ECU Peugeot 208 2015 Handleiding (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2015, Model line: 208, Model: Peugeot 208 2015Pages: 412, PDF Size: 9.11 MB
Page 35 of 412

33
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Datum en tijd
Druk op MENU om het
" HOOFDMENU " weer te geven.
Selecteer " Tijd instellen " of " Datum instellen ".
Touchscreen
Selecteer " Instellingen ".
Selecteer op de secundaire pagina
" Tijd/datum ".
Ga naar de "
Secundaire pagina ".
Wijzig de parameters met de numerieke
toetsen en bevestig uw keuzes. Druk op " Bevestigen " om de
instellingen op te slaan en het menu
te verlaten.
Instrumentenpaneel
F Druk deze toets herhaaldelijk in om de volgende parameters weer te geven:
-
uren,
-
minuten,
-
t
ijdsaanduiding in 12 of 24 uur.
1
Instrumentenpaneel
Page 36 of 412

34
208_nl_Chap01_instruments-bord_ed01-2016
Dimmer verlichting
Twee knoppen
Als de verlichting van de auto is ingeschakeld:
Eén knop
F Druk op deze knop om de lichtsterkte te verhogen. F
D ruk op de knop om de
lichtsterkte te variëren,
F
D
ruk op deze knop om de
lichtsterkte te verlagen. F
l
aat de knop los zodra de gewenste
lichtsterkte is bereikt.
Laat de knop los zodra de gewenste lichtsterkte
is bereikt. U kunt de lichtsterkte van de verlichting van
het dashboard en het touchscreen handmatig
aanpassen aan het licht van de omgeving.
De dashboardverlichting kan niet worden
ingesteld als de verlichting van de
auto is uitgeschakeld of, bij auto's met
dagrijverlichting, in de dagstand staat.
Touchscreen
F Selecteer " Scherminstelling" .
F
D
ruk op MENU
om het
"HOOFDMENU" weer te geven.
F Selecteer
"Instellingen" .
F Selecteer
"Secundaire pagina" .
Instellen
F
R
egel de lichtsterkte door de cursor te
verschuiven.
Instrumentenpaneel
Page 81 of 412

79
Het parkeerlicht en het dimlicht worden
automatisch ingeschakeld als de lichtsterkte
van de omgeving onvoldoende is of in
bepaalde gevallen dat de ruitenwissers worden
ingeschakeld.
De verlichting wordt uitgeschakeld als de
lichtsterkte van de omgeving weer voldoende is
of nadat het wissen is gestopt.
Modus AUTO
Inschakelen
F Draai de ring in de stand "AUTO". Het
inschakelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
Uitschakelen
F Draai de ring in een andere stand. Het uitschakelen wordt bevestigd door een
melding op het display.
Automatische follow me home-
verlichting
De koppeling van de automatische follow me
home-verlichting aan de automatische verlichting
biedt de volgende extra mogelijkheden:
- instellen van de duur van de follow me home-verlichting (15, 30 of 60 seconden),
-
a
utomatische inschakeling van de follow
me home-verlichting als de automatische
verlichting is ingeschakeld. Bij een storing in de lichtsensor
gaat de verlichting branden,
Als de lichtsensor bij mist of sneeuw
voldoende licht waarneemt, wordt
de verlichting niet automatisch
ingeschakeld.
Dek de met de regensensor
gecombineerde lichtsensor die zich in
het midden van de voorruit achter de
binnenspiegel bevindt, niet af. De aan
de sensor gekoppelde functies worden
dan niet meer bediend.
Configuratie
Druk op "MENU" om het
"HOOFDMENU" weer te geven.
Selecteer "Rijden" .
Selecteer "Secundaire pagina" .
Selecteer het tabblad
"Rijhulpsysteem" .
Activeer de functie "Follow me
home-verlichting" .
Selecteer "Configuratie auto"
.Uitschakelen
Inschakelen Deactiveer de functie "Follow me
home-verlichting"
.
wordt dit pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel en/of verschijnt een
melding op het display in combinatie met een
geluidssignaal.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
4
Verlichting en zicht
Page 90 of 412

88
Achter
Schakel de automatische werking van de
ruitenwisser achter uit bij sneeuwval of strenge
vorst en bij montage van een fietsendrager op
de achterklep. Dit kan worden uitgevoerd via
het configuratiemenu van de auto.
Uit.
Interval.
Wissen en sproeien (gedurende
enige tijd).
Achteruitversnelling
Als de ruitenwissers vóór zijn ingeschakeld op het
moment dat u de achteruitversnelling inschakelt, wordt
automatisch de ruitenwisser achter ingeschakeld.
InschakelenDruk op "MENU" om het
"HOOFDMENU" weer te geven.
Selecteer "Rijden" .
Selecteer "Secundaire pagina" .
Selecteer "Configuratie auto" .
Selecteer het tabblad
"Rijhulpsysteem" .
Activeer de functie "Automatisch inschakelen
achterruitenwisser bij inschakelen achteruitversnelling" .
Configuratie
Deze functie is standaard geactiveerd.
Uitschakelen
Deactiveer de functie "Automatisch
inschakelen achterruitenwisser bij
inschakelen achteruitversnelling".
Elke keer als het contact meer
dan 1
minuut is afgezet, moet u
de automatische werking van de
ruitenwissers opnieuw activeren door
de hendel één keer omlaag te duwen.
Dek de regensensor, die zich
gecombineerd met de lichtsensor boven
aan de voorruit achter de binnenspiegel
bevindt, niet af.
Schakel de automatische werking van
de ruitenwissers uit als de auto wordt
gewassen in een wasstraat.
Wacht 's winters met het inschakelen
van de automatische ruitenwissers tot
de voorruit ontdooid is.
Eén keer wissen
Trek de hendel kort naar u toe.
Constatering van een storing
Als in de stand AUTO de ruitenwissers in de
intervalstand werken, laat het systeem dan
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Verlichting en zicht
Page 92 of 412

Veiligheid
90
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Alarmknipperlichten
Automatisch inschakelen
Bij een noodstop worden de lichten, afhankelijk
van de mate van remvertraging, automatisch
ingeschakeld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan de
alarmknipperlichten uit.
F
U k
unt de alarmknipperlichten echter ook
uitschakelen door de knop in te drukken. F
Druk deze knop in: de richtingaanwijzers
knipperen tegelijkertijd.
Lichtsignaal van de richtingaanwijzers om het
overige verkeer te waarschuwen in het geval
van file, pech, slepen of een ongeval.
De alarmknipperlichten werken ook als het
contact is afgezet.
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP)
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESP) dat de volgende systemen omvat:
-
h et antiblokkeersysteem (ABS) en de elektronische remdrukregelaar (EBD),
-
d
e noodremassistentie (AFU),
-
d
e antislipregeling (ASR),
-
de
dynamische stabiliteitscontrole (CDS).
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het remmen
voor een betere stabiliteit en bestuurbaarheid
van uw auto en voor een betere controle in
bochten, vooral op een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de wielen
in het geval van een noodstop.
De EBD verdeelt de remdruk over de wielen.
Noodremassistentie (AFU)
Dit systeem zorgt ervoor dat in noodgevallen
de optimale remdruk sneller wordt bereikt,
zodat de remafstand kleiner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt ervoor
dat de benodigde bedieningskracht wordt
verminderd en de effectiviteit van het remmen
wordt vergroot.
Antislipregeling (ASR)
Dit systeem past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voorkomen
via de remmen van de aangedreven wielen
en de motor. De ASR zorgt ook voor meer
koersstabiliteit bij het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS)
Dit systeem houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt van
de door de bestuurder gewenste richting,
automatisch in via de remmen van een of
meerdere wielen en het motorkoppel om de
auto voor zover mogelijk weer in de juiste koers
te brengen.
Page 93 of 412

Veiligheid91
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Antiblokkeersysteem (ABS) en elektronische
remdrukregelaar (REF)
Trap het rempedaal bij een noodstop
krachtig en volledig in en laat het
niet los.
Zorg er bij vervanging van de wielen (banden
en velgen) voor dat wielen worden gemonteerd
die voor uw auto zijn gehomologeerd.
De normale werking van het
antiblokkeersysteem kan merkbaar zijn
door het trillen van het rempedaal.
Als dit lampje blijft branden, duidt dit
op een storing in het ABS-systeem.
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met de verklikkerlampjes
STOP
en ABS, een geluidssignaal
De normale remwerking van uw auto blijft
behouden. Rijd wel voorzichtig en matig uw
snelheid.
en een melding op het display, duidt dit op een
storing in de elektronische remdrukregelaar.
Zet de auto zo snel mogelijk op een veilige
plaats stil.
Laat in beide gevallen zo snel mogelijk uw auto
controleren door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS) en antispinregeling (ASR)
Deze systemen worden automatisch
ingeschakeld zodra de motor wordt gestart.
Gedurende een ingreep van de
dynamische stabiliteitscontrole of
de antispinregeling knippert het
desbetreffende verklikkerlampje op
het instrumentenpaneel.
5
Page 94 of 412

Veiligheid
92
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Werkingslimiet
Het CDS-systeem zorgt voor meer
veiligheid tijdens het rijden. De
bestuurder mag zich echter nooit laten
verleiden tot het nemen van meer
risico's of te hard rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het
remsysteem, elektronische onderdelen
alsmede de montageprocedure en het
uitvoeren van werkzaamheden door het
PEUGEOT-netwerk.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-netwerk
of door een gekwalificeerde werkplaats.
Verklikkerlampje blijft branden
Dit duidt op een storing in het CDS/
ASR-systeem.
Laat uw auto controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een
gekwalificeerde werkplaats.
F
Druk op de schakelaar om het CDS-systeem uit
te schakelen; het lampje van de schakelaar blijft
vervolgens branden. U kunt de wielen nu laten
spinnen zodat ze weer grip kunnen krijgen.
In bijzondere omstandigheden (als de auto
vastzit in de modder, sneeuw, in mulle grond,...)
kan het nuttig zijn het CDS-systeem uit te
schakelen, zodat de wielen kunnen spinnen en
weer grip kunnen krijgen.
Het is echter aanbevolen het systeem zo snel
mogelijk weer in te schakelen.Praktische informatie
Het CDS-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact opnieuw wordt
aangezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.
Bij de benzinemotoren 1.6
THP 155, THP
200
en THP 208 gebeurt dit echter niet en moet
de schakelaar opnieuw worden ingedrukt; het
lampje van de schakelaar blijft gedoofd zolang
het systeem is uitgeschakeld.
F
D
ruk nogmaals op de schakelaar om
het CDS-systeem weer permanent in te
schakelen.
Page 95 of 412

Veiligheid93
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Veiligheidsgordels
Vóór
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is vastgemaakt
door even aan de riem te trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
De veiligheidsgordels vóór zijn voorzien van
een pyrotechnische gordelspanner en een
spankrachtbegrenzer.
Deze systemen zorgen voor extra
bescherming van de bestuurder en passagier
bij frontale en zijdelingse aanrijdingen.
Bij een krachtige aanrijding zorgen de
pyrotechnische gordelspanners ervoor dat de
veiligheidsgordels stevig tegen de lichamen
van de inzittenden worden getrokken.
De pyrotechnische gordelspanners zijn actief
zodra het contact wordt aangezet.
De spankrachtbegrenzer beperkt de kracht
waarmee de gordel tegen het lichaam van
de inzittenden getrokken wordt en bevordert
daarmee de veiligheid.
Hoogteverstelling (5-deurs)
F Knijp de knop A in en schuif deze omlaag
om het bevestigingspunt lager te plaatsen.
F
S
chuif de knop A omhoog om het
bevestigingspunt hoger te plaatsen.
5
Page 96 of 412

Veiligheid
94
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Achter
De zitplaatsen achter zijn voorzien van een
driepuntsveiligheidsgordel met op de buitenste
zitplaatsen een spankrachtbegrenzer.
Losgemaakt/niet vastgemaakt.
Als het contact wordt aangezet, gaat
dit verklikkerlampje branden.
Verklikkerlampje
Vast maken
F Trek aan de gordel en steek de gesp in de gordelsluiting.
F
C
ontroleer of de gordel goed is
vastgemaakt door even aan de riem te
trekken.
Losmaken
F Druk op de rode knop van de gordelsluiting.
F H oud de gordel vast ter wijl deze zich oprolt.
F
B
reng bij de veiligheidsgordels van
de buitenste zitplaatsen de gesp naar
de bovenzijde van de rugleuning om
te voorkomen dat de gesp tegen de
zijbekleding klappert.
Verklikkerlampje
Losgemaakt.Als de snelheid hoger is dan 20 km/h,
k nippert dit verklikkerlampje gedurende
2
minuten in combinatie met een
steeds sterker wordend geluidssignaal
als een of meerdere achterpassagiers
hun gordels losmaken.
Na deze 2 minuten blijft het verklikkerlampje
b randen zolang de achterpassagiers hun
gordels niet hebben vastgemaakt.
Als de voorpassagier zijn gordel nog niet heeft
vastgemaakt, blijft dit lampje een bepaalde tijd
branden. Na het verstrijken van deze tijd gaat
het lampje uit als de bestuurder zijn gordel
heeft vastgemaakt.
Als de snelheid hoger is dan 20
km/h en
de bestuurder en/of de voorpassagier zijn
veiligheidsgordel nog niet heeft vastgemaakt,
knippert het verklikkerlampje gedurende
2
minuten in combinatie met een steeds
sterker wordend geluidssignaal. Na deze
2
minuten blijft het verklikkerlampje branden
zolang de bestuurder en/of voorpassagier zijn
veiligheidsgordel niet heeft vastgemaakt.
Page 97 of 412

Veiligheid95
208_nl_Chap05_securite_ed01-2015
Adviezen
Voorschriften voor kinderen
Maak voor kinderen tot 12 jaar of kleiner dan
1 ,50 m gebruik van een geschikt kinderzitje.
De veiligheidsgordel mag door niet meer dan
één persoon gedragen worden.
Laat nooit een kind op schoot zitten tijdens
het rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over kinderzitjes.
Voor een effectieve werking van de
veiligheidsgordel:
-
d
ient deze strak om het lichaam te
worden gedragen,
-
m
oet deze in een vloeiende beweging
naar voren worden getrokken, zonder
dat de gordel gedraaid raakt,
-
m
ag deze door niet meer dan één
persoon worden gedragen,
-
m
ag deze geen beschadigingen of rafels
vertonen,
-
mag er om te voorkomen dat de gordel niet
goed werkt, niets aan worden gewijzigd.
Vanwege de wettelijke
veiligheidsvoorschriften moeten
werkzaamheden en controles aan de
veiligheidsgordels worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalificeerde werkplaats, die tevens voor
de garantie zorgt en de werkzaamheden
volgens de voorschriften uitvoert.
Laat de veiligheidsgordels van uw auto
regelmatig controleren door het PEUGEOT-
netwerk of een gekwalificeerde werkplaats,
vooral als de gordels beschadigingen vertonen.
Reinig de veiligheidsgordels met zeepsop
of een reinigingsmiddel voor textiel,
verkrijgbaar bij het PEUGEOT-netwerk.
Controleer na het neerklappen of verstellen van
een stoel of de achterbank of de gordel zich op
de juiste plaats bevindt en goed is opgerold.
Bij aanrijdingen
De gordelspanners kunnen, afhankelijk van
de aard en de kracht van de aanrijding ,
vóór en onafhankelijk van de airbags afgaan.
Het activeren van de gordelspanners gaat
gepaard met wat onschadelijke rook en een
knal, als gevolg van de activering van de
pyrotechnische lading die in het systeem is
geïntegreerd.
In alle gevallen gaat het verklikkerlampje van
de airbag branden.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren en eventueel vervangen door het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalificeerde
werkplaats.
Alvorens te gaan rijden dient de bestuurder
te controleren of alle passagiers hun
veiligheidsgordel goed hebben omgedaan
en vastgemaakt.
Zorg ervoor dat alle inzittenden tijdens het
rijden hun veiligheidsgordel dragen, ook al
betreft het een korte rit.
Draai de gespen van de veiligheidsgordels
niet om; de gordels zijn dan niet voldoende
effectief.
De veiligheidsgordels zijn voorzien van een
oprolautomaat die ervoor zorgt dat de lengte
van de gordel automatisch wordt aangepast
aan de lichaamsbouw van de gebruiker. De
gordel wordt automatisch opgerold als deze
niet wordt gebruikt.
Controleer zowel voor en na het gebruik van
de gordel of deze goed is opgerold.
De heupgordel moet zo laag mogelijk op het
bekken worden geplaatst.
De schoudergordel moet langs het holle
gedeelte van de schouder worden geplaatst.
De oprolautomaten zijn voorzien van
een automatische blokkeerinrichting die
in werking treedt bij een aanrijding, een
noodstop of het over de kop slaan van
de auto. U kunt de blokkeerinrichting
deblokkeren door stevig aan de riem te
trekken en deze weer los te laten, zodat de
riem weer een stukje wordt opgerold.
5