PEUGEOT 3008 2011.5 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2011.5, Model line: 3008, Model: PEUGEOT 3008 2011.5Pages: 328, PDF Size: 15.89 MB
Page 121 of 328

119
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
ADVIEZEN VOOR KINDERZITJES
Plaatsen van een stoelverhoger
Het bovenste gedeelte van de veilig-
heidsgordel moet over de schouder
van het kind liggen zonder de hals te
raken.
Controleer of de heupgordel goed over
de bovenbenen van het kind ligt.
PEUGEOT beveelt aan een stoelverho-
ger met rugleuning te gebruiken voor-
zien van een gordelgeleider ter hoogte
van de schouder.
Laat uit veiligheidsoverwegingen:
- geen kinderen zonder toezicht ach-
ter in een auto,
- nooit een kind of een dier in een auto
achter wanneer alle ruiten gesloten zijn
en de auto in de zon staat,
- de sleutels nooit binnen bereik van
de kinderen achter in de auto. Gebruik de kindersloten om te voor-
komen dat de portieren en de portier-
ruiten achter per ongeluk geopend
worden.
Zorg er voor dat de portierruiten ach-
ter niet verder dan voor 1/3 deel ge-
opend worden.
Plaats zonneschermen om uw jonge
kinderen tegen de zon te beschermen.
Kinderen jonger dan 10 jaar mogen niet
met het gezicht in de rijrichting op de
passagiersstoel voor worden vervoerd,
behalve als de achterzitplaatsen al be-
zet zijn door andere kinderen of als de
achterbank niet bruikbaar, neergeklapt
of verwijderd is.
Schakel de airbag aan passagierszijde
uit zodra een kinderzitje met de rug in
de rijrichting op de voorstoel wordt ge-
plaatst.
Het kind kan anders bij het afgaan van de
airbag levensgevaarlijk gewond raken. De onjuiste bevestiging van een kin-
derzitje brengt de veiligheid van het
kind in gevaar bij een aanrijding.
Zorg ervoor dat de veiligheidsgordels
of het tuigje van het kinderzitje, zelfs
bij korte ritten, worden vastgemaakt
waarbij de speling ten opzichte van
het lichaam van het kind zoveel moge-
lijk moet worden beperkt.
Zorg er bij het bevestigen van het kin-
derzitje met de veiligheidsgordel voor
dat de veiligheidsgordel correct tegen
het kinderzitje is gespannen en dat
de gordel het kinderzitje stevig op zijn
plaats houdt. Schuif de stoel indien
nodig naar voren.
Zorg er voor een optimale bevestiging
van het kinderzitje "met het gezicht
in de rijrichting" voor dat de rugleu-
ning van het zitje tegen de rugleuning
van de stoel van de auto aandrukt en
dat de hoofdsteun geen belemmering
vormt.
Als de hoofdsteun verwijderd moet
worden, berg deze dan zorgvuldig op
om te voorkomen dat de hoofdsteun
door de auto vliegt bij krachtig afrem-
men.
Page 122 of 328

120
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
ISOFIX-BEVESTIGINGEN
Uw auto voldoet aan de nieuwste
ISOFIX-normen
.
De hieronder aangegeven zitplaatsen
zijn uitgerust met de voorgeschreven
ISOFIX-bevestigingen: Elke zitplaats is voorzien van drie be-
vestigingsringen:
- twee bevestigingsringen A
, die zich
tussen de rugleuning en de zitting van
de zitplaats bevinden, aangegeven
met een etiket,
- één bevestigingsring B
achter de
stoel, TOP TETHER
genoemd, voor
de bevestiging van de bovenste riem. De ISOFIX-bevestigingen zorgen voor
een veilige, degelijke en snelle monta-
ge van het kinderzitje in uw auto.
De ISOFIX-kinderzitjes
beschikken
over twee sloten die eenvoudig aan de
twee bevestigingsringen A
kunnen wor-
den verankerd.
Sommige kinderzitjes zijn bovendien
voorzien van een bovenste bevesti-
gingsriem
die kan worden vastgemaakt
aan de bevestigingsring B
.
Zet om de bovenste bevestigingsriem
vast te maken de hoofdsteun van de zit-
plaats omhoog en steek de haak tussen
de hoofdsteun en de rugleuning door.
Bevestig de haak aan de bevestigings-
ring B
en trek de riem aan.
Bij een onjuist geplaatst kinderzitje kan
het kind bij een aanrijding ernstig letsel
oplopen.
Raadpleeg het overzicht voor de be-
vestiging van ISOFIX-kinderzitjes in uw
auto, waarin staat vermeld welke kin-
derzitjes voor uw auto zijn gehomolo-
geerd.
Page 123 of 328

121
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
Dit kinderzitje kan ook worden
bevestigd op zitplaatsen die
niet zijn voorzien van ISOFIX-
bevestigingen. Het is in dat geval ver-
plicht het kinderzitje met de normale
driepunts veiligheidsgordel op de zit-
plaats van de auto te bevestigen.
Volg bij het plaatsen van het kin-
derzitje de gebruiksaanwijzing van
de fabrikant van het zitje.
ISOFIX-KINDERZITJE AANBEVOLEN DOOR PEUGEOT EN
GEHOMOLOGEERD VOOR UW AUTO
"RÖMER Duo Plus ISOFIX"
(gewichtsgroep B1
)
Groep 1: van 9 tot 18 kg
Dit wordt uitsluitend met het gezicht in de rijrichting geplaatst.
Het is voorzien van een bovenste riem voor verankering aan de bovenste bevestiging B
,
de TOP TETHER.
Drie standen: rechtop, ruststand en ligstand.
)
Verstel de voorstoel van de auto om te voorkomen dat de voeten van het kind de
rugleuning raken.
Page 124 of 328

122
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
OVERZICHT BEVESTIGING ISOFIX-KINDERZITJES
Overeenkomstig de Europese wetgeving geeft het overzicht de mogelijkheden aan voor het bevestigen van een ISOFIX-kin-
derzitje op een plaats in de auto voorzien van ISOFIX-bevestigingen.
Bij universele en semi-universele ISOFIX-kinderzitjes wordt de ISOFIX-maat op het kinderzitje naast het ISOFIX-logo aan-
gegeven met een letter ( A
t/m G
).
IUF:
zitplaats geschikt voor de bevestiging van een universeel gehomologeerd ISOFIX- kinderzitje met het gezicht in de rij-
richting en een bovenste riem.
IL-SU:
zitplaats geschikt voor de bevestiging van een semi-universeel gehomologeerd ISOFIX-kinderzitje:
- rug in de rijrichting voorzien van een bovenste riem of een steun,
- gezicht in de rijrichting voorzien van een steun,
- reiswieg voorzien van een bovenste riem of een steun.
Raadpleeg de paragraaf "Isofi x-bevestigingen" voor meer informatie over de bevestiging van de bovenste riem.
X:
zitplaats niet geschikt voor de bevestiging van een kinderzitje of een reiswieg uit de aangegeven gewichtsklasse.
Gewicht van het kind
/ leeftijdsindicatie
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot ca. 6
maanden
Tot 10 kg
(categorie 0)
Tot 13 kg
(categorie 0+)
Tot ca. 1 jaar
Van 9 tot 18 kg (categorie 1)
Van ca. 1 tot ca. 3 jaar
Type ISOFIX-kinderzitje
Reiswieg
"rug in de rijrichting"
"rug in de rijrichting"
"gezicht in de rijrichting"
ISOFIX-maat
F
G
C
D
E
C
D
A
B
B1
Passagiersstoel voor
X
X
X
X
Buitenste zitplaatsen
achter
X
IL-SU
*
IL-SU
*
IUF
*
IL-SU
*
Middelste zitplaats achter
X
X
X
X
*
Het plaatsen van kinderzitjes met een steun
(of een reactiestang) vereist extra aandacht. Raadpleeg de pagina "Plaatsen
van kinderzitjes met steun" voor meer informatie.
Page 125 of 328

123
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN VOOR KINDEREN
Dit systeem werkt onafhanke-
lijk van de centrale vergrende-
ling; gebruik het nooit in plaats
daarvan.
Controleer bij het aanzetten van het
contact altijd de stand van de kinder-
beveiliging.
Neem vóór het verlaten van de auto
altijd de sleutel uit het contact, zelfs
voor korte periodes.
Bij een ernstige aanrijding wordt de
elektrische kinderbeveiliging auto-
matisch uitgeschakeld, zodat de ach-
terpassagiers de auto ongehinderd
kunnen verlaten.
MECHANISCHEKINDERBEVEILIGING
Beide achterportieren zijn voorzien van
een kinderbeveiliging om het openen
van binnenuit te verhinderen.
De knop bevindt zich op de zijkant van
beide achterportieren.
)
Draai met de contactsleutel de rode
knop een achtste omwenteling zo-
als aangegeven op de sticker op het
portier. Controleer of het portier
correct is vergrendeld.
ELEKTRISCHEKINDERBEVEILIGING
De elektrische kinderbeveiliging voor-
komt dat beide achterportieren van
binnenuit kunnen worden geopend en
blokkeert de bediening van de achter-
portierruiten.
)
Druk bij ingeschakeld contact op
deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
branden in combinatie met een melding
die het inschakelen bevestigt.
Het lampje blijft branden zolang de
elektrische kinderbeveiliging is inge-
schakeld.
Het blijft mogelijk de portieren van bui-
tenaf te openen en de elektrisch be-
dienbare achterste zijruiten te bedienen
vanaf de bestuurdersstoel.
Vergrendelen
Ontgrendelen
)
Draai met de contactsleutel de rode
knop een achtste omwenteling.
Inschakelen
Uitschakelen
)
Druk nogmaals bij ingeschakeld
contact op deze knop.
Het verklikkerlampje van de knop gaat
uit in combinatie met een melding die
het uitschakelen bevestigt.
Het lampje blijft uit zolang de elektrische
kinderbeveiliging is uitgeschakeld.
Als het lampje een ander signaal
geeft, wijst dit op een storing in
de elektrische kinderbeveiliging.
Laat het systeem controleren door het
PEUGEOT-netwerk of door een ge-
kwalifi ceerde werkplaats.
Page 126 of 328

124
VEI
RICHTINGAANWIJZERS
Wanneer de richtingaanwijzers
na meer dan 20 seconden nog
niet zijn uitgeschakeld, wordt
bij een snelheid van meer dan 60 km/h
automatisch het knippergeluid ver-
sterkt.
)
Links: duw de hendel helemaal om-
laag.
)
Rechts: duw de hendel helemaal
omhoog.
ALARMKNIPPERLICHTEN
Gebruik de alarmknipperlichten om het
overige verkeer te waarschuwen in het
geval van fi le, pech, slepen of een on-
geval.
)
Kantel de knop A
of druk deze in, de
richtingaanwijzers knipperen tegelij-
kertijd.
De alarmknipperlichten werken ook als
het contact is afgezet.
Automatisch inschakelen van
de alarmknipperlichten
Bij een noodstop worden de alarmknip-
perlichten, afhankelijk van de mate van
remvertraging, automatisch ingescha-
keld.
Zodra er weer gas wordt gegeven gaan
de alarmknipperlichten uit.
)
U kunt de alarmknipperlichten ech-
ter ook uitschakelen door de knop in
te drukken.
CLAXON
)
Druk op een van de spaken van het
stuurwiel.
Gebruik de claxon alleen wan-
neer het echt nodig is, in de
volgende gevallen:
- onmiddellijk gevaar,
- inhalen van fi etsers of voetgangers,
- naderen van een onoverzichte-
lijke bocht.
Gebruik de claxon om medeweggebrui-
kers te waarschuwen bij gevaar.
Functie "snelweg"
Beweeg de hendel iets omhoog of om-
laag, zonder het zware punt te passeren;
de desbetreffende richtingaanwijzers
knipperen vervolgens drie keer.
Page 127 of 328

125
VEI
CONTROLESYSTEEM
BANDENSPANNING
Dit systeem controleert automatisch de
bandenspanning tijdens het rijden.
Alle reparaties aan een wiel
dat met dit systeem is uitge-
rust en het vervangen van
een band moeten worden uitgevoerd
door het PEUGEOT-netwerk of een
gekwalifi ceerde werkplaats.
Wanneer bij het verwisselen een wiel
is gemonteerd dat niet door uw auto
wordt gedetecteerd (voorbeeld: mon-
tage van winterbanden), dient het sy-
steem door het PEUGEOT-netwerk
of een gekwalifi ceerde werkplaats
opnieuw geïnitialiseerd te worden.
Ondanks dit systeem moet de
bandenspanning (zie de pa-
ragraaf "Identifi catie") nog re-
gelmatig worden gecontroleerd. De
bandenspanning heeft een belang-
rijke invloed op het weggedrag van
de auto en de slijtage van de banden,
vooral onder zware rijomstandigheden
(zware lading, hoge rijsnelheden).
De bandenspanning dient minimaal
één keer per maand gecontroleerd
te worden, bij koude banden. Denk
eraan ook de bandenspanning van
het reservewiel te controleren.
Het bandenspanningscontrolesy-
steem kan tijdelijk worden verstoord
door radiogolven in hetzelfde fre-
quentiegebied.
Elk ventiel is voorzien van een sensor,
die een waarschuwingssignaal uitzendt
als de bandenspanning te laag is (snel-
heid hoger dan 20 km/h).
Het reservewiel is niet voorzien van een
sensor.
Dit pictogram verschijnt op het
instrumentenpaneel en/of er ver-
schijnt een melding op het multi-
functionele display, in combinatie
met een geluidssignaal, om aan te
geven welke band(en) het betreft.
)
Controleer zo snel mogelijk de banden-
spanning.
Dit dient te worden uitgevoerd bij koude
banden.
Te lage bandenspanning
Het verklikkerlampje STOP
gaat branden in combinatie
met een geluidssignaal en
een melding op het multi-
functionele display die aan-
geeft welke band(en) het
betreft.
)
Stop onmiddellijk, maar vermijd ab-
rupte manoeuvres met het stuur en
de remmen.
)
Vervang de beschadigde band (lek-
ke band of veel te lage bandenspan-
ning) en laat de bandenspanning zo
snel mogelijk controleren.
Lekke band
Het bandenspanningscontrolesysteem
is niet meer dan een hulpmiddel, het-
geen inhoudt dat de waakzaamheid
en verantwoordelijkheid van de bestuurder niet
door het systeem kunnen worden vervangen.
Sensor(en) niet gedetecteerd of
defect
Er verschijnt een melding op het mul-
tifunctionele display, in combinatie met
een geluidssignaal, om aan te geven
van welk(e) wiel(en) de bandenspan-
ning niet meer gecontroleerd wordt of
om aan te geven dat er een storing in
het systeem zit.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om de
defecte sensor(en) te vervangen.
Deze melding wordt ook
weergegeven als één van de
wielen niet op de auto aanwe-
zig is (bij reparatie) of als er één of
meerdere wielen zonder sensor op
de auto worden gemonteerd.
Page 128 of 328

126
VEI
ELEKTRONISCH
STABILITEITSPROGRAMMA (ESC)
Elektronisch stabiliteitsprogramma (ESC:
Electronic Stability Control) dat de vol-
gende systemen omvat:
- het antiblokkeersysteem (ABS) en
de elektronische remdrukregelaar
(EBD),
- het Brake Assist System (BAS),
- de antislipregeling (ASR),
- de dynamische stabiliteitscontrole
(CDS).
Begrippen
Antislipregeling (ASR)
De ASR past de aandrijfkracht aan om
het doorspinnen van de wielen te voor-
komen via de remmen van de aange-
dreven wielen en de motor. De ASR
zorgt ook voor meer koersstabiliteit bij
het accelereren.
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS)
De CDS houdt de vier wielen in de gaten
en grijpt, als de koers van de auto afwijkt
van de door de bestuurder gewenste
richting, automatisch in via de remmen
van een of meerdere wielen en het mo-
torkoppel om de auto voor zover moge-
lijk weer in de juiste koers te brengen.
Brake Assist System (BAS)
Dit systeem zorgt ervoor dat in nood-
gevallen de optimale remdruk sneller
wordt bereikt, zodat de remafstand klei-
ner wordt.
Het systeem wordt ingeschakeld als het
rempedaal snel wordt ingetrapt en zorgt
ervoor dat de benodigde bedienings-
kracht wordt verminderd en de effectivi-
teit van het remmen wordt vergroot.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Deze systemen zorgen tijdens het rem-
men voor een betere stabiliteit en be-
stuurbaarheid van uw auto en voor een
betere controle in bochten, vooral op
een slecht of glad wegdek.
Het ABS voorkomt het blokkeren van de
wielen in het geval van een noodstop.
De REF verdeelt de remdruk over de
wielen.
Werking
Als dit lampje gaat branden in
combinatie met een geluids-
signaal en een melding op het
display, duidt dit op een storing
in het ABS-systeem, waardoor
u tijdens het remmen de controle over
uw auto zou kunnen verliezen.
Als dit lampje gaat branden
in combinatie met het lampje
STOP
, een geluidssignaal en
een melding op het display,
duidt dit op een storing in de
elektronische remdrukregelaar waar-
door u tijdens het remmen de controle
over uw auto zou kunnen verliezen.
Stop onmiddellijk.
Raadpleeg in beide gevallen het
PEUGEOT-netwerk of een gekwalifi -
ceerde werkplaats.
Zorg er bij vervanging van de
wielen (banden en velgen)
voor dat wielen worden ge-
monteerd die voor uw auto
zijn gehomologeerd.
De normale werking van het antiblok-
keersysteem kan merkbaar zijn door
het trillen van het rempedaal.
Trap het rempedaal bij een
noodstop krachtig en volle-
dig in en laat het niet los.
Antiblokkeersysteem (ABS) en
elektronische remdrukregelaar
(EBD)
Page 129 of 328

127
VEI
Dynamische stabiliteitscontrole
(CDS) De CDS-functie zorgt voor
meer veiligheid tijdens het rij-
den. De bestuurder mag zich
echter nooit laten verleiden tot het
nemen van meer risico's of te hard
rijden.
De goede werking van het systeem
wordt verzekerd door de naleving van
de voorschriften van de constructeur
met betrekking tot de wielen (banden
en velgen), onderdelen van het rem-
systeem, elektronische onderdelen
alsmede de montageprocedure en
het uitvoeren van werkzaamheden
door het PEUGEOT-netwerk.
Laat het systeem na een aanrijding
controleren door het PEUGEOT-net-
werk of een gekwalifi ceerde werk-
plaats.
Uitschakelen
In bijzondere omstandigheden (als de
auto vastzit in de modder, sneeuw, in
mulle grond,...) kan het nuttig zijn de
CDS-functie uit te schakelen, zodat de
wielen kunnen spinnen en weer grip
kunnen krijgen.
)
Druk op de knop "ESP
OFF"
of zet de draai-
knop in deze stand
(afhankelijk van de uit-
voering).
Als dit verklikkerlampje en het
lampje op de knop of draai-
knop gaan branden, grijpt de
CDS-functie niet meer in op
de werking van de motor.
Opnieuw inschakelen
Het systeem wordt automatisch weer inge-
schakeld als het contact opnieuw wordt aan-
gezet of vanaf snelheden boven 50 km/h.
Storing
Als dit verklikkerlampje gaat
branden in combinatie met
een geluidssignaal en een
melding op het multifunctio-
nele display, duidt dit op een
storing in het systeem.
Raadpleeg het PEUGEOT-netwerk of
een gekwalifi ceerde werkplaats om het
systeem te laten controleren.
In dat geval gaat dit verklik-
kerlampje op het instrumen-
tenpaneel knipperen.
Inschakelen
Dit systeem wordt automatisch inge-
schakeld zodra de motor wordt gestart.
Het systeem wordt geactiveerd zodra
de wielen te weinig grip hebben of de
koers van de auto afwijkt.
)
Druk nogmaals op de
knop "ESP OFF"
of zet
de draaiknop in deze
stand (afhankelijk van
de uitvoering) om het sy-
steem handmatig weer in
te schakelen.