
Lane Departure Warning .........207
Vermoeidheidsdetectie ............208
Brandstof ................................... 210
Brandstof voor dieselmotoren . 210
Tanken .................................... 211Trekhaak.................................... 212
Algemene informatie ...............212
Rijgedrag en aanhangertips ....212
Aanhanger trekken ..................213
Aanhangerstabilisatie ..............217
Page 158 of 297

156Rijden en bedieningRijtips
Controle over de auto Nooit met afgezette motor rijden
In deze toestand werken veel syste‐
men niet (bijv. rembekrachtiging,
stuurbekrachtiging). Wanneer u op
deze manier rijdt, vormt u een gevaar voor uzelf en anderen.
Alle systemen werken tijdens een
Autostop.
Stop-startsysteem 3 160.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
Gebruik alleen vloermatten die goed
passen en met de houders aan
bestuurderszijde bevestigd zijn.Sturen
Als de stuurbekrachtiging wegvalt
omdat de motor afslaat of wegens
een defect in het systeem, kunt u de auto blijven besturen, maar kost dat
wellicht meer kracht.Starten en bediening
Nieuwe auto inrijden Tijdens de eerste ritten niet onnodig
hard remmen.
Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
wikkeling optreden door het verdam‐ pen van was en olie op het uitlaatsys‐ teem. Na de eerste rit de auto enige
tijd buiten parkeren en inademen van
de dampen vermijden.
Tijdens het inrijden kunnen het brand‐ stof- en motorolieverbruik hoger zijn.
Ook wordt het uitlaatfilter mogelijk
vaker geregenereerd.
Uitlaatfilter 3 164.
Contactslotstanden
Draai de sleutel op: