PEUGEOT 3008 2023 Instructieboekje (in Dutch)
Manufacturer: PEUGEOT, Model Year: 2023, Model line: 3008, Model: PEUGEOT 3008 2023Pages: 292, PDF Size: 9.31 MB
Page 211 of 292

209
In geval van pech
8om hem / haar te herinneren aan het feit dat er
met een gerepareerde band wordt gereden.
►
Zet het contact aan.
► Schakel de compressor in door de schakelaar
in de stand "I " te zetten, totdat de bandenspanning
2 bar bedraagt. Het afdichtmiddel wordt onder druk
in de band gespoten; maak de slang gedurende
deze handeling niet los van de aansluiting (kans op
spatten).
Als er na ongeveer 7 minuten geen bandenspanning van 2 bar is bereikt, kan de
band niet met de bandenreparatieset worden
gerepareerd; neem contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om u verder te helpen.
►
Zet de schakelaar in stand "
O".
►
Haal de stekker van de compressor uit de
12V-aansluiting in de auto.
►
V
erwijder de set.
►
V
ervang de dop op het ventiel.
►
V
erwijder de flacon met afdichtmiddel en berg
deze op.
Het afdichtmiddel is gevaarlijk bij inslikken en irriterend voor de ogen.
Houd het middel buiten het bereik van kinderen.
De uiterste gebruiksdatum van het middel staat
op de flacon vermeld.
Gooi de flacon na gebruik niet weg, maar lever
deze in bij een PEUGEOT-dealer of een officieel
inzamelpunt.
Vergeet niet om een nieuwe flacon met
afdichtmiddel bij een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats te kopen.
► Rijd direct ongeveer 5 kilometer met matige
snelheid (tussen 20 en 60 km/h), zodat het
afdichtmiddel het lek kan dichten.
►
Zet de auto stil en controleer de reparatie en
de bandenspanning met de set: •
Als de bandenspanning niet goed is, neem
contact op met een PEUGEOT-dealer om de
band te laten vervangen.
•
Als de bandenspanning goed is, rijd dan nog
ongeveer 5
kilometer bij een matige snelheid
(tussen 20 en 60
km/h) en stop dan weer om
de bandenspanning en dus of de band goed is
gerepareerd met de set te controleren.
Rijd niet sneller dan 80 km/h en niet meer
dan 200 km met een band die met dit type
set is gerepareerd.
U moet contact opnemen met een PEUGEOT-
dealer of gekwalificeerde werkplaats om de
reparatie na te laten kijken en de verwisselde
band waar nodig te vervangen.
De bandenspanning
controleren / aanpassen
De compressor kan worden gebruikt, zonder
afdichtmiddel in de band te spuiten, om de
bandenspanning te controleren en zo nodig te
corrigeren.
►
V
erwijder het dopje van het ventiel van de band
en bewaar het op een schone plaats.
►
Rol de slang uit die onder de compressor is
opgeborgen.
►
Sluit de slang aan op het ventiel en zet deze
stevig vast.
►
Controleer of de schakelaar van de compressor
in stand "O " staat.
►
Rol de elektrische kabel, die onder de
compressor is opgeborgen, volledig uit.
►
Sluit de stekker van de compressor aan op de
12V-aansluiting in de auto.
►
Zet het contact aan.
►
Schakel de compressor in door de schakelaar
in de stand "I " te zetten en breng de band op de
Page 212 of 292

210
In geval van pech
spanning die op de bandenspanningssticker van de
auto wordt aangegeven. U kunt de bandenspanning
verlagen door op de zwarte knop op de slang van
de compressor te drukken, bij de aansluiting op het
ventiel.
Als er na 7 minuten nog geen bandenspanning van 2 bar is bereikt, kan de
band niet met de bandenreparatieset worden
gerepareerd; neem contact op met een
PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats om u verder te helpen.
►
Zet de schakelaar in stand "
O" zodra de
gewenste bandenspanning is bereikt.
►
V
erwijder de set en berg deze op.
►
V
ervang de dop op het ventiel.
Reservewiel
Gebruik de link om video's met uitleg te bekijken: http://q-r.to/bagGl9
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel ligt onder de vloer van de
bagageruimte.
Zie het hoofdstuk Gereedschapsset voor toegang
tot het reservewiel.
Afhankelijk van de uitvoering is er een standaardformaat reservewiel met stalen of
lichtmetalen velg aanwezig.
In sommige landen wordt de auto geleverd met
een "noodreservewiel".
Het reservewiel monteren
► Draai de centrale moer los.
► V erwijder het bevestigingssysteem (moer en
bout).
►
T
il het reservewiel aan de achterzijde op en trek
het naar u toe.
►
Neem het wiel uit de bagageruimte.
Het reservewiel terugplaatsen
► Leg het reservewiel terug in de reservewielbak.
► Draai de moer op de bout een aantal slagen los.
► Plaats het bevestigingssysteem (moer en bout)
op het midden van het wiel.
►
Draai de centrale moer voldoende vast om het
wiel goed te bevestigen.
►
Berg de gereedschapskist in het midden van het
wiel op en klik de kist vast.
Toegang tot het reservewiel
Het reservewiel wordt met een lier tegen de bodem
van de bagageruimte vastgeklemd.
Alleen een noodreservewiel kan met de lier onder de auto worden bevestigd.
Page 213 of 292

2 11
In geval van pech
8Het reservewiel monteren
► Vouw het vouwpaneel op en zet de linkerstoel op
de 3e zitrij (indien aanwezig) rechtop.
►
T
il het voorgesneden deel van de vloer op om de
bevestigingsmoer van het reservewiel los te maken.
►
Bevestig verlengstuk
8
aan het uiteinde van
wielsleutel 5 en draai de moer aan om de lierkabel af
te winden totdat het reservewiel plat op de grond ligt.
Wind de lengte af die nodig is om gemakkelijk bij het
wiel te komen.
► Haal het wiel met de gereedschapskist uit het
achterste gedeelte van de auto.
►
Zet het reservewiel rechtop om bij de
gereedschapskist (A ) te kunnen komen.
► Maak het verbindingsstuk los van het deksel van
de kist (B - C).
►
Haal het verbindingsstuk door de naaf van het
wiel om het wiel te kunnen verwijderen (D ).
Het gereedschap opbergen
► Berg het desbetreffende gereedschap weer op in
de gereedschapskist en sluit het deksel.
►
Zet de gereedschapskist op de grond.
►
Steek het verbindingsstuk in het gat van de
gereedschapskist (B - C).
►
Wind de lier op door de moer van de lier los te
draaien met wielsleutel 5 en verlengstuk 8: de moer
moet vrij kunnen draaien nadat de kabel volledig is
opgewonden.
►
Berg het overige gereedschap op in
de opbergvakken onder de dorpel van de
bagageruimte.
Het wiel met de lekke band kan niet met de lier aan de onderzijde van de auto worden
bevestigd. Het wiel moet in de bagageruimte
worden opgeborgen (gebruik een hoes om de
bagageruimte te beschermen).
Terugplaatsen van de lier en het
reservewiel
Page 214 of 292

212
In geval van pech
► Berg het desbetreffende gereedschap op in de
gereedschapskist en sluit het deksel.
►
Zet de gereedschapskist op de grond.
Na het monteren van het reservewiel in de plaats van het wiel met de lekke band moet
de lier en de doos met gereedschap onder de
auto worden teruggeplaatst voordat weggereden
kan worden.
► Zet het wiel rechtop.
► Haal het verbindingsstuk door de naaf van het
wiel (D ).
► Steek het verbindingsstuk in het gat van de
gereedschapskist (B - C).
►
Centreer en plaats het reservewiel op de doos
met gereedschap (D ).
► Steek de centreerdop in de wielnaaf.
► Plaats het wiel met de gereedschapskist onder
het achterste gedeelte van de auto.
► Verhoog het wiel met de gereedschapskist onder
de auto door de bout van de lier linksom te draaien
met de wielsleutel 5 en het verlengstuk 8 .
►
Draai de bout volledig vast.
Als de kabel volledig
is opgerold, moet bij het verder draaien van de moer
geen weerstand meer worden gevoeld.
►
Controleer of het wiel goed vlak tegen de bodem
aan ligt.
Verwijderen van het wiel
Wiel met wieldop Demonteren: verwijder eerst de wieldop
door deze met behulp van de wielsleutel bij de
ventielopening los te wippen en vervolgens los
te trekken.
Monteren: haal de wielbouten aan en breng
daarna de wieldop aan; plaats de opening in lijn
met het ventiel en druk de wieldop vervolgens
rondom vast met de palm van uw hand.
Page 215 of 292

213
In geval van pech
8De auto parkerenParkeer de auto op een plaats waar u het
verkeer niet hindert en zorg ervoor dat deze op
een horizontale, stabiele en stroeve ondergrond
staat.
Bij een handgeschakelde versnellingsbak moet u
de eerste versnelling inschakelen om de wielen
te blokkeren, de parkeerrem aantrekken, tenzij
deze in de automatische stand staat, en het
contact uitzetten.
Bij een automatische transmissie moet u
stand P selecteren om de wielen te blokkeren,
de parkeerrem aantrekken, tenzij deze in
de automatische stand staat, en het contact
uitzetten.
Controleer of de controlelampjes van de
parkeerrem op het instrumentenpaneel
permanent branden.
De inzittenden moeten de auto hebben verlaten
en zich op een veilige plaats bevinden.
Plaats waar nodig een wielblok achter het wiel
kruislings tegenover het te verwisselen wiel.
Ga nooit onder een auto liggen die alleen op de
krik steunt; gebruik een bok.
► Verwijder de sierdop van de wielbouten met het
gereedschap (7 ) (lichtmetalen velgen).
►
Bevestig de dop (
2) op de wielsleutel (5 ) en draai
de slotbout een omwenteling los.
►
Draai de overige wielbouten iets los met alleen
de wielsleutel (5 ).
Gebruik nooit een slagmoersleutel op de
slotbout.
► Plaats het voetstuk van de krik ( 6) op de grond,
recht onder een van de twee krikpunten aan de
voorzijde (A ) of achterzijde (B ). Gebruik het krikpunt
dat zich het dichtste bij het te verwisselen wiel
bevindt.
► Draai de krik ( 6) uit totdat de kop van de krik
het krikpunt (A of B) raakt; het contactvlak van het
krikpunt (A of B) moet goed in het middelste deel
van de kop van de krik steken.
►
Krik de auto op totdat er voldoende ruimte
tussen het wiel en de grond is om het reservewiel te
monteren.
Zorg ervoor dat de krik stabiel staat. Op een gladde of zachte ondergrond kan de krik
wegschuiven of wegzakken - kans op letsel!
Plaats de krik precies onder een van de
krikpunten (A of B) onder de auto en controleer
of de kop van de krik goed tegen het midden van
het contactvlak van het krikpunt drukt. Anders
kan de auto beschadigd raken en/of kan de krik
wegzakken - Kans op letsel!
Page 216 of 292

214
In geval van pech
► Verwijder de wielbouten en leg ze op een schone
plaats.
►
V
erwijder het wiel.
Monteren van een wiel
Een reservewiel met stalen velg of noodreservewiel monteren
Als de auto is voorzien van lichtmetalen velgen,
raken de ringen (A ) de stalen velg of het
noodreservewiel niet. Het wiel wordt door het
conische contactvlak (B ) van elke bout op zijn
plek gehouden.
► Monteer het wiel op de naaf.
► Draai de bouten met de hand vast.
►
Draai de slotbout met de wielsleutel (
5) en de
dop
(2)
voorlopig vast.
►
Draai de overige wielbouten met alleen de
wielsleutel (5 ) handvast.
► Laat de auto weer volledig zakken.
► V ouw de krik (6 ) op en verwijder deze.
► Draai de slotbout met de wielsleutel ( 5) en de
dop (2 ) vast.
►
Draai de overige wielbouten met alleen de
wielsleutel (5 ) vast.
►
Bevestig de doppen op de wielbouten
(afhankelijk van de uitvoering).
►
Berg het gereedschap op.
Na het verwisselen van een wiel
Berg het wiel met de lekke band op in de
bagageruimte of, afhankelijk van de uitvoering,
verwijder de naafdop van het wiel en berg het op de
plaats van het reservewiel op.
Met niet-standaard of ruimtebesparend reservewiel
Schakel bepaalde rijhulpsystemen uit (Active
Safety Brake, Adaptieve snelheidsregelaar enz.).
Page 217 of 292

215
In geval van pech
8Overschrijd de maximaal toegestane snelheid
van 80 km/h of de maximale afstand van 80 km
niet.
Het is niet toegestaan om met meerdere
reservewielen van dit type op de auto
gemonteerd te rijden.
De wielvelg van het vervangen wiel mag niet
worden teruggeplaatst.
Ga naar een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Laat het aantrekkoppel van de bouten van het
reservewiel en de bandenspanning nakijken.
Laat de lekke band controleren. Na inspectie kan
de monteur u vertellen of de band kan worden
gerepareerd of moet worden vervangen.
Een lamp vervangen
Onder bepaalde weersomstandigheden (zoals een lage temperatuur of vocht) kan er
een laagje condens aan de binnenzijde van de
koplampen en de achterlichten ontstaan; dit
verdwijnt als de lampen enkele minuten branden.
Kijk nooit van dichtbij in de lichtbundel van ledlampen. U kunt daarbij ernstig oogletsel
oplopen!
De koplampunits zijn voorzien van glas van polycarbonaat met een speciale vernislaag:
–
Gebruik voor het schoonmaken van de
koplampen nooit een droge doek of een
schuur-, schoonmaak- of oplosmiddel.
–
Gebruik een spons met zeepwater of een
pH-neutraal product.
–
W
anneer u met een hogedrukreiniger
hardnekkig vuil probeert te verwijderen, houd
de straal dan nooit langdurig op de koplampen,
de achterlichten en de randen ervan gericht,
om beschadiging van de vernislaag en de
afdichtrubbers te voorkomen.
Bij het vervangen van lampen moet het contact en de koplampen/lampen minstens
enkele minuten zijn uitgeschakeld - risico op
ernstige brandwonden!
Raak de lamp niet met de vingers aan, maar
gebruik een niet-pluizende doek.
Het is van belang dat u uitsluitend lampen
van het type anti-ultraviolet (UV) gebruikt om
beschadiging van de koplamp te voorkomen.
Vervang een kapotte lamp altijd door een nieuwe
lamp met dezelfde specificaties. Vervang de
lampen per paar om onbalans in de verlichting te
voorkomen.
Terugplaatsen van de lampunits Voer de handelingen voor het terugplaatsen
in de omgekeerde volgorde van het verwijderen
uit.
Koplampen en andere
verlichting met ledlampen
Afhankelijk van de uitvoering zijn de betreffende
typen (kop)lampen:
–
Koplampen met ledtechnologie.
–
Koplampen met Full LED-technologie.
–
Zijrichtingaanwijzers.
–
V
erlichting zijkant.
–
Remlichten.
–
Achterlichten met ledtechnologie.
–
Derde remlicht.
–
Kentekenplaatverlichting.
Als u dit type gloeilamp moet vervangen, neem dan contact op met een PEUGEOT-
dealer of een gekwalificeerde werkplaats.
Raak de koplampen met led- of Full LED-
technologie niet aan - elektrocutiegevaar!
Page 218 of 292

216
In geval van pech
Verlichting vóór
Uitvoering met led-koplampen
1.Dimlicht / groot licht
2. Dagrijverlichting / parkeerlichten /
richtingaanwijzers
Uitvoering met koplampen met Full
LED-technologie
1.Dimlicht / groot licht
2. Statische bochtverlichting
3. Dagrijverlichting / parkeerlichten /
richtingaanwijzers
Achterlichten
1. Dagrijverlichting / parkeerlichten / remlichten
(led)
2. Dagrijverlichting / parkeerlichten (led)
3. Richtingaanwijzers (led)
4. Achteruitrijlichten (led)
5. Mistlampen (P21W)
Mistlicthen (P21W)
Deze gloeilampen kunnen via de buitenkant van de
achterbumper worden vervangen.
►
Steek uw hand onder de bumper
.
►
Draai de gloeilamphouder een kwartslag en
verwijder deze.
►
Draai de gloeilamp een kwartslag en vervang de
gloeilamp.
Page 219 of 292

217
In geval van pech
8Raak de uitlaat niet aan als u de gloeilamp kort na het uitschakelen van het contact
vervangt - kans op brandwonden!
Zekeringen
Een zekering vervangen Laat alle werkzaamheden alleen door
een PEUGEOT-dealer of een gekwalificeerde
werkplaats uitvoeren
Wanneer een zekering door een derde partij
wordt vervangen, kan er een ernstige storing in
de auto ontstaan.
Montage van elektrische accessoires Bij het ontwerp van het elektrische systeem
van uw auto is al rekening gehouden met de
montage van zowel de standaarduitrusting als
eventuele opties.
Neem contact op met een PEUGEOT-dealer of
een gekwalificeerde werkplaats voordat u andere
elektrische voorzieningen of accessoires in de
auto monteert of laat monteren.
PEUGEOT is niet aansprakelijk voor kosten die voortvloeien uit storingen veroorzaakt
door het repareren van de auto of het oplossen
van storingen die zijn ontstaan door de montage
van accessoires die niet door PEUGEOT zijn
geleverd of aanbevolen, of die niet zijn
gemonteerd in overeenstemming met de
aanbevelingen. Dit geldt met name als het
gezamenlijke stroomverbruik van de extra
uitrusting meer dan 10 milliampère bedraagt.
12V-accu('s)
Loodstartaccu's
Deze accu's bevatten schadelijke stoffen
(zwavelzuur en lood).
Ze moeten conform de regelgeving worden
afgevoerd en mogen nooit samen met
huishoudelijk afval worden weggegooid.
Lever gebruikte accu's in bij een aangewezen
inzamelpunt.
Bescherm uw ogen en gezicht voordat u handelingen aan de accu uitvoert.
Voer handelingen aan de accu uitsluitend uit in
een goed geventileerde ruimte, ver van open
vuur of vonken veroorzakende bronnen, om elk
risico van brand of explosie uit te sluiten.
Was na afloop uw handen.
Elektronische regeleenheden / koplampen met led-technologie
Sluit de minkabel nooit aan op het metalen
deel van elektronische regeleenheden of op de
achterzijde van de koplampen.
Kans op defecte elektronische regeleenheden
en/of koplampen!
Sluit deze aan op een extern aardingspunt dat
speciaal hiervoor is bedoeld.
Bevroren accu Probeer nooit om een bevroren accu te
laden - Risico op explosie!
Als de accu bevroren is geweest, laat deze
dan door een PEUGEOT-dealer of een
gekwalificeerde werkplaats controleren op
beschadigingen van de inwendige delen en op
scheuren in de behuizing (kans op lekkage van
giftig en corrosief zuur).
Automatische transmissie Probeer de motor nooit te starten door de
auto aan te duwen.
Symbolen
Geen vonken of open vuur, niet roken.
Bescherm altijd uw ogen. Explosieve gassen
kunnen blindheid en letsel veroorzaken.
Houd de accu van de auto buiten het bereik van kinderen.
De accu van de auto bevat zwavelzuur, wat blindheid of ernstige brandwonden kan
veroorzaken.
Zie de handleiding voor meer informatie.
Vlak bij de accu kunnen explosieve gassen
aanwezig zijn.
Page 220 of 292

218
In geval van pech
Met benzine- / dieselmotoren
Procedure voor het gebruik van een hulpaccu voor
het starten van de motor met behulp van startkabels
of voor het laden van een lege accu.
Toegang tot de accu
De accu bevindt zich onder de motorkap.
Voor toegang tot de pluspool (+):
► Ontgrendel de motorkap door de
ontgrendelhendel in het interieur en vervolgens de
veiligheidshaak van de motorkap te bedienen.
►
Open de motorkap.
Pluspool (+)
met snelsluiting.
Minpool (-).
De minpool van de accu is niet bereikbaar en
daarom bevindt er zich vlak bij de accu een
afzonderlijk massapunt.
Starten van de motor met een hulpaccu
en startkabels
Als de accu van uw auto leeg is, kan de motor
worden gestart met een hulpaccu (externe accu of
de accu van een andere auto) en startkabels of met
een startbooster.
Start de motor nooit als er een acculader is
aangesloten.
Gebruik nooit een startbooster van 24
V of hoger.
Controleer eerst of de hulpaccu een nominale
spanning van 12
V en een capaciteit minimaal
gelijk aan die van de lege accu heeft.
De twee auto's mogen elkaar niet raken.
Schakel alle stroomverbruikers (audiosysteem,
ruitenwissers, verlichting enz.) van beide auto's
uit.
Zorg ervoor dat de startkabels zich niet in de
buurt van bewegende delen van de motor (zoals
ventilator en riemen) bevinden.
Maak de plusklem (+) niet los bij draaiende
motor.
► Beweeg het kunststof kapje van de pluspool (+)
omhoog, wanneer uw auto hiermee is uitgerust.
►
Sluit de rode kabel aan op de pluspool (+) van
de ontladen accu (A ) (bij het gebogen metalen
gedeelte) en vervolgens op de pluspool (+) van de
hulpaccu (B ) of de startbooster.
►
Sluit het ene uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op de minpool (-) van de hulpaccu (B ) of
de startbooster (of op een massapunt van de auto
met de hulpaccu).
►
Sluit het andere uiteinde van de groene of zwarte
kabel aan op het massapunt C .
►
Start de motor van de auto met de hulpaccu en
laat deze enkele minuten draaien.
►
Start de auto met de lege accu en laat de motor
draaien.
Als de motor niet direct start, zet dan het contact af
en wacht even voordat u een nieuwe poging doet.
►
W
acht totdat de motor stationair draait.
►
Maak de startkabels vervolgens
in omgekeerde
volgorde los.