stop start PEUGEOT 3008 2017 Instructieboekje (in Dutch)
[x] Cancel search | Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2017, Model line: 3008, Model: PEUGEOT 3008 2017Pages: 566, PDF Size: 61.63 MB
Page 207 of 566

205
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Automatische werking
Automatisch vrijzetten
Controleer eerst of de motor is gestart en het
bestuurdersportier goed is gesloten.
De elektrische parkeerrem wordt automatisch
geleidelijk vrijgezet bij het wegrijden.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak
F
H
oud het koppelingspedaal volledig
ingetrapt en schakel de 1e versnelling of de
achteruitversnelling in.
F
g
e
ef gas en laat het koppelingspedaal
opkomen.
Bij een automatische transmissie
F
H
oud het rempedaal ingetrapt.
F
S
electeer de stand D , M of R.
F
L
aat het rempedaal los en geef gas.Als bij een auto met een automatische
transmissie de parkeerrem niet
automatisch wordt vrijgezet, controleer
dan of de voorportieren correct zijn
gesloten.
tr
ap bij stilstaande auto niet onnodig
het gaspedaal in, omdat hierbij de
parkeerrem kan worden vrijgezet.
Als de parkeerrem volledig is vrijgezet,
wordt dit bevestigd door het doven van
het verklikkerlampje remsysteem en het
verklikkerlampje P op de hendel in combinatie
met de melding "Parkeerrem vrijgezet".
Automatisch aantrekken
Wanneer de auto stilstaat, wordt de
parkeerrem automatisch aangetrokken
als u
de motor afzet met de " START/STOP"-knop.
Als de parkeerrem is aangetrokken,
wordt dit bevestigd door het
verklikkerlampje remsysteem en
het verklikkerlampje P op de hendel
in combinatie met de melding
"Parkeerrem aangetrokken".
Als de motor is afgeslagen of is afgezet door de
St oP -stand van het Stop & Start-systeem, wordt
de parkeerrem niet automatisch aangetrokken.
Als de automatische werking is
geactiveerd, kunt u op elk moment zelf
de parkeerrem aantrekken of vrijzetten
met de hendel.
6
Rijden
Page 220 of 566

218
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Schakelindicator*
Afhankelijk van de rijomstandigheden en de
uitrusting van uw auto kan het systeem u adviseren
één of meer versnellingen op te schakelen.
u
kunt deze aanwijzingen opvolgen zonder
de tussenliggende versnellingen in te hoeven
schakelen.
Het is niet verplicht om de aanbevolen versnellingen
ook daadwerkelijk in te schakelen. De keuze van
de optimale versnelling hangt namelijk altijd af van
de situatie op de weg, de verkeersdrukte en de
veiligheid. De bestuurder blijft derhalve altijd zelf
verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van
een schakeladvies van het systeem.
De functie kan niet worden uitgeschakeld.
- u trapt het gaspedaal in.
V oorbeeld:
- u rijdt in de derde versnelling.
-
H
et systeem kan u in dit geval adviseren
een hogere versnelling in te schakelen.
De informatie wordt in de vorm van een pijl op
het instrumentenpaneel weergegeven.
Dit systeem geeft aan welke versnelling moet worden ingeschakeld om het brandstofverbruik te reduceren.
Bij uitvoeringen met automatische
transmissie werkt dit systeem alleen in
de handbediende stand.
* Volgens motoruitvoering. Bij auto's met handgeschakelde
versnellingsbak kan naast de pijl ook
de geadviseerde versnelling worden
weergegeven.
Het systeem past het schakeladvies
aan de rijomstandigheden (helling,
belading van de auto, ...) en de rijstijl
van de bestuurder (veel vermogen
nodig, accelereren, remmen, ...) aan.
Het systeem zal u nooit adviseren om:
-
d
e eerste versnelling in te
schakelen,
-
d
e achteruitversnelling in te
schakelen.
Werking
Bij de dieseluitvoeringen BlueHDi 135 en 150 met
han dgeschakelde versnellingsbak kan het systeem u
onder bepaalde rijomstandigheden verzoeken om de
versnellingsbak in de neutraalstand te zetten, om het
tijdelijk afzetten van de motor mogelijk te maken (S
t
o
P
-
stand van het Stop & Start-systeem). In dat geval wordt
de letter N weergegeven op het instrumentenpaneel.
Rijden
Page 221 of 566

219
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Stop & Start
Werking
Overgang naar de STOP-stand
Dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel gaat branden en de motor
wordt automatisch in de S
t
o
P
-stand gezet:
- als u, bij een handgeschakelde versnellingsbak, bij een snelheid lager
dan 20 km/h of bij stilstaande auto bij de
benzine-uitvoering Pure
te
ch 130 en de
dieseluitvoeringen BlueHDi 115 en 120, de
versnellingshendel in de neutraalstand zet
en het koppelingspedaal loslaat,
De duur van de momenten dat de motor
afgezet is, wordt opgeteld en weergegeven
door een teller.
e
l
ke keer als u het contact
opnieuw aanzet met de sleutel of de " S TA R T/
STOP "-knop, wordt deze teller op 0 gezet.
-
a
ls u, bij een automatische transmissie ,
bij stilstaande auto het rempedaal intrapt of
de stand N selecteert.
Het Stop & Start-systeem zet de motor
tijdelijk af (S
t
o
P
-stand) als u stopt (bij rood
licht, opstoppingen enz.). De motor wordt
automatisch gestart (S
tA
R
t-
stand) als u weer
weg wilt rijden. Het starten gebeurt direct, snel
en stil.
Het Stop & Start-systeem is per fect afgestemd
op stadsgebruik en zorgt voor een lager
brandstofverbruik, minder uitstoot van
schadelijke stoffen en een aangename rust in
het interieur tijdens het wachten.
ta
nk nooit als de motor door het
Stop & Start-systeem in de S
t
o
P
-
stand is gezet. Zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel of de " S TA R T/
STOP "-knop.
Het systeem werkt de eerste
10
seconden na het inschakelen van de
achteruitversnelling niet.
Het Stop & Start-systeem heeft geen
invloed op de werking van andere
componenten van de auto zoals de
remmen en de stuurbekrachtiging.
6
Rijden
Page 222 of 566

220
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Overgang naar de START-standBijzonderheden: automatisch
activeren van de START-stand
Dit verklikkerlampje gaat uit en de
motor wordt automatisch gestart:
-
a
ls u, bij een handgeschakelde
versnellingsbak , het koppelingspedaal
volledig intrapt,
-
b
ij een automatische transmissie :
● als
u, ter wijl de stand D of M is
geselecteerd, het rempedaal loslaat,
● of
als u, ter wijl de stand N is
geselecteerd en het rempedaal is
losgelaten, de stand D of M selecteert,
● of
als u de achteruitversnelling
i
nschakelt. De StA
Rt- stand wordt om veiligheids- of
comfortredenen automatisch geactiveerd als:
-
he
t bestuurderportier wordt geopend,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
d
e snelheid van de auto hoger is dan
25 km/h bij een handgeschakelde
versnellingsbak (3 km/h bij de benzine-
uitvoering Pure
te
ch 130 en de
dieseluitvoeringen BlueHDi 115 en 120) of
hoger is dan 3 km/h bij een automatische
transmissie,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt
aangetrokken,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, instelling
airconditioning...).
Dit verklikkerlampje knippert een
paar seconden en gaat dan uit.
Dat onder deze omstandigheden de START-
stand wordt geactiveerd, is volkomen
normaal.
Bijzonderheden: STOP-stand niet
beschikbaar
De StoP-stand wordt niet geactiveerd als:
- d e auto op een steile helling staat
(bergopwaarts of bergafwaarts),
-
he
t bestuurderportier geopend is,
-
de
veiligheidsgordel van de bestuurder
losgemaakt is,
-
d
e auto sinds de laatste start met de sleutel
of de " START/STOP "-knop niet sneller dan
10 km/h heeft gereden,
-
d
e elektrische parkeerrem wordt /is
aangetrokken,
-
d
e klimaatregeling in het interieur dat niet
toelaat,
-
d
e voorruitontwaseming is ingeschakeld,
-
e
r bepaalde bijzondere omstandigheden
zijn (laadtoestand accu, motortemperatuur,
rembekrachtiging, buitentemperatuur...).
In dit geval knippert dit verklikkerlampje
een paar seconden, waarna het uitgaat.
Deze werking van het systeem is volkomen
normaal.
Rijden
Page 223 of 566

221
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Uitschakelen / weer inschakelen
In bepaalde gevallen, bijvoorbeeld om het thermische
comfort in het interieur op peil te houden, kan het
nuttig zijn het Stop & Start-systeem uit te schakelen.
Het systeem kan bij aangezet contact op elk gewenst
moment worden uitgeschakeld.
Als het systeem in de S
t
o
P
-stand wordt
uitgeschakeld, dan wordt de motor direct weer
gestart.
Het Stop & Start-systeem wordt automatisch weer
ingeschakeld als het contact wordt aangezet.
Openen van de motorkap
Schakel omwille van uw veiligheid het Stop &
Start-systeem altijd uit alvorens werkzaamheden
onder de motorkap uit te voeren om verwondingen
als gevolg van het automatisch inschakelen van
de S
tA
R
t-
stand te voorkomen.
Rijden op een overstroomde weg
Schakel het Stop & Start-systeem uit
wanneer u over een overstroomde weg
moet rijden.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer rijadviezen , met name over
het rijden op overstroomde wegen.
Met de toets op het dashboard
Als u nogmaals op de toets drukt, wordt de
functie weer ingeschakeld. Het desbetreffende
lampje gaat uit.
Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
dooft en er wordt een melding weergegeven. F
D
ruk op deze toets. Het desbetreffende
lampje gaat branden.
ter bevestiging van de uitschakeling brandt
dit verklikkerlampje en wordt er een melding
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Deze functie kan worden
ingeschakeld/uitgeschakeld via het
menu Rijden van het touchscreen.
Met de toets van het touchscreen
ter bevestiging van de uitschakeling gaat dit
verklikkerlampje branden en wordt er een melding
weergegeven op het instrumentenpaneel.
Selecteer het tabblad " Rijhulpsystemen" en
vervolgens " Stop & Star t ".
Bij een nieuwe selectie wordt de functie weer
ingeschakeld.
Het verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
dooft en er wordt een melding weergegeven.
6
Rijden
Page 224 of 566

222
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Storing
Auto's met het Stop & Start-systeem
zijn voorzien van een speciale
12V- ac c u.
Laat werkzaamheden aan dit type accu
alleen door het P
e
ugeot
-
netwerk
of een gekwalificeerde werkplaats
uitvoeren.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek
voor meer informatie over de 12V-accu .
Bij een storing in het systeem knippert dit
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel
enige tijd en gaat het vervolgens
permanent branden, in combinatie met de
weergave van een melding.
Als er in de StoP -stand een storing zou optreden, kan het
zijn dat de motor niet meer wil aanslaan of direct afslaat.
Alle verklikkerlampjes gaan branden.
In dat geval moet u het contact uitzetten en de motor
opnieuw starten met de sleutel of door op de S TA R T/
STOP -knop te drukken.
Laat het systeem controleren door het Pe ugeot-
n etwerk of door een gekwalificeerde werkplaats.
Rijden
Page 236 of 566

234
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Snelheidsregelaar
1. Selecteren van de snelheidsregelaar.2. opslaan van de actuele snelheid als de ingestelde snelheid of voor het verlagen van de ingestelde
snelheid.
3. opslaan van de actuele snelheid als de ingestelde snelheid of voor het verhogen van de ingestelde
snelheid.
4. onderbreken / Hervatten van de snelheidsregeling.
5. Weergeven van de geprogrammeerde snelheden of, volgens uitvoering,
P
rogrammeren van de door de
snelheidslimietherkenning weergegeven snelheid.
Bediening op het stuurwiel
6. Snelheidsregeling onderbroken / hervat.
7. Sn elheidsregelaar geselecteerd.
8.
I
ngestelde snelheid.
9.
S
electie van een geprogrammeerde
snelheid of, volgens uitvoering,
D
e door de snelheidslimietherkenning
weergegeven snelheid.
Weergave op het instrumentenpaneel
De werking van de snelheidsregelaar kan
tijdelijk worden onderbroken (Pause):
-
d
oor op de toets 4 te drukken of door het
rempedaal in te trappen,
-
a
utomatisch, als de dynamische
stabiliteitscontrole in werking treedt.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.De snelheidsregelaar moet handmatig
worden ingeschakeld
.
De auto moet met een snelheid van
minimaal 40 km/h rijden en:
-
b
ij auto's met een handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de
derde versnelling zijn ingeschakeld,
-
b
ij auto's met een automatische
versnellingsbak moet de stand D
zijn geselecteerd of moet, in de
stand M , minimaal de tweede
versnelling zijn ingeschakeld.
De regeling blijft actief na het schakelen
bij uitvoeringen met handgeschakelde
versnellingsbak en Stop & Start-
systeem.
Met behulp van de snelheidsregelaar kan de bestuurder met een ingestelde constante snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar is een
rijhulpsysteem; de bestuurder moet te
allen tijde de snelheidslimieten in acht
nemen en zijn aandacht op het verkeer
blijven vestigen.
Houd om veiligheidsredenen uw voeten
altijd in de buurt van de pedalen.
Raadpleeg de desbetreffende
rubrieken voor meer informatie over
het opslaan van snelheden
of over de
snelheidslimietherkenning .
Rijden
Page 242 of 566

240
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Inschakelen
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld, daarbij moet de wagensnelheid
tussen 30 km/h en 180 km/h liggen.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet de stand D of M zijn geselecteerd. F
D
raai bij aangezet contact de rolknop 1 in
de stand " CRUISE": de snelheidsregelaar
is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (grijs).
F
D
ruk tijdens het rijden op een van de
toetsen 2 of 3 : de actuele snelheid van uw
auto wordt de ingestelde snelheid.
De snelheidsregelaar is geactiveerd (groen).
De afstand tot de voorligger is standaard
ingesteld op " Normaal" (2 streepjes).
Zo niet, dan wordt de laatst gebruikte instelling
geactiveerd bij het inschakelen van de functie.
Als de snelheidsregelaar in gebruik is,
is het Stop & Start-systeem automatisch
uitgeschakeld.
Pause
Het onderbreken van de snelheidsregelaar
kan worden uitgevoerd:
-
d
oor bediening door de bestuurder:
● van
de toets 4,
● van
het rempedaal,
● van
de hendel van de elektrische
par
keerrem,
● bij
het vanuit de stand D in de stand N
zetten van de automatische transmissie.
-
a
utomatisch, wanneer om
veiligheidsredenen het
e
S
C-systeem wordt
geactiveerd.
Nadat het systeem de auto door bediening
van het remsysteem volledig tot stilstand
heeft gebracht, houdt het systeem de auto
stil; de snelheidsregelaar wordt onderbroken
(Pause). De bestuurder moet het gaspedaal
intrappen om weer verder te rijden en
vervolgens de functie weer activeren door bij
een wagensnelheid van ten minste 30
km/h
op de toets 2 , 3 of 4 te drukken.
Als de bestuurder nadat de auto tot stilstand
is gekomen geen actie onderneemt,
wordt na enkele minuten automatisch de
elektrische parkeerrem aangetrokken.
Bij het afzetten van het contact worden alle
geprogrammeerde snelheden gewist.
Rijden
Page 274 of 566

272
3008-2_nl_Chap06_conduite_ed01-2016
Park Assist
Dit systeem assisteert u actief bij het parkeren: het
detecteert een parkeerplek en neemt vervolgens
het sturen van u over bij het inparkeren.
Het systeem bedient de stuurinrichting
ter wijl de bestuurder het gaspedaal, het
rempedaal, de versnellingsbak en de koppeling
(handgeschakelde versnellingsbak) bedient.
ti
jdens het in- en uitparkeren informeert het
systeem de bestuurder met beelden op het
scherm en geluidssignalen, zodat hij erop
kan toezien dat de manoeuvres veilig worden
uitgevoerd. Bij het parkeren kan het noodzakelijk
zijn dat u enkele keren moet steken.
ti
jdens de manoeuvres draait het
stuur wiel snel rond: houd daarom het
stuur wiel niet tegen, steek niet uw
handen tussen de spaken en zorg dat
ook uw kleding, uw sjaal of stropdas,
uw handtas en dergelijke niet tussen de
spaken terechtkomen - Kans op letsel!
Als de Park Assist is geactiveerd, gaat
het Stop & Start-systeem niet over op
de S
t
o
P
-stand. In de S
t
o
P
-stand
wordt bij het activeren van de Park
Assist de motor weer gestart.
Dit systeem is een hulpmiddel voor de
bestuurder die echter te allen tijde zijn
aandacht op het verkeer moet blijven
vestigen.
De bestuurder moet ervoor zorgen dat de
auto tijdens de gehele manoeuvre onder
controle blijft en geen obstakels kan raken.
ond
er bepaalde omstandigheden detecteren
de sensoren mogelijk geen kleine obstakels
die zich in hun dode hoeken bevinden.
De bestuurder kan op elk gewenst moment het
stuur zelf weer overnemen. De Park Assist assisteert u bij de volgende
parkeermanoeuvres:
A.
Fileparkeren.
B.
u
it
parkeren na fileparkeren.C.
H
aaks inparkeren.
De functie Park Assist werkt niet als de
motor is afgezet.
Rijden
Page 283 of 566

281
3008-2_nl_Chap07_infos-pratiques_ed01-2016
Brandstoftank
Inhoud van de brandstoftank: ongeveer 53 liter.
Als dit verklikkerlampje gaat branden in
combinatie met de weergave van een melding
en een geluidssignaal, is het minimale niveau
in de brandstoftank bereikt. o
p h
et moment
dat het lampje gaat branden, is er nog
ongeveer 6 liter brandstof over in de tank.
Waarschuwing brandstofniveau
op een label aan de binnenzijde van de
brandstofvulklep staat de voorgeschreven soort
brandstof voor uw auto aangegeven.
Voor een juiste weergave van de
brandstofniveaumeter is het raadzaam
minimaal 5 liter brandstof te tanken.
Bij het openen van de brandstofvulklep kan een
aanzuiggeluid van lucht hoorbaar zijn. Dit is
normaal en komt doordat de afdichting van het
brandstofcircuit een onderdruk veroorzaakt. Veilig tanken:
F
z et altijd de motor af,
F
d
ruk als de auto is ontgrendeld op de
achterste gedeelte van de brandstofvulklep
om deze te openen,
F
dr
aai de dop linksom,
F
v
er wijder de dop en bevestig deze aan de
haak aan de binnenzijde van de klep,
F
u k
unt de auto voltanken, maar laat
het vulpistool nooit meer dan 3 keer
afslaan . Indien dit wel gebeurt, kunnen er
storingen optreden.
Indien uw auto is voorzien van het
Stop & Start-systeem, tank dan nooit
wanneer de motor zich in de S
t
o
P
-
stand bevindt; zet in dat geval altijd het
contact af met de sleutel of met de knop
"S
tA
R
t/
S
t
o
P
" bij een auto met het
Keyless entry and start-systeem.
Zolang er nog niet voldoende brandstof is
getankt, zal dit lampje steeds bij het aanzetten
van het contact gaan branden in combinatie
met de weergave van de melding en het
geluidssignaal.
tij
dens het rijden zullen dit
geluidssignaal en deze waarschuwingsmelding
worden herhaald en, naarmate het niveau
"0"
dichterbij komt, met steeds kortere tussenpozen.
ga z
o snel mogelijk tanken om te voorkomen
dat u met een lege tank strandt.
Raadpleeg de desbetreffende rubriek voor
meer informatie over een lege brandstoftank
(diesel) .
Ta n k e n
Na het tanken:
F
b reng de dop aan,
F
dr
aai deze naar rechts,
F
s
luit de brandstofvulklep.
7
Praktische informatie