ESP PEUGEOT 2008 2020 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2020, Model line: 2008, Model: PEUGEOT 2008 2020Pages: 260, PDF Size: 6.38 MB
Page 131 of 260

129
Rijden
6– slecht zicht (onvoldoende verlicht wegdek, sneeuw, regen, mist),– verblinding (verlichting van een tegenligger, laagstaande zon, spiegeling op een nat wegdek,
uitrijden van een tunnel, afwisseling van
schaduw en licht),
– gedeelte van de voorruit voor de camera vuil, beslagen, bevroren, bedekt door sneeuw,
beschadigd of bedekt door een sticker,
– wegmarkeringen beschadigd, deels niet zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden, wegsplitsingen),
– bij het rijden in een scherpe bocht,– bij het rijden op bochtige wegen,– bij de aanwezigheid van asfaltverbindingen op de weg.
Het systeem mag niet worden gebruikt:– bij het rijden met een noodreservewiel,– bij het trekken van een aanhanger, met name als deze niet aangekoppeld of
goedgekeurd is,
– bij slechte weersomstandigheden,– bij het rijden op een glad wegdek (kans op aquaplanning, sneeuw, ijzel),– bij het rijden op een circuit,– op een testbank.
Storing
Een systeemstoring wordt
aangegeven door branden van het
lampje Service en dit (oranje) symbool, in
combinatie met een waarschuwingsmelding en
een geluidssignaal.
Lane Keeping Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem detecteert met behulp van een
camera aan de bovenzijde van de voorruit
rijstrookmarkeringen en bermranden (afhankelijk
van de uitvoering), corrigeert de koers van
de auto en waarschuwt de bestuurder zodra
overschrijding van de rijstrookmarkering of
bermrand dreigt (afhankelijk van de uitvoering).
Dit systeem is met name nuttig op snelwegen en
autowegen.
Werkingsvoorwaarden
– Rijsnelheid tussen 65 en 180 km/u.– Weg voorzien van een middenstreep.– Stuurwiel met beide handen vastgehouden.– Richtingaanwijzers niet ingeschakeld.– ESP ingeschakeld en in werkende staat.
Het systeem assisteert de bestuurder
uitsluitend als de auto ongewild de
rijstrook dreigt te verlaten Het regelt niet het
aanhouden van een veilige afstand of het
aanhouden van een rijsnelheid, en het grijpt
ook niet in op het remsysteem van de auto.
De bestuurder moet altijd beide handen
aan het stuurwiel houden zodat hij kan
ingrijpen zodra het systeem dit niet meer
kan (bijvoorbeeld wanneer de middenstreep
ontbreekt).
Werking
Zodra het systeem herkent dat de auto op
het punt staat om ongewild een van de
gedetecteerde rijstrookmarkeringen of (berm)
randen van de weg te overschrijden, corrigeert
het systeem de koers van de auto totdat deze
weer netjes binnen de rijstrook rijdt.
De bestuurder kan bewegingen in het stuurwiel
voelen.
Dit lampje knippert gedurende de
koerscorrectie.
De bestuurder kan de correctie
verhinderen door het stuurwiel stevig
vast te houden (bijvoorbeeld bij een
uitwijkmanoeuvre).
De correctie wordt meteen onderbroken als
de richtingaanwijzers worden ingeschakeld.
Page 132 of 260

130
Rijden
Zolang de richtingaanwijzers zijn ingeschakeld
en gedurende enkele seconden nadat ze zijn uitgeschakeld, beschouwt het systeem elke
afwijking van de koers als gewild en worden er
geen correcties uitgevoerd.
Maar als de dodehoekbewaking is ingeschakeld en de bestuurder van rijstrook gaat wisselen
terwijl er een ander voertuig in de dode hoek
wordt gedetecteerd, voert het systeem ondanks
het inschakelen van de richtingaanwijzers toch
een koerscorrectie uit.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over het
dodehoekbewaking .
Als het systeem detecteert dat de
bestuurder tijdens een automatische
correctie het stuurwiel niet voldoende stevig
vast heeft, onderbreekt het systeem deze
correctie. Er wordt een waarschuwing
geactiveerd om de bestuurder erop te
attenderen dat hij de controle over de auto
moet overnemen.
Rijomstandigheden en bijbehorende waarschuwingen
In de onderstaande tabel ziet u een beschrijving van de waarschuwingen e\
n meldingen die afhankelijk van de rijomstandigheden kunnen worden
weergegeven.
Deze waarschuwingen worden niet opeenvolgend weergegeven.
Status van de functie VerklikkerlampjeWeergave en/of
bijbehorende melding Aanwijzingen
UIT
(grijs) Functie uitgeschakeld.
AAN
(grijs) Functie actief, niet voldaan aan de voorwaarden:
– snelheid lager dan 65
km/u;– geen rijstrookmarkering gedetecteerd;– ASR-/DSC-systemen uitgeschakeld of ingrijpen van het ESP;– "sportieve" rijstijl.
Page 134 of 260

132
Rijden
Werkingslimieten
Het systeem gaat in de volgende gevallen
automatisch over in de wachtstand:
– ESP uitgeschakeld of bezig met een ingreep.– De snelheid is lager dan 70 km/u of hoger dan 180 km/u.– Aansluiten stekker van een aanhanger .– Detectie van het gebruik van een noodreservewiel (dit wordt niet onmiddellijk
gedetecteerd, daarom is het raadzaam de
functie in dat geval uit te schakelen).
– Detectie van sportief rijgedrag, intrappen van het rempedaal of gaspedaal.– Er wordt gereden op een weg zonder wegmarkeringen.– Inschakelen van de richtingaanwijzers.– In een bocht wordt de binnenste rijstrookmarkering overschreden.– Rijden in een scherpe bocht.– Wanneer de bestuurder niet reageert op een correctie.
Het systeem werkt in de volgende
situaties mogelijk minder goed of
helemaal niet:
– Onvoldoende contrast tussen het wegdek en de zijkant van de weg (bijv. schaduw).– Wegmarkeringen zijn versleten, niet zichtbaar door sneeuw of modder, of
meerdere wegmarkeringen (weggedeelte met
werkzaamheden enz.),
– Te weinig afstand tot de voorligger (waardoor de rijstrookmarkeringen niet
kunnen worden gedetecteerd).
– Smalle, bochtige wegen.
Kans op ongewenst activeren
Wij raden u aan om het systeem in de volgende
rijomstandigheden te deactiveren:
– Rijden op een beschadigd, onstabiel of erg glad (ijzel) wegdek.– Slechte weersomstandigheden.– Bij rijden op een racecircuit.– Op een testbank.
Uitschakelen/inschakelen
► Met deze toets kunt u het systeem op elk moment uit- of inschakelen. Wanneer het is uitgeschakeld, gaan het
controlelampje in de toets en dit
waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden.
Het systeem wordt automatisch ingeschakeld
zodra het contact wordt ingeschakeld.
Storing
Een systeemstoring wordt
aangegeven met het branden van
deze waarschuwingslampjes op het
instrumentenpaneel, in combinatie met een
geluidssignaal en een melding.
Laat het systeem controleren door een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
actieve
dodehoekbewaking
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Het systeem omvat sensoren op de zijkanten
van de bumpers en waarschuwt de bestuurder
voor de mogelijk gevaarlijke aanwezigheid
van andere voertuigen (auto's, vrachtwagens,
motoren) in de blinde hoeken van de auto
(gebieden die de bestuurder niet kan zien).
In de buitenspiegel aan de zijde waar
zich dat voertuig bevindt, gaat er een
waarschuwingslampje branden:
– direct, wanneer u wordt ingehaald;– na ongeveer een seconde, wanneer u langzaam een ander voertuig inhaalt.
Naast deze waarschuwing zult u een
koerscorrectie voelen als u probeert een lijn
te overschrijden terwijl de richtingaanwijzer
geactiveerd is, om een botsing te voorkomen.
Inschakelen/uitschakelen
Deze functie wordt ingesteld via het menu Rijverlichting/Auto op het touchscreen.
Wanneer de auto wordt gestart, gaat in
de linker- of rechterbuitenspiegel een
waarschuwingslampje branden om aan te geven
dat het systeem is geactiveerd.
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Het systeem wordt automatisch
uitgeschakeld als u een aanhanger trekt
met een door PEUGEOT gehomologeerde
trekhaak.
Page 143 of 260

141
Rijden
6Deze weergave maakt het recht inparkeren
gemakkelijker en biedt de mogelijkheid om de
obstakels in de buurt van de auto te zien. Dit
beeld verdwijnt automatisch als de auto langere
tijd stilstaat.
Beeld van de camera achter
De op de achterklep gemonteerde camera is
actief als de achteruitversnelling is ingeschakeld
en de snelheid niet hoger is dan 10 km/h.De functie wordt uitgeschakeld:– Automatisch, bij snelheden hoger dan ongeveer 20 km/h.– Automatisch, als de achterklep wordt geopend.– Als er uit de achteruitversnelling wordt geschakeld.– Als op de witte pijl linksboven in de hoek van het touchscreen wordt gedrukt.
Stand AUTO
Deze stand is standaard geactiveerd.
Wanneer een obstakel zich ter hoogte van de
rode lijn bevindt (minder dan 30 cm van de auto) wordt dankzij de sensoren in de achterbumper
automatisch overgeschakeld van de weergave
van de omgeving achter de auto (standaard)
naar de weergave van het beeld van bovenaf
(ingezoomd) van de auto.
Standaardweergave
Het gebied achter de auto wordt weergegeven
op het scherm.
De blauwe lijnen (1) geven de breedte van de
auto weer met uitgeklapte buitenspiegels; ze
verplaatsen zich afhankelijk van de stand van
het stuurwiel.
De rode lijn 2
geeft een afstand van 30 cm vanaf de achterbumper weer; de twee blauwe lijnen 3
en 4 een afstand van respectievelijk 1 m en 2 m.
Deze weergave is beschikbaar in de stand
AUTO of door deze te selecteren in het menu
voor het veranderen van de weergave.
Ingezoomde weergave
De camera registreert de omgeving tijdens het
manoeuvreren om een samengesteld beeld
van bovenaf van de achterzijde van de auto en
van zijn nabije omgeving te creëren zodat de
obstakels rondom de auto goed zichtbaar zijn.
Page 147 of 260

145
Rijden
6Bij het inparkeren is het mogelijk dat de
bestuurder de manoeuvre moet voltooien.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod,
wegwerkzaamheden met beschadigd wegdek,
parkeerplaats naast een greppel enz.).
– Het systeem kan aangeven dat er een plaats is gevonden, maar biedt deze niet aan vanwege
een vast obstakel aan de tegenoverliggende
zijde van de manoeuvre waardoor de auto de
voor het inparkeren benodigde baan niet kan
volgen.
– Het systeem kan aangeven dat er een plaats is gevonden, maar activeert de manoeuvre niet,
omdat de breedte van de rijstrook onvoldoende
is.
– Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres in scherpe
bochten.
– Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen die veel groter zijn dan de auto zelf of die
begrensd worden door obstakels die te laag
(trottoirbanden, drempels enz.) of te dun
(bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
– Als de auto zwaar is beladen, kunnen de afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de
volgende omgevingsomstandigheden:
– Langs een zachte berm (bijvoorbeeld greppel), kade of een rand van een afgrond.– Bij een glad wegdek (bijvoorbeeld ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de
volgende situaties zich voordoet:
– Als de bandenspanning van een band te laag is.– Als een van de bumpers is beschadigd.– Als een van de camera's defect is.
Gebruik de functie niet wanneer de auto
is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
– Wanneer voorwerpen worden vervoerd die langer zijn dan de auto (ladder op de
allesdragers, fietsendrager op de achterklep
enz.).
– Indien een niet-goedgekeurde trekhaak gemonteerd is.– Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.
– Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.– Als wielen met een andere diameter dan de oorspronkelijke zijn aangebracht.– Na aanpassing van een of beide bumpers (aanvullende bescherming).– Als de sensoren opnieuw gespoten zijn buiten het PEUGEOT-dealernetwerk,– Bij gebruik van sensoren die niet voor de auto zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is ingeschakeld, knippert dit lampje tijdelijk en klinkt er een
geluidssignaal om een storing in het systeem
aan te geven.
Als de storing zich voordoet terwijl het systeem
wordt gebruikt, gaat het lampje uit.
Als de storing in het parkeerhulpsysteem zich voordoet
tijdens het gebruik van het systeem (een van
deze waarschuwingslampjes gaat branden), dan
wordt de functie uitgeschakeld.
Laat het systeem bij een storing controleren door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging
wordt dit waarschuwingslampje
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een waarschuwingsmelding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Full Park Assist
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen.
Dit systeem biedt actieve parkeerhulp bij auto's
met de automatische transmissie EAT8 of de
selectiehendel (elektrisch); het detecteert een
vrije parkeerplek parallel aan of haaks op de
rijbaan en voert de parkeermanoeuvre uit. De
bestuurder hoeft niets te doen. Met dit systeem
Page 150 of 260

148
Rijden
auto de voor de parkeermanoeuvre vereiste koers niet kan volgen.– Het systeem kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar activeert de manoeuvre niet,
omdat de breedte van de rijbaan onvoldoende is.
– Het systeem is niet ontworpen voor het uitvoeren van parkeermanoeuvres op een steile
helling of in een scherpe bocht.
– Het systeem detecteert geen parkeerplaatsen die veel groter zijn dan de auto zelf of die
begrensd worden door obstakels die te laag
(trottoirbanden, drempels enz.) of te dun
(bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
– De werking van het systeem kan negatief worden beïnvloed door een onjuiste
bandenspanning.
– Als de auto zwaar beladen is, kunnen de afstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de
volgende omgevingsomstandigheden:
– Langs een zachte berm (greppel), kade of
een rand van een afgrond.– Bij een glad wegdek (ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de
volgende situaties zich voordoet:
– Als de bandenspanning van een band te laag is.– Als een van de bumpers is beschadigd.– Als een van de camera's defect is.– Als de remlichten niet werken.
– De transmissie in een andere stand zetten (behalve P).
De auto staat meteen stil als de manoeuvre
wordt onderbroken.
Dit wordt bevestigd door de weergave van
dit symbool in combinatie met de melding
"Manoeuvre geannuleerd".
Als u de manoeuvre wilt hervatten wanneer
de reden voor het onderbreken niet meer
bestaat:
► Laat alle bedieningselementen los (rempedaal, toets van de functie, stuurwiel,
enz.).
► Druk opnieuw op de toets van de functie. Definitief onderbreken na annuleren van de
manoeuvre:
► Trap het rempedaal in en selecteer een versnelling.
Permanent annuleren van de manoeuvre
De manoeuvre wordt in de volgende situaties
geannuleerd:
– De bestuurder onderneemt geen actie
binnen 30 seconden nadat de manoeuvre is
geannuleerd.
– De parkeerrem wordt handmatig aangetrokken.– De bestuurder schakelt stand P van de
transmissie in.
– De veiligheidsgordel van de bestuurder wordt losgemaakt.– Een van de portieren of de achterklep wordt geopend.
– De richtingaanwijzers aan de tegenovergestelde zijde van die van de
manoeuvre worden ingeschakeld.
– In bepaalde gevallen, wanneer een wiel van de auto een stoeprand of een laag voorwerp
raakt.
– De antispinregeling grijpt in op een glad wegdek.– De motor slaat af.– Er verschijnt plotseling een obstakel in de baan van de manoeuvre dat niet is gedetecteerd
door het systeem voordat de manoeuvre is
begonnen en het obstakel blijft langer dan 30
seconden aanwezig.
– Na 10 in- of uitparkeermanoeuvres bij fileparkeren en na 7 manoeuvres bij haaks
inparkeren.
– Bij een storing in het systeem tijdens het manoeuvreren.
Door het annuleren van de manoeuvre worden
de remmen onmiddellijk geactiveerd en wordt de
functie automatisch uitgeschakeld.
Dit symbool wordt weergegeven in
combinatie met de melding “ Manoeuvre
geannuleerd” op het touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de
controle over de auto over te nemen.
De functie wordt na een paar seconden
uitgeschakeld; dit lampje op het
instrumentenpaneel gaat uit en de functie keert
terug naar de oorspronkelijke weergave.
Het systeem schakelt na 4 seconden
automatisch stand P van de transmissie in.
Einde van manoeuvre
De auto stopt zodra de manoeuvre is voltooid.Dit symbool wordt weergegeven in
combinatie met de melding “ Manoeuvre
voltooid ” op het touchscreen.
Als de functie wordt uitgeschakeld, gaat
dit lampje op het instrumentenpaneel uit
en gaat het systeem terug naar de
oorspronkelijke weergave.
– Bij het inparkeren is het mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre moet voltooien.
De transmissie schakelt 4 seconden na het
voltooien van de manoeuvre naar stand P.
– Wanneer u een parkeerplek verlaat, schakelt de transmissie naar stand N als de manoeuvre
is voltooid. Met een melding en symbolen wordt
de bestuurder aangespoord de controle over de
auto over te nemen.
De transmissie schakelt automatisch naar stand
P als de bestuurder binnen 30 seconden geen
actie onderneemt.
Werkingslimieten
– Het systeem kan een ongeschikte parkeerplaats voorstellen (parkeerverbod,
wegwerkzaamheden met beschadigd wegdek,
parkeerplaats naast een greppel, enz.).
– Het system kan aangeven dat een plaats is gevonden, maar biedt deze niet als mogelijkheid
aan omdat door een vast obstakel aan de
tegenoverliggende zijde van de manoeuvre de
Page 151 of 260

149
Rijden
6auto de voor de parkeermanoeuvre vereiste
koers niet kan volgen.
–Het systeem kan aangeven dat een plaats isgevonden, maar activeert de manoeuvre niet,
omdat de breedte van de rijbaan onvoldoende is.
–Het systeem is niet ontworpen voor hetuitvoeren van parkeermanoeuvres op een steile
helling of in een scherpe bocht.
–Het systeem detecteert geen parkeerplaatsendie veel groter zijn dan de auto zelf of die
begrensd worden door obstakels die te laag
(trottoirbanden, drempels enz.) of te dun
(bomen, palen, draadhekken enz.) zijn.
–De werking van het systeem kan negatiefworden beïnvloed door een onjuiste
bandenspanning.
–Als de auto zwaar beladen is, kunnen deafstandsmetingen worden verstoord door het
achteroverhellen van de auto.
Gebruik de functie niet onder de
volgende omgevingsomstandigheden:
–Langs een zachte berm (greppel), kade of
een rand van een afgrond.–Bij een glad wegdek (ijzel).
Gebruik de functie niet als een van de
volgende situaties zich voordoet:
–Als de bandenspanning van een band telaag is.–Als een van de bumpers is beschadigd.–Als een van de camera's defect is.–Als de remlichten niet werken.
Gebruik de functie niet wanneer de auto
is blootgesteld aan een van de volgende
aanpassingen:
–Wanneer voorwerpen worden vervoerddie langer zijn dan de auto (ladder op de
allesdragers, fietsendrager op de achterklep
enz.).
–Indien een niet-goedgekeurde trekhaakgemonteerd is.–Indien sneeuwkettingen gemonteerd zijn.–Indien een noodreservewiel wordt gebruikt.–Als wielen met een andere diameter dan deoorspronkelijke zijn aangebracht.–Na aanpassing van een of beide bumpers(aanvullende bescherming).–Als de sensoren opnieuw gespoten zijnbuiten het PEUGEOT-dealernetwerk,–Bij gebruik van sensoren die niet voor deauto zijn goedgekeurd.
Storingen
Als de functie niet is ingeschakeld, knippert dit waarschuwingslampje tijdelijk
en klinkt er een geluidssignaal om een storing in
de Full Park Assist aan te geven.Als de storing zich voordoet terwijl het systeem
wordt gebruikt, gaat het waarschuwingslampje
uit.
Als er zich tijdens het gebruik van de Full Park Assist een storing in een van de parkeersensoren voordoet (een van deze waarschuwingslampjes gaat branden), dan
wordt de functie uitgeschakeld.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Bij een storing in de stuurbekrachtiging
wordt dit waarschuwingslampje
weergegeven op het instrumentenpaneel in
combinatie met een melding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige plaats.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats.
Page 152 of 260

Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen
EN590, EN16734 en EN16709, met een
methylvetzuurgehalte tot respectievelijk 7%,
10%, 20% en 30%. Bij het gebruik van B20- of
B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden speciale
onderhoudsvoorschriften die onder "Zware
omstandigheden" vallen.
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is
nadrukkelijk verboden (kans op schade aan
de motor en het brandstofcircuit).
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001(benzine) of
B715000 (diesel) zijn toegestaan.
Al meer dan 20 jaar heeft het PEUGEOT TOTAL-partnerschap nieuwe prestatienormen gesteld bij het bereiken van successen onder de zwaarste
omstandigheden, met overwinningen in de 24 uur van Le Mans, het
Wereldkampioenschap Rally en de Dakar-rally. Voor deze uitzonderlijke
prestaties kozen de teams van Peugeot Sport voor TOTAL QUARTZ, een
hoogwaardig smeermiddel dat de motor onder de meest extreme omstandigheden
beschermt.
T QUA
des tijds
TOTAL QUARTZ INEO FIRST is een zeer hoogwaardig smeermiddel dat door de R&D-teams van Peugeot en Total gezamenlijk is ontwikkeld. De
innovatieve technologie van deze motorolie die speciaal voor auto's van het
merk Peugeot is ontwikkeld draagt in grote mate bij tot het terugdringen van
de CO
2 -emissies en zorgt voor een schone motor.
PEUGEO & T
P
Page 153 of 260

151
Praktische informatie
7Compatibiliteit van
brandstoffen
Benzine die voldoet aan de norm EN228 met
respectievelijk tot 5% en 10% ethanol.
Diesel die voldoet aan de normen
EN590, EN16734 en EN16709, met een
methylvetzuurgehalte tot respectievelijk 7%,
10%, 20% en 30%. Bij het gebruik van B20- of
B30-brandstof, zelfs af en toe, gelden speciale
onderhoudsvoorschriften die onder "Zware
omstandigheden" vallen.
Diesel met paraffine volgens de norm EN15940.
Het gebruik van elk ander type (bio)
brandstof (zuivere of verdunde
plantaardige of dierlijke olie, stookolie ...) is
nadrukkelijk verboden (kans op schade aan
de motor en het brandstofcircuit).
Alleen brandstofadditieven die voldoen aan de norm B715001(benzine) of
B715000 (diesel) zijn toegestaan.
Diesel bij lage
buitentemperaturen
Bij temperaturen beneden het vriespunt kan
paraffine in zomerdiesel vlokvorming en
storingen in de motor veroorzaken. Bij deze
temperaturen is het raadzaam winterdiesel te
tanken en de tank voor minimaal 50% gevuld te
houden.
Bij temperaturen beneden -15 °C is het beter om de auto binnen te parkeren (verwarmde garage)
om problemen bij het starten te voorkomen.
Reizen naar het buitenland
Bepaalde brandstoffen kunnen de motor van
uw auto beschadigen.
In bepaalde landen kan het nodig zijn een
specifieke brandstofsoort te gebruiken
(specifiek octaangetal, specifieke
commerciële benaming enz.) om de goede
werking van de motor te garanderen.
Neem voor meer informatie contact op met uw
dealer.
Tanken
Inhoud brandstoftank: ongeveer 44 liter
(benzine) of 41 liter (diesel).
Reservevolume: ongeveer 5 liter.
Laag brandstofniveau
Als de brandstoftank bijna leeg is, gaat dit waarschuwingslampje op het
instrumentenpaneel branden, in combinatie met
een melding en een geluidssignaal. Als het
lampje gaat branden, bevat de tank nog
ongeveer 5 liter brandstof.
Zolang er nog niet voldoende brandstof is
getankt, gaat dit lampje steeds bij het aanzetten
van het contact branden in combinatie
met de weergave van een melding en een
geluidssignaal. Tijdens het rijden worden deze
melding en dit geluidssignaal steeds vaker
herhaald naarmate het niveau steeds dichter bij
0 komt.
Ga zo snel mogelijk tanken om te voorkomen dat
u met een lege tank strandt.
Zie het desbetreffende hoofdstuk voor meer
informatie over een lege brandstoftank
(diesel).
Stop & Start
Tank nooit als de motor in de STOP-
stand staat. Zet in dat geval altijd het contact
af.
Tanken
Als er minder dan 5 liter brandstof wordt getankt,
wordt deze stijging van het brandstofniveau niet
weergegeven op de brandstofniveaumeter.
Bij het openen van de brandstofvuldop kan er
een aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is
volkomen normaal en wordt veroorzaakt door de
onderdruk die ontstaat door de afdichting van het
brandstofcircuit.
Veilig tanken:
Page 158 of 260

156
Praktische informatie
Regeleenheid
POWER
Groen: elektrische verbinding tot stand
gebracht; het laden kan beginnen.
CHARGE
Knippert groen: bezig met laden of
voorverwarming geactiveerd.
Brandt permanent groen: laden voltooid.
FAULT
Rood: storing; laden niet toegestaan of
moet onmiddellijk worden gestopt. Controleer
of alle aansluitingen in orde zijn en of de
elektrische installatie niet defect is.
Als het lampje niet uit gaat, neem dan
contact op met een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats.
Als u de laadkabel in een stopcontact steekt,
gaan alle lampjes kort branden.
Als er geen lampjes gaan branden, controleer
dan de zekering van het stopcontact.
– Als de zekering is gesprongen, neem dan contact op met een elektricien om te controleren
of uw elektrische installatie geschikt is en
eventuele reparaties uit te voeren.
– Als de zekering niet is gesprongen, gebruik de laadkabel dan niet en neem contact op met
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats.
Aanbevelingen op het label van de
regeleenheid
1.Lees voor gebruik het instructieboekje.
2. Bij verkeerd gebruik van deze laadkabel
kunnen er brand, schade aan eigendommen
en ernstig of dodelijk letsel door elektrocutie
ontstaan!
3. Gebruik altijd een goed geaard stopcontact,
beschermd door een aardlekschakelaar van
30 mA.
4. Gebruik altijd een stopcontact met zekering,
geschikt voor de stroomsterkte van het
elektrische circuit. 5.
Het gewicht van de regeleenheid mag niet
door het stopcontact, de stekker en de
kabels worden gedragen.
6. Gebruik deze laadkabel nooit als hij defect
of beschadigd is.
7. Probeer deze laadkabel nooit te repareren
of te openen. Deze kabel heeft geen
onderdelen die kunnen worden gerepareerd
- vervang de laadkabel als deze beschadigd
is.
8. Dompel deze laadkabel nooit onder in water.
9. Gebruik deze laadkabel nooit met een
verlengsnoer, een multistekker, een
omvormeradapter of een beschadigd
stopcontact.
10. Stop het laden niet door de stekker uit het
stopcontact te trekken.
11 . Forceer de stekker niet als deze op de
aansluiting van de auto is vergrendeld.
12. Stop onmiddellijk met laden door de auto
met de afstandsbediening te vergrendelen
en daarna te ontgrendelen als de laadkabel
of het stopcontact zeer heet aanvoelen.
13. Deze laadkabel bevat onderdelen die
elektrische bogen of vonken kunnen
veroorzaken. Stel deze kabel niet bloot aan
ontvlambare dampen.
14. Gebruik deze laadkabel alleen bij auto's van
het merk PEUGEOT.
15. U mag de stekker nooit met natte handen in
het stopcontact steken of eruit halen.
De tractiebatterij laden
(elektrisch)
Als u de tractiebatterij wilt opladen, sluit dan
de auto aan op een normaal stopcontact
(voor normaal of versneld opladen) of op een
openbaar snellaadstation (voor snel laden).
Om de tractiebatterij volledig op te laden
moet u de gewenste laadprocedure zonder
onderbrekingen volgen tot de procedure
automatisch wordt beëindigd. Het laden kan
direct beginnen of op een geprogrammeerd
tijdstip.
U kunt op elk moment stoppen met laden door
de auto te ontgrendelen en de laadstekker te
verwijderen.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de laadweergaven op het
instrumentenpaneel en het touchscreen.
Afhankelijk van de uitvoering wordt de functie voor geprogrammeerd laden via
het touchscreen of de MyPeugeot-app
ingesteld.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de functie geprogrammeerd
laden.
U kunt de voortgang van het laden ook in
de gaten houden met de
MyPeugeot-app.
Zie het betreffende hoofdstuk voor meer
informatie over de op afstand bedienbare
functies.