PEUGEOT 2008 2014 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2014, Model line: 2008, Model: PEUGEOT 2008 2014Pages: 336, PDF Size: 9.45 MB
Page 61 of 336

59
3
Comfort
Achterbank
Schuif de desbetreffende voorstoel indien nodig naar voren. Houd de desbetreffende buitenste veiligheidsgordel tegen de rugleuning en maak deze vast. Zet de hoofdsteunen in de laagste stand.
Zet de rugleuning 2 rechtop en vergrendel deze. Controleer of de rode markering bij de knop 1 niet meer zichtbaar is. Maak de buitenste veiligheidsgordel los en plaats deze naast de rugleuning.
Bij het neerklappen van de rugleuning mag de middelste veiligheidsgordel niet worden vastgemaakt, deze moet plat tegen de rugleuning worden gelegd.
Duw op de knop 1 om de rugleuning 2 te ontgrendelen. Klap de rugleuning 2 op de zitting 3 .
Neerklappen van de rugleuning Terugplaatsen van de rugleuning
U kunt het linkerdeel (2/3) en/of het rechterdeel (1/3) van de rugleuning van de achterbank neerklappen om de bagageruimte te vergroten. De zitting bestaat uit één deel en kan niet opgeklapt worden.
Let erop dat bij het terugplaatsen van de rugleuning van de achterbank de veiligheidsgordels niet klem komen te zitten.
Om de inhoud van de bagageruimte te vergroten kunt u uitsluitend de rugleuningen van de achterbank neerklappen; de zitting kan niet worden opgeklapt.
Page 62 of 336

60
Comfort
Stuurwielverstelling
Zorg dat de auto stilstaat en trek aan de hendel om het stuurwiel te ontgrendelen. Verstel het stuur wiel in hoogte en diepte voor een optimale zithouding. Druk de hendel goed vast om het stuur wiel te vergrendelen.
Voer deze handelingen om veiligheidsredenen uitsluitend uit bij stilstaande auto.
De hoofdsteunen hebben een gebruiksstand (hoog) en een ingeklapte stand (laag). De hoofdsteunen kunnen worden verwijderd en onderling worden uitgewisseld. Verwijderen van een hoofdsteun: trek de hoofdsteun omhoog tot aan de
aanslag, druk vervolgens de pal A in.
Hoofdsteunen achter
Ga nooit rijden als de hoofdsteunen zijn verwijderd; de hoofdsteunen moeten zijn geplaatst en correct zijn afgesteld.
Page 63 of 336

61
3
Comfort
Spiegels
De verstelbare buitenspiegels zorgen voor het benodigde zicht naar achteren bij een inhaalmanoeuvre of het parkeren van de auto. De buitenspiegels kunnen ook worden ingeklapt voor het parkeren in een smalle straat.
Buitenspiegels
De waargenomen objecten in de buitenspiegels lijken verder af dan ze in werkelijkheid zijn. Hiermee moet rekening worden gehouden om de afstand ten opzichte van achteropkomend verkeer goed in te schatten.
Ontwaseming - ontdooiing
Verstellen Verstellen
Handmatig verstelbare buitenspiegels
Inklappen
Tijdens het parkeren kunt u de spiegels handmatig inklappen.
Uitklappen
Klap voordat u de motor start de spiegels uit.
Elektrisch verstelbare buitenspiegels
Beweeg de hendel in de vier richtingen om de spiegel in de gewenste stand te verstellen.
Zet de knop A naar links of rechts om de desbetreffende spiegel te selecteren. Duw de knop B in de 4 richtingen om de
spiegel af te stellen. Zet de knop A weer in het midden.
Deze functie kunt u inschakelen door bij draaiende motor op de toets van de achterruitver warming te drukken. Raadpleeg voor meer informatie over de ontwaseming en ontdooiing van de achterruit de desbetreffende rubriek.
Page 64 of 336

62
!
Comfort
Als de buitenspiegels zijn ingeklapt met behulp van de schakelaar A , worden ze niet automatisch uitgeklapt als de auto wordt ontgrendeld. Trek nogmaals de schakelaar A naar achteren om de A naar achteren om de Abuitenspiegels uit te klappen.
Het automatisch in- en uitklappen van de buitenspiegels kan worden gedeactiveerd door het PEUGEOT-netwerk of door een gekwalificeerde werkplaats. Klap de buitenspiegels in als u uw auto in een automatische autowasstraat laat wassen.
Inklappen
- Automatisch: vergrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. - Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren.
Uitklappen
- Automatisch: ontgrendel de auto met de afstandsbediening of de sleutel. - Handmatig: trek bij aangezet contact de schakelaar A naar achteren.
Automatisch dimmende binnenspiegel
Dankzij een sensor die de hoeveelheid licht die vanaf de achterzijde van de auto op de spiegel
valt meet, gaat de binnenspiegel geleidelijk en automatisch over van de dag- in de nachtstand.
Verstelbare spiegel voor het zicht recht achter de auto. De binnenspiegel is voorzien van een nachtstand waardoor de spiegel donkerder wordt en de bestuurder minder hinder ondervindt van de zon en van koplampverlichting van achteropkomend
verkeer...
Binnenspiegel
Binnenspiegel met handbediende dag-/nachtstand
Verstellen
Stel de spiegel af als deze in de dagstand staat.
Dag-/nachtstand
Trek aan het hendeltje om de spiegel in de nachtstand te zetten. Duw het hendeltje naar voren om de spiegel terug te zetten in de dagstand. Zodra de achteruitversnelling wordt ingeschakeld, wordt de spiegel in de dagstand gezet voor een maximaal zicht naar achteren.
Om veiligheidsredenen moeten de spiegels zo zijn ingesteld dat de "dode hoek" zo klein mogelijk is.
Indien nodig kunt u de buitenspiegels handmatig inklappen.
Page 65 of 336

63
3
Comfort
Ventilatie
Luchtgeleiding
De lucht kan afhankelijk van de instellingen van de bestuurder via verschillende circuits worden toegevoerd: - rechtstreekse toevoer naar het interieur (toevoer van buitenlucht), - toevoer via het ver warmingscircuit, - toevoer via het circuit van de airconditioning.
Bedieningspaneel
Het systeem wordt bediend via het bedieningspaneel A van de middenconsole.
1. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de voorruit. 2. Uitstroomopeningen voor het ontdooien of ontwasemen van de zijruiten. 3. Afsluitbare en verstelbare zijventilatieroosters.
4. Afsluitbare en verstelbare middelste ventilatieroosters. 5. Uitstroomopeningen beenruimte voorpassagiers. 6. Uitstroomopeningen beenruimte achterpassagiers.
Luchtverdeling
Luchttoevoer
De lucht in het interieur, die overigens wordt gefilterd, wordt van buitenaf toegevoerd via het luchtrooster onder de voorruit, of is lucht die in het interieur wordt gerecirculeerd.
Page 66 of 336

64
Comfort
Neem voor een optimale werking van de ver warming, ventilatie en airconditioning de volgende gebruiksadviezen in acht: Let erop dat voor een gelijkmatige verdeling van de lucht naar het interieur de uitstroomopening onder de voorruit, de verschillende luchtkanalen, ventilatieroosters en overige uitstroomopeningen alsmede de ventilatieopening in de bagageruimte vrij blijven. Let erop dat de zonnesensor op het dashboard niet wordt afgedekt. Deze sensor dient voor de regeling van de automatische airconditioning. Zet de airconditioning minstens één tot twee keer per maand vijf tot tien minuten aan om het systeem in per fecte staat te houden. Controleer regelmatig de staat van het interieur filter en laat de filterelementen periodiek vervangen. Wij raden u een gecombineerd interieur filter aan. Dankzij het toegevoegde speciale actieve middel draagt het bij tot een gezuiverde lucht voor de inzittenden en een schoon interieur (vermindering van allergische reacties, stank en vetaanslag). Laat om de per fecte werking van de airconditioning te garanderen het systeem regelmatig controleren zoals voorgeschreven in het garantie- en onderhoudsboekje. Gebruik de airconditioning niet als deze niet koelt en raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde werkplaats. Bij een zware belasting van de motor (trekken van een aanhanger op een steile helling bij een hoge buitentemperatuur) kan de airconditioning tijdelijk worden uitgeschakeld voor een optimale trekkracht van de motor.
Gebruiksadviezen voor de verwarming, ventilatie en airconditioning
Als de auto lange tijd in de zon heeft gestaan en de temperatuur in het interieur hoog is opgelopen, zet dan de ruiten enige tijd open. Zorg ervoor dat de aanjagersnelheid voldoende hoog is ingesteld, zodat de lucht in het interieur goed ververst
wordt. Het airconditioningssysteem is chloorvrij en is niet schadelijk voor de ozonlaag.
Condensvorming in de airconditioning kan ertoe leiden dat zich een klein plasje water onder de auto vormt. Dit is een normaal verschijnsel.
Stop & Start-systeem
De ver warming en de airconditioning werken uitsluitend bij draaiende motor. Als u het thermische comfort in de auto op het door u gewenste niveau wilt houden, kunt u tijdelijk de functie Stop & Start uitschakelen (zie de desbetreffende rubriek).
Page 67 of 336

65
3
Comfort
Temperatuurregeling
Draai de knop van blauw (koel) naar rood (warm) om de temperatuur naar behoefte in te stellen.
De airconditioning werkt alleen als de motor draait.
Luchtopbrengstregeling
Draai de knop in één van de zes standen om de gewenste luchtopbrengst te verkrijgen.
Wanneer de knop van de luchtopbrengstregeling in de stand 0 staat (uitschakeling van het systeem), wordt het thermische comfort niet meer geregeld. Er blijft door de rijwind echter nog wel een kleine luchtstroom gehandhaafd.
Handbediende airconditioning
Verwarming / ventilatie
1. Temperatuurregeling. 2. Luchtopbrengstregeling. 3. Luchtverdeling. 4. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie. 5. Airconditioning aan/uit.
Page 68 of 336

66
Comfort
Airconditioning aan/uit
Het systeem stelt u in staat: - de temperatuur in het interieur 's zomers te verlagen, - in de winter bij temperaturen boven 3°C beslagen ruiten snel te ontwasemen.
Aan
Druk op de toets "A /C " : het lampje van de toets gaat branden.
Uit
Druk nogmaals op de toets "A /C " : het lampje van de toets gaat uit. Door het uitschakelen van de airconditioning kan hinder ontstaan (vocht, beslaan van ruiten).
De airconditioning kan tijdens alle seizoenen effectief gebruikt worden, mits de ruiten zijn gesloten.
De airconditioning werkt niet als de aanjagerknop 2 in de stand "0" staat .
Om de toevoer van koele lucht te versnellen kunt u gedurende enkele ogenblikken de recirculatie van de interieurlucht inschakelen. Schakel daarna weer over op de toevoer van buitenlucht.
Luchtverdeling
Voorruit en zijruiten.
Voorruit, zijruiten en beenruimte.
Beenruimte.
Middelste ventilatieroosters en zijventilatieroosters.
De luchtstroom kan worden gevarieerd door de knop in een middenstand te zetten.
Druk op de toets om de lucht in het interieur te laten recirculeren. Het controlelampje gaat branden.
Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie
De recirculatiestand dient om de luchttoevoer af te sluiten bij stank en stofoverlast. Schakel zo snel mogelijk de toevoer van buitenlucht weer in om te voorkomen dat de luchtkwaliteit in het interieur achteruitgaat en de ruiten beslaan.
Druk nogmaals op de toets om de toevoer van buitenlucht weer in te schakelen. Het controlelampje gaat uit.
Page 69 of 336

67
3
Comfort
Automatische airconditioning met gescheiden regeling
Automatische werking
Automatisch programma "comfort"
Er zijn drie standen waaruit de bestuurder en zijn passagier kunnen kiezen voor het
gewenste comfort in het interieur.
Om bij koude motor de toevoer van koude lucht te beperken, wordt de ventilatie geleidelijk op het optimale niveau gebracht.
Bij koud weer wordt de warme lucht uitsluitend naar de voorruit, de zijruiten en de beenruimte van de passagiers verdeeld.
Voor het beste compromis tussen thermisch comfort en een laag geluidsniveau.
Voor een aangenaam comfort en een zo laag mogelijk geluidsniveau, aangezien de aanjagersnelheid beperkt wordt.
Voor een doeltreffende en dynamische luchttoevoer.
Druk herhaaldelijk op de toets "AUTO" . Het lampje gaat branden zodra de toets wordt ingedrukt; de ingeschakelde stand verschijnt op het display van de automatische airconditioning.
1. Automatisch programma "comfort". 2. Temperatuurregeling bestuurderszijde. 3. Temperatuurregeling passagierszijde. 4. Automatisch programma "zicht". 5. Airconditioning A AN/UIT. 6. Regeling luchtverdeling. 7. Regeling luchtopbrengst. 8. Toevoer van buitenlucht/luchtrecirculatie.
De airconditioning werkt uitsluitend bij draaiende motor.
Page 70 of 336

68
Comfort
Instelling op een waarde van ongeveer 21 biedt een optimaal comfort. Desgewenst kunt u een andere waarde instellen, die gebruikelijk tussen 18 en 24 ligt. Het is raadzaam het verschil tussen de instellingen links en rechts niet meer dan 3 te laten bedragen.
Als de temperatuur in de auto bij het instappen veel lager of hoger is dan de ingestelde waarde, heeft het geen zin om voor een optimale temperatuur de ingestelde waarde te wijzigen. Het systeem compenseert automatisch en zo snel mogelijk het temperatuurverschil.
Automatisch programma "zicht"
Voor een maximale afkoeling of opwarming van het interieur kan de temperatuurregeling op een waarde lager dan 14 of hoger dan 28 worden ingesteld. Duw de toets 2 of 3 omlaag tot "LO"wordt weergegeven of omhoog tot "HI" wordt weergegeven.
Raadpleeg de paragraaf "Ontwasemen - Ontdooien voor".
Het is mogelijk één of meer functies van de airconditioning handmatig in te stellen, terwijl de overige functies automatisch worden geregeld.
Handmatig instellen
De airconditioning functioneert, als de ruiten gesloten zijn, optimaal in elk seizoen.
Airconditioning AAN/UIT
Dit systeem maakt het mogelijk om: - in de zomer de temperatuur in het interieur te verlagen, - in de winter, bij temperaturen hoger dan 3°C, de ruiten sneller te ontwasemen.
Inschakelen Druk op de toets A/C , het desbetreffende lampje gaat branden. De airconditioning werkt niet als de regeling voor de luchtopbrengst is uitgeschakeld.
Uitschakelen Druk de toets "A /C " nogmaals in, het desbetreffende lampje gaat uit. Het uitschakelen van de airconditioning kan negatieve effecten hebben (vocht, condens).
Zodra u een instelling wijzigt, dooft het lampje van de toets "AUTO" . Druk nogmaals op de toets "AUTO" om terug te keren naar het automatisch programma "c omfo r t ".
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de temperatuur afzonderlijk naar wens instellen. De op het display weergegeven waarde heeft betrekking op een bepaald comfortniveau en niet op de temperatuur in graden Celsius of Fahrenheit.
Duw de impulstoets 2 of 3 omlaag (blauw) om de waarde te verlagen of omhoog (rood) om de waarde te verhogen.